Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 23 januari 2004

Auteur


- B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-17/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/38

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

13

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij dertien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie: Eerbiediging en bevordering van de waarden waarop de Unie is gegrondvest.


2. Mededeling van de Commissie aan de Raad over de herziening van de Internationale Gezondheidsregeling in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie.


3. Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van aanvullende douanerechten op bepaalde producten uit de Verenigde Staten van Amerika.


4. Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad


5. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid


6. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Gelijke kansen voor personen met een handicap: een Europees actieplan


7. Besluit van de Raad betreffende de voorlopige toepassing van de bepalingen inzake handel en aanverwante zaken van de Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds.


8. Voorstel van de Commissie voor een verordening voor de oprichting van een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de EU


9. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden


10. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij milieubesluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties


11. Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.


12. Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking.


13. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Chemicaliënagentschap en tot wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en Verordening (EG) {inzake persistente organische stoffen};

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen.

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Mededeling artikel 7 van het Verdrag betreffende de EU.

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie: Eerbiediging en bevordering van de waarden waarop de Unie is gegrondvest.


Datum Raadsdocument: 18 november 2003

Nr Raadsdocument: 14981/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003)606 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. LNV en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (raadswerkgroep nog nader te bepalen)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Na inwerkingtreding van het Verdrag van Nice, op 1 februari 2003, heeft de Europese Commissie op basis van het gewijzigde art. 7 van het VEU, de bevoegdheid gekregen, waar nodig, voorstellen te doen aan de Raad opdat deze constateert dat er duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door een lidstaat van de gemeenschappelijke beginselen waarop de Unie is gegrondvest, en de Raad aan de betrokken lidstaat passende aanbevelingen doet. Ingeval van ernstige en voortdurende schending van deze beginselen kan de Raad tot sancties besluiten.

De Commissie gaat ervan uit dat het in de praktijk niet tot sancties zal behoeven te komen, mits een goed preventief traject wordt ingezet. In dit kader wijst de Commissie op het in 2002 als proefproject opgerichte netwerk van deskundigen dat als voornaamste taak heeft de voorbereiding van een jaarlijks verslag over de situatie van de grondrechten in de Unie, waarmee een nauwkeurig beeld kan worden verkregen van de situatie per lidstaat. De Commissie wil dit netwerk continueren en van een juridische basis voorzien, waarbij overlap met het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat moet worden voorkomen. Teneinde de lidstaten nauwer bij deze activiteiten te betrekken, stelt de Commissie voor dat in elk van de lidstaten speciale contactpunten worden benoemd waarmee de Commissie informeel overleg kan voeren over door het netwerk naar voren gebrachte punten. Tenslotte meldt de Commissie dat zij intensief wil (blijven) samenwerken met de Raad van Europa, in het bijzonder de Commissaris voor de Rechten van de Mens, en met de civiele maatschappij.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: nog n.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: de aanwijzing van een nationaal contactpunt binnen de Rijksoverheid heeft personele consequenties. Aangezien het af zal hangen van de vraag hoeveel aandachtspunten van het netwerk specifiek Nederland zullen betreffen, is op dit ogenblik niet te overzien hoe groot de personele consequenties zullen zijn. Het eerstverantwoordelijk ministerie zal deze consequenties dragen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland hecht veel waarde aan preventie van schending van de gemeenschappelijke beginselen waarop de Unie is gegrondvest. Daarnaast erkent Nederland het recht van de Commissie om zich van de nodige informatie te voorzien met het oog op haar rol conform artikel 7 van het VEU. Van belang is evenwel te constateren dat de Commissie haar bevoegdheid deelt met het Europees Parlement en de lidstaten. Preventie van schending van de gemeenschappelijke beginselen is derhalve een onderwerp waarover ook in Raadskader procedures kunnen worden afgesproken. In dit verband is het onderzoek van belang dat de regering thans uitvoert naar de mogelijkheid van de invoering van een peer review mechanisme, waarom de Tweede Kamer in de motie Dittrich (TK 2003-2004, 29201, nr.8) heeft verzocht. Het gaat daarbij om een mechanisme waarbij de lidstaten de naleving van de gemeenschappelijke beginselen door elk van hen op systematische wijze bespreken. Daarnaast konden in de mededeling nog niet de gevolgen van de uitbreiding van het mandaat van het Europese Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat worden meegenomen, waartoe de Europese Raad op 13 december jl. besloot. Bij die gelegenheid besloten de Europese Regeringsleiders het Europese Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat om te vormen tot een Agentschap inzake mensenrechten. Overlap tussen de activiteiten van het netwerk van de Commissie en het Waarnemingscentrum is thans een specifiek probleem en niet is uit te sluiten dat de Commissie haar bevindingen in het licht van de recente besluitvorming zal willen herzien. Voor de uitbreiding van het mandaat van het Waarnemingscentrum heeft de Commissie al aangekondigd met een specifiek voorstel te komen.

Fiche 2: Mededeling Herziening Internationale Gezondheidsregeling

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad over de herziening van de Internationale Gezondheidsregeling in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie


Datum Raadsdocument: 30 september 2003

Nummer Raadsdocument: 13074/03 SAN 197

Nummer Commissiedocument: COM(2003) 545 definitief Eerstverantwoordelijk Ministerie: VWS i.o.m. BZ, EZ, FIN, BZK

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Volksgezondheid, Raad van Ministers voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Door de mondialisering vervaagt het onderscheid tussen nationale en internationale volksgezondheidsproblemen. Dit geldt in het bijzonder voor besmettelijke ziekten zoals onlangs nog is gebleken bij SARS. Bovendien is de dreiging van bioterrorisme waarbij gebruik gemaakt zou kunnen worden van besmettelijke biologische agentia de laatste jaren toegenomen. De opsporing van bedreigingen voor de volksgezondheid in een vroeg stadium en een doeltreffende reactie zijn de beste manier om de verspreiding van besmettelijke ziekten te voorkomen. Dit kan alleen wanneer afzonderlijke landen de bedreigingen vroegtijdig signaleren en snel effectieve maatregelen treffen.

Op internationaal niveau dient er sprake te zijn van coördinatie met het oog op een coherente en doeltreffende reactie. De voorstellen voor de herziening van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) van de Wereldgezondheidsorganisatie beogen de toepassing van deze regelgeving binnen een multilateraal kader om zo mogelijkheden te scheppen voor een internationale gezondheidsbewaking en maatregelen op dit terrein. De geplande voornaamste hoofddoelstellingen van de herziene IHR bestaan in het waarborgen van een zo groot mogelijke bescherming tegen de verspreiding van ziekten met zo min mogelijk hinder voor de wereldhandel.

Zowel de verspreiding van ziekten als de potentiële hinder voor de wereldhandel houden verband met verscheidene communautaire werkterreinen; zij vormen de basis voor ­ en vereisen ­ een krachtige rol en maatregelen van de Gemeenschap die samenhangend en efficiënt zijn. De communautaire instrumenten en activiteiten in verband met de epidemiologische surveillance en de beheersing van overdraagbare ziekten (zoals beschikking 2119.98 tot de oprichting van een netwerk voor de epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten en het voorstel een Europees Centrum voor de preventie en bestrijding van ziekten op te richten vanaf 2005) zijn in deze context van rechtstreeks belang. Ook op diverse andere, aanverwante terreinen, zoals voedselveiligheid, handelsbeperkingen, vervoer en civiele bescherming, zou het effect van de herziening van de IHR merkbaar kunnen zijn.

Over de herzieningen van de IHR gaat in het kader van de WHO onderhandeld worden. De lidstaten van de WHO zullen hier aan deelnemen. Het onderhavige voorstel van de Commissie handelt over de rol die de Commissie in dit kader zal innemen.

De Commissie stelt voor om "op de terreinen waarop de Gemeenschap bevoegd is ­ met name de beheersing van overdraagbare ziekten, voedselveiligheid, handel, vervoer en civiele bescherming ­ de werkzaamheden van de technische deskundigen uit de lidstaten te coördineren om een gezamenlijk optreden op communautair niveau te waarborgen". De Commissie stelt tevens voor om samen met de lidstaten deel te nemen aan de regionale bijeenkomsten waarbij de Commissie de Raad regelmatig zal informeren over de voortgang.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: N.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. Voorop staat de bevoegdheid voor de preventie en bestrijding van infectieziekten bij de lidstaten ligt. De herziening van de IHR op het gebied van infectiebestrijding raakt dan ook primair de bevoegdheden van de lidstaten.

De Gemeenschap is volgens Beschikking 2119/98/EG slechts faciliterend en adviserend op het gebied van infectieziekten. Derhalve is zij bevoegd om een faciliterende en ondersteunende rol te spelen bij de onderhandelingen op mondiaal niveau met als doel tot een eensgezind standpunt te komen.

Op andere gebieden (voedselveiligheid, handel, verkeer en civiele bescherming) heeft de Gemeenschap ook bevoegdheden. De standpuntbepaling ten aanzien van de herziening van de IHR is derhalve gedeeltelijk een nationale aangelegenheid (infectieziekten), gedeeltelijk mede een aangelegenheid van de Gemeenschap (overige gebieden).

De Commissie zal echter niet namens de lidstaten onderhandelen op gebieden waartoe zij niet bevoegd is. Zij zal wel samen met de lidstaten aan de onderhandelingen deelnemen op de terreinen waar de Gemeenschap bevoegd is, zoals beschreven in 8 a). Proportionaliteit: Positief, het voorgestelde optreden van de Commissie gaat niet verder dan nodig is om een gezamenlijke Europese standpuntbepaling in het kader van de IHR-herzieningen te verwezenlijken.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Extra inzet ambtelijke vertegenwoordiging bij proces herziening IHR in verband met communautaire afstemming (zie punt 3 en 4 conclusies). De kosten hiervan komen ten laste van het beleidsverantwoordelijk departement.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid: Aanpassing quarantainewet na herziening IHR. Mededeling Commissie leidt op zichzelf niet tot gevolgen voor regelgeving.

Voorgestelde implementatietermijn dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Voor Nederland is bij de komende onderhandelingen het beschermen van de Volksgezondheid het uitgangspunt. Nederland is voorstander van deelname van de Commissie aan het proces van herziening van de IHR, naast deelname van de lidstaten.

Fiche 3: Verordening douanerechten op bepaalde producten uit de VS

Titel:

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van aanvullende douanerechten op bepaalde producten uit de Verenigde Staten van Amerika.


Datum Raadsdocument: 12 november 2003

Nr Raadsdocument: 14735/03

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 661

Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. LNV en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Handelsvraagstukken, Comité 133, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De EU en de VS hebben sinds lange tijd een geschil over een Amerikaanse belastingfaciliteit. Deze voorziet in een gunstige fiscale behandeling van inkomsten behaald door Amerikaanse bedrijven op de verkopen die ze maken in het buitenland. De WTO heeft deze regelgeving, welke bekend staat als de Foreign Sales Corporation Act (FSC), en zijn opvolger, de Extraterritorial Income Exclusion Tax Act (ETI), beoordeeld als exportsubsidies die volgens het WTO-verdrag inzake subsidies verboden zijn. Bovendien heeft het arbitragepanel van de WTO in augustus 2002 de EU gemachtigd om jaarlijks voor $ 4, 043 miljard strafheffingen op te leggen op de invoer uit de VS.

Deze strafheffingen zijn tot nu toe niet uitgevoerd omdat de EU de tijd heeft willen geven aan de VS om deze wetgeving in trekken c.q. te herzien zodat deze conform het WTO-verdrag is. EU Commissaris Lamy heeft echter wel duidelijke inspanningen geëist van de VS om de ontstane situatie tijdig en adequaat op te lossen, d.w.z. uiterlijk 1 maart 2004.

Om druk op de VS te houden, heeft de Commissie op 5 november jl. een voorstel voor een verordening voorgelegd aan de lidstaten. Dit voorstel voorziet in retaliatie door de instelling van strafheffingen op bepaalde producten uit de VS per 1 maart 2004. Dit zal gebeuren op basis van een retaliatielijst, die eerder in overleg met de EU-lidstaten is opgesteld. De datum van 1 maart 2004 zou de VS in de gelegenheid moeten stellen om alsnog volledig aan de uitspraak van de WTO te voldoen.

De Commissie heeft wat betreft de inhoud van de verordening de voorkeur gegeven aan een, zowel wat tijd als hoogte betreft, geleidelijke oplegging van strafheffingen. Er zullen heffingen worden opgelegd van 5% op alle op de lijst voorkomende producten, die maandelijks worden verhoogd met 1% totdat deze 17% bedragen op 1 maart 2005. Daarna zal de Commissie, afhankelijk van de ontwikkelingen, een voorstel voor verdere actie indienen.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 133 EG-Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Het Europees Parlement wordt niet geraadpleegd bij deze besluitvormingsprocedure.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting:

Ontvangsten: -Eigen middelen EG (heffingen/douanerechten): ¤ 290 miljoen (2004), ¤ 614 miljoen (2005)

Uitgaven: Nihil

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Vooralsnog onduidelijk, dit zal moeten blijken wanneer retaliatie werkelijk is gestart; zie 13 a).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De implementatietermijn is hier niet van toepassing, omdat het hier gaat om een verordening die verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat. De verordening treedt in werking op de 20e dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland heeft de Commissie in de benadering van dit conflict tot nu toe uitdrukkelijk gesteund. De gevolgen van retaliatie zullen echter groot zijn aangezien het gaat om een bedrag van $ 4,043 miljard en het importerend Nederlands bedrijfsleven dat zal voelen.

Het voorstel van de Commissie is een logische vervolgstap en geeft een duidelijk signaal af richting de VS. De VS hebben inmiddels ruim de tijd gehad om de betreffende belastingwetgeving aan te passen. Om als EU geloofwaardig te blijven, is het van belang om een grens te stellen aan het uitstel dat kan worden geduld. Reële dreiging van retaliatie is noodzakelijk om effectief druk te houden op de VS.

Het voorstel van de Commissie voorziet in die reële dreiging. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat toepassing van retaliatie op zo'n grote schaal als hier het geval is, ook leidt tot schade aan het Europese importerende bedrijfsleven. Mede om die reden heeft de Commissie terecht gekozen voor geleidelijke oplegging van strafheffingen.

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad


Datum Raadsdocument: 26 augustus 2003

Nr Raadsdocument: 12082/03 Ener 240

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 453 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. VROM en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Energie, Raad Transport, Energie en Telecommunicatie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De productie, distributie, het gebruik, alsmede het beheer aan het eind van de levenscyclus van energieverbruikende produkten gaat gepaard met een aanzienlijk aantal effecten op het milieu. Geschat wordt dat zo'n 80% van alle aan producten gerelateerde milieu-effecten bepaald worden tijdens de ontwerpfase van het product. Het zo vroeg mogelijk opnemen van milieu-overwegingen in het productontwikkelingsproces is daarom een zeer doeltreffende methode om veranderingen en verbeteringen in een product aan te brengen.

Het doel van het voorstel is om een omvattend en coherent wetgevingskader te creëren voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp van energiegebruikende producten (uitgezonderd voertuigen) teneinde:


· Het vrije verkeer van energieverbruikende producten binnen de EU te garanderen.


· De algemene milieuprestaties van deze producten te verbeteren (minder grondstoffen gebruiken, minder emissies etc.).


· Bij te dragen aan de zekerheid van de energievoorziening


· Concurrentievermogen van de EU-economie te vergroten.


· De belangen van zowel industrie als consument te behartigen

Gekozen is voor een kaderrichtlijn zodat niet telkens de complete Europese wetgevingsprocedure moet worden doorlopen per product(groep), maar uitvoeringsmaatregelen kunnen worden opgesteld op grond van de Comitologie procedure. Een nadere verduidelijking van de rol en bevoegdheid van een eventueel regelgevend comité dient nog plaats te vinden. Er wordt ook duidelijk gesteld dat uit deze kaderrichtlijn nog geen specifieke juridische verplichtingen voor bedrijven voortvloeien. De milieu-aspecten, de beoordelings- en rapportagesystematiek worden al wel in de richtlijn vastgelegd. Specifieke prestaties voor energie-efficiency en milieu-aspecten worden in uitvoeringsmaatregelen vastgelegd. Pas dan en na omzetting in nationale wetgeving liggen de juridische verplichtingen voor de betrokkenen geheel vast.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie (artikel 251 EG-verdrag)

Instelling nieuw Comitologie-comité:Comitologie procedure door een regelgevend comité

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief vanwege de volgende aspecten:


· Uit het oogpunt van duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling is een van de belangrijkste beleidsdoelstellingen van de EU (Artikel 2 van het EG verdrag)


· Uit het oogpunt van de Interne markt. Door minimumharmonisatie van normen voor energie-efficiency en allerlei milieuaspecten in de ontwerp fase wordt concurrentievervalsing tegengaan.

NB: Hoewel dit onderwerp op communautair niveau geregeld dient te worden, kan het door de Commissie aangevoerde argument van de continuïteit van de energievoorziening niet geaccepteerd worden daar uit de recentelijke discussie over voorzieningszekerheid in Brussel blijkt dat het zwaartepunt van voorzieningszekerheid bij de lidstaten ligt.

Proportionaliteit: Positief

Het betreft hier minimumharmonisatie door middel van een kaderrichtlijn.

Door middel van het vaststellen van uitvoeringsmaatregelen door een Comité zullen minimumnormen voor de gehele EU worden vastgesteld.

Dit betekent dat er na het stellen van bepaalde normen in een uitvoeringsmaatregel lagere normen onmogelijk zijn geworden. Strengere eisen zullen in bepaalde gevallen wel kunnen, indien zij na notificatie goedgekeurd worden door de Commissie.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:


- Voor beleidsverantwoordelijk departement (-en): Voor het handhaven van uitvoeringsmaatregelen komen de kosten voor rekening van het beleidsverantwoordelijke departement. Over de uitvoering van de handhaving zullen te zijner tijd afspraken gemaakt moeten worden met de handhavingsautoriteiten.

Verder zullen er ook kosten gemaakt dienen te worden om het bedrijfsleven voor te lichten over uitvoeringsmaatregelen. Ook deze kosten zijn voor rekening van het beleidsverantwoordelijke departement.


- In de uitvoeringsmaatregelen zullen informatieverplichtingen worden opgenomen voor bedrijven. Deze informatieverplichtingen houden verband met het toezicht op de naleving door nationale autoriteiten. (zie bijlage VII, punt 6) Voor een CE-markering (het stempeltje dat op het produkt komt te staan als het voldoet aan de richtlijn) zijn deze kosten in de regel laag.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het voorstel noopt tot nieuwe regelgeving. Een mogelijkheid is om een Algemene Maatregel van Bestuur op basis van de Wet energiebesparing toestellen vast te stellen ter implementatie van de onderhavige richtlijn. Op basis van die AMvB (een kaderbesluit) kunnen dan toekomstige uitvoeringsmaatregelen snel geïmplementeerd worden. Een andere mogelijkheid is implementatie via de Algemene Wet Milieubeheer. Een keuze tussen deze twee verschillende wetgevingskaders voor implementatie wordt nader praktisch uitgewerkt door EZ en VROM wanneer de richtlijn definitief is vastgesteld. Dan is pas duidelijk waar het zwaartepunt van de richtlijn komt te liggen, op energie-efficiency of de milieuaspecten.

Het Besluit rendementseisen cv-ketels, het Besluit energie-efficiëntienormen koel-en vriesapparatuur en het Besluit energierendementseisen voorschakelapparaten voor fluorescentielampen zullen aangepast moeten worden naar aanleiding van de onderhavige richtlijn. Het Besluit geluidsinformatie huishoudelijke apparaten zal ingetrokken dienen te worden.

De richtlijn bevat een notificatieverplichting in artikel 6. Een dergelijke bepaling is ook opgenomen in de onder artikel 13 van de kaderrichtlijn vallende 'oude' richtlijnen.

De handhavings- en sanctioneringsbepalingen die de Commissie heeft opgenomen in haar voorstel schrijven geen specifiek handhavingsinstrumentarium voor. Handhaving in Nederland zal daarom plaatsvinden op basis van het handhavingsinstrumentarium van de Wet energiebesparing toestellen en/of Algemene Wet Milieubeheer. Het voorstel heeft geen juridische/ beleidsmatige gevolgen voor decentrale overheden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Op 31 december 2005 dient de implementatieregelgeving vastgesteld en gepubliceerd te zijn. Voor het opstellen van een AMvB is gemiddeld 6 tot 9 maanden nodig, afhankelijk van de complexiteit van de materie. Onderhavige materie is vrij complex: de invulling van de beleidsruimte, bepaling van de rechtsgrondslag en daarmee het handhavingsinstrumentarium van het nieuwe kaderbesluit en de inpassing en aanpassing van bestaande regelgeving in het nieuwe systeem zullen ook enige tijd vergen.

De voorgestelde implementatietermijn is -vooral als de wetgevingsprocedure op Europees niveau nog lange tijd gaat duren- nogal krap.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief tegenover het initiatief van de Commissie.

Dit voorstel biedt mogelijkheden om gezamenlijk op te trekken met de lidstaten om te komen tot eenduidige milieuvoorschriften met betrekking tot het ontwerp van energieverbruikende produkten door middel van minimumharmonisatie. Echter het voorstel is nog te weinig uitgewerkt. Zo ontbreken sommige definities en zijn andere definities te vaag. Ook zijn sommige bepalingen niet goed uitvoerbaar.

De voor Nederland belangrijkste drie punten zijn:


1. heldere rolverdeling tussen Commissie, het regelgevend comité en de lidstaten.


2. duidelijk tijdspad voor het vaststellen van uitvoeringsmaatregelen.


3. beperken van administratieve lasten voor bedrijven ten gevolgen van deze richtlijn.

Fiche 5: Verordening Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

Titel:

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid


Datum Raadsdocument: 1 september 2003

Nr Raadsdocument: 12131/03 MAR 114 CODEC 1102

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 440 definitief 2003/0159 (COD)

Eerstverantwoordelijk ministerie: V&W i.o.m. BZK, JUST, VROM, FIN, SZW

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroepen Vervoer, Raad voor Transport, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel betreft een wijziging van de bestaande verordening 1406/2002/EG tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA). Het voorstel voorziet in uitbreiding van de taken van EMSA op het gebied van 1) bestrijding van verontreiniging door schepen; 2) maritieme beveiliging en 3) erkenning van opleiding en kwalificaties van zeelieden uit derde landen.

Ten aanzien van bestrijding van verontreiniging geldt dat naar aanleiding van de milieuramp met de olietanker "Prestige" de Commissie EMSA de nodige bevoegdheden en middelen wil geven voor de ontwikkeling van concrete bestrijdingsmaatregelen op communautair niveau. Daarnaast voorziet het voorstel in het bijstaan door EMSA van de Commissie bij de taken die de Commissie krijgt op het terrein van toezicht op de toepassing door de lidstaten van maatregelen in het kader van de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (i.e.: security: dreiging terrorisme). Momenteel is EU-regelgeving op het gebied van maritieme beveiliging, waarbij aan de Commissie bepaalde monitoringstaken op het gebied van beveiliging worden opgedragen, in voorbereiding. Tenslotte wordt het Agentschap een belangrijker rol toebedeeld bij de communautaire erkenning van de opleiding en kwalificatie van zeelieden uit derde landen. In een recent voorstel van de Commissie (wijziging richtlijn
2001/25/EG) wordt EMSA bij deze communautaire erkenning een belangrijker rol toebedeeld Deze rol wordt nogmaals bevestigd in de verordening.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 80, lid 2 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Art. 251 EG Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit en proportionaliteit: gematigd positief. De zwaardere communautaire rol inzake de erkenning van de opleiding en kwalificatie van zeelieden uit derde landen alsmede ten aanzien van de ontwikkeling van concrete bestrijdingsmaatregelen op communautair niveau heeft meerwaarde en opzichte van individueel handelen van afzonderlijke lidstaten. Aandachtspunt betreft de verhouding tussen eventuele EMSA bevoegdheden op security- terrein en de nationale bevoegdheden op het gebied van (staats)veiligheid en bestrijding van terrorisme (i.e. derde pijler).

Consequenties voor de EU-begroting: De begroting van de EMSA zal jaarlijks worden vastgesteld. Voor 2004 is de begroting inmiddels vastgesteld op 12,6 miljoen euro.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

De Nederlandse regelgeving behoeft niet te worden aangepast. Geen consequenties voor de regelgeving van decentrale overheden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking- treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De verordening treedt in werking op de dag volgend op haar publicatie.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Ten aanzien van toezicht op de erkenning en kwalificatie van zeelieden uit derde landen en de bestrijding van verontreiniging van schepen geldt dat dit efficiënter kan worden uitgevoerd door EMSA dan door de lidstaten afzonderlijk.

Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat Nederland sinds jaar en dag fors geïnvesteerd heeft in vaartuigen die olieverontreinigingen op zee kunnen bestrijden. Dit in tegenstelling tot enkele andere lidstaten. Bewaakt moet worden dat Nederland niet (financieel) de dupe wordt van het feit dat zij haar verantwoordelijkheden ten aanzien van het voorbereid zijn op bestrijding van olieverontreiniging tijdig heeft genomen.

Ten aanzien van de uitbreiding van taken op het gebied van maritieme beveiliging geldt dat Nederland er belang bij heeft dat deze maatregelen in alle lidstaten op gelijke wijze worden uitgevoerd, zowel uit economisch als uit veiligheidsoogpunt (zodat het level playing field aldus wordt gewaarborgd).

Fiche 6: Mededeling: gelijke kansen voor personen met een handicap: een Europees actieplan

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Gelijke kansen voor personen met een handicap: een Europees actieplan


Datum Raadsdocument: 7 november 2003

Nr Raadsdocument: 14451/03

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 650 DEF

Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS, in nauwe samenwerking met SZW i.o.m. OCW, VROM, EZ, BZK en FIN

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken, de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het Europese Actieplan beoogt het Europese beleid gericht op gelijke behandeling en gelijke kansen voor mensen met een handicap met kracht uit te dragen, met namehet beleidgericht op de voortzetting van implementatietrajecten. Vastgesteld wordt dat mensen met een handicap een legitieme aanspraak hebben op gelijke rechten, en dat participatie rechtstreeks met integratie te maken heeft. Integratie in de samenleving hangt samen met de mate waarin mensen met een handicap als volwaardig burger ook feitelijk in staat zijn deel te nemen en bij te dragen aan vitale activiteiten (waaronder arbeid), als ook gebruik te maken van ICT-toepassingen, binnen die samenleving.

De mededeling wil een beleidskader bieden voor de versterking van de maatschappelijke positie van mensen met beperkingen in de EU en benadrukt vooral het belang van vrijwillige samenwerking tussen alle betrokkenen: de lidstaten, internationale organisaties of agentschappen, sociale partners en maatschappelijke organisaties. In dit kader is het ook van belang voort te bouwen op de impulsen en "good practices" die het Europese Jaar voor mensen met een handicap 2003 heeft opgeleverd. Het plan is gericht op het bevorderen van gelijke behandeling en maatschappelijke integratie. Sleutelbegrippen zijn "mainstreaming" gehandicaptenvraagstukken, preventie, toegankelijkheid van de gebouwde omgeving, levenslang leren en nieuwe technologie.

De Commissie stelt voor de eerste fase (2004-2005) vier concrete prioriteiten voor:


1. toegang tot en behoud van werk, m.i.v. bestrijding van discriminatie;


2. levenslang leren ter bevordering en verbetering van veelzijdige inzetbaarheid, aanpassingsvermogen, persoonlijke ontwikkeling en een actief burgerschap;


3. gebruikmaking van nieuwe technologie waardoor personen met een handicap hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen en de mogelijkheden voor werk toenemen;


4. toegankelijkheid van de (openbare) gebouwde omgeving om de participatie in de wereld van het werk en de integratie in de economie en de maatschappij te verbeteren.

De Commissie verzoekt aan de lidstaten om het arbeidspotentieel van personen met een handicap te verkennen en daarbij in het bijzonder rekening te houden met de specifieke situatie van vrouwen met een handicap en verstandelijk gehandicapten.

Rechtsbasis van het voorstel:

Is niet van toepassing omdat het een mededeling betreft. Voor concrete vervolgactiviteiten is de rechtsbasis Artikel 13 van EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. omdat het een mededeling betreft.

Instelling nieuw Comitologie-comité: geen

Uitwisseling van ervaringen van de lidstaten en de Commissie zal plaatsvinden via de bestaande High level group on Disability. Dit betreft herbevestiging van de rol van de werkgroep waarbij nadrukkelijk van belang is expertise rond arbeids(markt)vraagstukken toe te voegen.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

N.v.t., het betreft een Mededeling. Wat betreft het de genoemde aspecten (toegang tot werk, onderwijs, ICT-toepassingen, toegang tot gebouwen) m.b.t. gelijke behandeling en gelijke kansen voor mensen met een handicap kan gesteld worden dat de lidstaten zelf verantwoordelijk zijn, met een coördinerende rol voor de Gemeenschap. Zo worden werkgelegenheidsvraagstukken en sociale inclusie opgepakt via de open coördinatie methode, een methode waarbij de lidstaten beleidsverantwoordelijk zijn en door ervaringen met elkaar uit te wisselen van elkaar leren.

Consequenties voor de EU-begroting:

In het kader van het 6e Kaderprogramma wordt voor de eerste fase, 2004 en 2005, ¤ 30 miljoen vrijgemaakt voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van de toegankelijkheid van technologie die personen in staat stelt hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het KP6 heeft een looptijd tot en met 2006.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

In het Europese actieplan wordt niet ingegaan op de nationale financiële aspecten van het beoogde beleid. Wel is duidelijk dat er personele inzet nodig is vanuit alle betrokken actoren, zoals ministeries, sociale partners, cliëntenorganisaties/gehandicapten organisaties om ruimte te maken voor mensen met een handicap om zo te komen tot een actieve aanpak van integratie en reïntegratie en participatie. Eventuele financiële consequenties voor betrokken ministeries moeten binnen de eigen begroting worden opgevangen.

De Commissie is voornemens om tweejaarlijks verslag uit te brengen over de algehele situatie van personen met een handicap in de uitgebreide EU. Hierin zullen ook bijdragen van de lidstaten worden opgenomen waarbij wordt afgestemd met de nationale actieplannen voor werkgelegenheid en maatschappelijke integratie c.q. gelijke behandeling.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Het Europese Actieplan is een meerjarenplan met als einddatum 2010.

Beoogd wordt de eerste fase van het Europese Actieplan in 2004 van start te laten gaan. De eerste fase beslaat de jaren 2004 en 2005.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

In het algemeen biedt de mededeling een goed kader voor een integrale aanpak van de promotie van gelijke kansen van mensen met een handicap en als follow up van het Europese jaar van mensen met een handicap (2003). De algemene doelstellingen kunnen worden onderschreven en sporen in belangrijke mate met het Nederlandse beleid gericht op integratie en bevordering van participatie van mensen met een handicap. Het plan is weliswaar globaal van karakter maar biedt daardoor de ruimte aan alle betrokkenen om tot een eigen invulling van activiteiten te komen. Voor de haalbaarheid en houdbaarheid van voorgenomen acties is commitment van de betrokken lidstaten en actoren nodig. Hiervoor geldeniervoorAls de afspraken in het kader van het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid en Sociale Inclusie. Het ambitieniveau dat uit het Europese actieplan naar voren komt is gericht op verdere implementatie van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG) en versterking van gezamenlijke inspanningen, onder meer door het sluiten van kaderovereenkomsten (convenanten) gericht op participatie en toegankelijkheid, alsmede het bezien van de bestaande wet- en regelgeving.

Wat betreft de financiën kan worden opgemerkt dat Nederland met een eerste fase van het actieplan kan instemmen, maar hiermee geenszins een voorschot wenst te nemen op de inhoud van het programma na die fase. Dat zal aan de hand van een evaluatie moeten worden bezien en bovendien binnen het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2011) worden bekeken.

Fiche 7: Besluit Euro-Mediterrane Overeenkomst associatie tussen EG en de Arabische Republiek

Egypte

Titel:

Besluit van de Raad betreffende de voorlopige toepassing van de bepalingen inzake handel en aanverwante zaken van de Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds.


Datum Raadsdocument: 2 december 2003

Nr Raadsdocument: 15478/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 733 def

Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. LNV en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Mashrek/Maghreb, Raad Algemene Zaken en

Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In afwachting van de nationale ratificatieprocedures in de overige EU-lidstaten is het besluit genomen om de handelsparagrafen en de handelsgerelateerde onderdelen van het associatie akkoord alvast middels een briefwisseling (COM(2003) 733 definitief) in werking te laten treden. De voorlopig toegepaste bepalingen zullen de overeenkomstige bepalingen vervangen van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en Egypte en de Overeenkomst van de EGKS en Egypte, die op 18 januari 1977 werden ondertekend. Op 25 juni 2001 werd de associatieovereenkomst tussen Egypte en de EU ondertekend, waarna op 29 november 2003 bekrachtiging volgde door het Europees Parlement en op 7 april 2003 ratificatie in Egypte. Nederland heeft de ratificatieprocedure inmiddels volledig afgerond. Na afronding van alle nationale ratificaties zal de volledige associatieovereenkomst in werking treden.

Rechtsbasis van het voorstel : n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting:

Door de inwerkingtreding van de handelsbepalingen en handelsgerelateerde bepalingen in het akkoord zullen er lagere inkomsten voor de EU zijn door lagere invoerrechten. Hierover bestaat geen kwantificering.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Een waarschijnlijk gevolg is hogere afzetmogelijkheden voor het bedrijfsleven.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is een voorstander van wederzijdse handelsliberalisatie in de Euro-Mediterrane regio, dat op termijn moet leiden tot een gemeenschappelijke vrijhandelszone in de regio. De voorlopige inwerkingtreding van de handelsbepalingen en handelsgerelateerde bepalingen van de associatieovereenkomst tussen Egypte en de EU middels een briefwisseling wordt derhalve ondersteund, daarbij wordt er vanuit gegaan dat de inwerkingtreding van het volledige associatie akkoord op korte termijn zal volgen. Op dit moment is eenzelfde interim-overeenkomst van kracht met Libanon.

Op 25 juni 2001 werd de associatieovereenkomst tussen Egypte en de EU ondertekend, waarna op 29 november 2003 bekrachtiging volgde door het Europees Parlement en op 7 april 2003 ratificatie in Egypte. Nederland heeft de ratificatieprocedure inmiddels afgerond. In afwachting van de nationale ratificatieprocedures in de overige EU-lidstaten is het besluit genomen om de handelsparagrafen en de handelsgerelateerde onderdelen van het associatie akkoord alvast middels een briefwisseling (COM(2003)
733 definitief) in werking te laten treden. De voorlopig toegepaste bepalingen zullen de overeenkomstige bepalingen vervangen van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en Egypte en de Overeenkomst van de EGKS en Egypte, die op 18 januari 1977 werden ondertekend.

Fiche 8: Verordening oprichting Europees Agentschap voor beheer operationele samenwerking buitengrenzen EU

Titel:

Voorstel van de Commissie voor een verordening voor de oprichting van een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de EU


Datum Raadsdocument: 13 november 2003

Nr Raadsdocument: 14766/03 Front 158 Comix 690

Nr. Commissiedocument COM (2003) 687

Eerstverantwoordelijk ministerie: JUST i.o.m. BZ, DEF, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Grenzen, SCIFA, Coreper, JBZ-Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Aanleiding voor het voorstel is gelegen in het verzoek van de Europese Raad van Thessaloniki van juni 2003 en de Europese Raad van Brussel van oktober 2004 waar werd aangegeven dat de Raad ingenomen is met het voorstel van de Commissie om een voorstel in te dienen voor de oprichting van een agentschap voor het beheer van de buitengrenzen om de operationele samenwerking voor het beheer van de buitengrenzen te verbeteren. Vervolgens heeft de Raad op 27 en 28 november 2003 overeenstemming bereikt over de politieke hoofdelementen van het Agentschap en zijn hierover Raadsconclusies aangenomen. In de conclusies van de Europese Raad van 12 en 13 december 2003 betuigt de Raad zijn waardering voor het politieke akkoord dat de Raad heeft bereikt over de belangrijkste onderdelen van het voorstel voor een verordening betreffende de oprichting van een agentschap voor het beheer van de buitengrenzen. Ook heeft de Europese Raad de JBZ Raad verzocht om de bespreking van het voorstel zo spoedig mogelijk af te ronden zodat het op tijd kan worden aangenomen en het agentschap per 1 januari 2005 operationeel kan worden.

Het agentschap moet de operationele samenwerking tussen de lidstaten bij het beheer van de buitengrenzen ondersteunen. De ervaringen die zijn opgedaan met de Gemeenschappelijke eenheid voor buitengrensdeskundigen (Common Unit) vormen het uitgangspunt van dit voorstel. De hoofdtaken van het Agentschap zullen bestaan uit het:


· coördineren van de samenwerking tussen lidstaten op het gebied van controle en surveillance aan de grenzen;


· assisteren van de lidstaten in de training van de nationale grensbewakingsdiensten;


· uitvoeren van risico-analyses;


· inspelen op technologische ontwikkelingen op het gebied van grensbewaking;


· technisch en operationeel bijstaan van de lidstaten;


· coördineren van samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van terugkeer.

Deze laatste taak is volgens het voorstel gerechtvaardigd omdat uitzetting van illegalen in de meeste lidstaten de competentie betreft van de autoriteiten verantwoordelijk voor buitengrensbeheer. Verder zal het Agentschap sub-centra opzetten, die verantwoordelijk zullen zijn voor de specifieke aspecten van de controle van land-, lucht- en zeegrenzen. De bestaande ad hoc-structuur van centra voor grensbeheer zal in deze Gemeenschapsstructuur worden opgenomen. In vergelijking met de Common Unit zal het Agentschap zich meer richten op operationele taken, dagelijks beheer en coördinatie.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 66 van het EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Besluitvorming geschiedt bij unanimiteit en na raadpleging van het EP.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit en proportionaliteit: Positief. Het heeft meerwaarde om op EU-niveau de operationele samenwerking tussen lidstaten op het gebied van controle van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen te coördineren, omdat dit niet op het niveau van de afzonderlijke nationale overheidsdiensten kan worden bereikt. Een Europees Agentschap kan zorgdragen voor een juiste (geografische) verdeling van projecten, waarbij nationale belangen evenwichtig tegen elkaar worden afgewogen.

Het Agentschap zal slechts een coördinerende functie vervullen, met name op het vlak van risico-analyse, training en andere horizontale aspecten van buitengrensbewaking. Buitengrensbeheer blijft een nationale verantwoordelijkheid.

Consequenties voor de EU-begroting:

De financiering van het Agentschap voor de periode 2004-2006 (resp. ¤ 0.34, ¤ 6.15 en ¤ 9.75 mln.) dient te worden ingepast in de lopende Financiële Perspectieven. Ten aanzien van de looptijd van het programma kan Nederland instemmen met een politiek akkoord voor de gehele beoogde periode 2004-2009, mits voorafgaand aan de periode 2007-2009 een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie plaatsvindt waarbij het budget voor die periode (2007-2009) wordt bezien in het licht van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2011/13.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Bij de uitvoering van de werkzaamheden van het Agentschap ligt er een verantwoordelijkheid bij de lidstaten om een bijdrage te leveren aan de voorgestelde activiteiten waar de lidstaten aan wensen deel te nemen. Dit betreft dan het leveren van materiaal en menskracht. Daarnaast kunnen nationale experts worden gedetacheerd bij het Agentschap. Vooralsnog is niet te voorzien welke financiële, personele en administratieve consequenties uit dit voorstel zullen voortvloeien.

Mochten er financiële, personele en administratieve consequenties zijn, dan kan er vooralsnog van worden uitgegaan dat de uitvoering van werkzaamheden die voortvloeien uit dit voorstel budgetair neutraal kunnen plaatsvinden. Hierbij geldt dat de Kmar een mogelijke uitbreiding alleen kan doorvoeren binnen de eigen begroting door middel van het door het gezag (laten) stellen van posterioriteiten binnen de taken van de Kmar die onder de verantwoordelijkheid van het beleidsmatige departement (Justitie) liggen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het voorstel beoogt dat het Agentschap op 1 januari 2005 zijn werkzaamheden aanvangt.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een Agentschap voor het beheer van de buitengrenzen. Het op EU-niveau coördineren van de operationele samenwerking tussen lidstaten op het gebied van controle van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen door middel van een Agentschap heeft meerwaarde, omdat daarmee uitvoering wordt gegeven aan de totstandkoming van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen. Nederland ondersteunt de keuze voor een agentschap gezien de onafhankelijke, gespecialiseerde operationele structuur waarmee de operationele samenwerking tussen de lidstaten kan worden verbeterd. Een Europees Agentschap kan zorgdragen voor een juiste (geografische) verdeling van projecten, waarbij nationale belangen evenwichtig tegen elkaar worden afgewogen. Deze toegevoegde waarde moet resulteren in de verhoging van de kwaliteit van de buitengrensbewaking en een efficiëntere inzet van middelen. Het voorstel gaat echter nog niet uitvoerig in op de effectiviteit en de efficiency van het Agentschap. Een meer formele analyse van deze aspecten is voorzien parallel aan het wetgevingsproces. Een positieve beoordeling hiervan is voor Nederland een voorwaarde. Ten aanzien van de inrichting van een Agentschap voor het beheer van de buitengrenzen geldt dat deze enige verbetering behoeft ten aanzien van onder andere het opnemen van een deugdelijke subsidiariteitsbeoordeling in de preambule, een scherpe doelstelling, een limitatieve opsomming van de taken, een scherpe aanduiding betreffende de relatie tot de common unit.

Ten algemene geldt dat Nederland meent dat Lidstaten primair zelf verantwoordelijk zijn voor de financiering van het beheer van de grenzen. De financiering van het Agentschap voor de periode 2004-2006 (resp. ¤ 0.34, ¤ 6.15 en ¤ 9.75 mln.) dient te worden ingepast in de lopende Financiële Perspectieven. Ten aanzien van de looptijd van het programma kan Nederland instemmen met een politiek akkoord voor de gehele beoogde periode 2004-2009, mits voorafgaand aan de periode 2007-2009 een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie plaatsvindt waarbij het budget voor die periode (2007-2009) wordt bezien in het licht van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2011/13.

Fiche 9: Richtlijn Toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden


Datum Raadsdocument: 30 oktober 2003

Nr Raadsdocument: 14154/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 624 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. JUST, BZK, LNV, daarnaast IPO, VNG, Unie van Waterschappen

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Milieu; Milieuraad.


1. de ontwerp-richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden;


2. de ontwerp-verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag voor de EG-instellingen en organisaties;


3. het ontwerp-Raadsbesluit betreffende het sluiten van het Verdrag.

Dit fiche betreft de ontwerp-richtlijn betreffende toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden.

Belangrijk onderdeel van de derde pijler van het Aarhus Verdrag is dat het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties dat strijdig is met bepalingen van nationaal milieurecht, aan de rechter moet kunnen worden voorgelegd (artikel 9(3) Aarhus Verdrag). Het richtlijnvoorstel beoogt hieraan uitvoering te geven door een kader in te stellen van minimumeisen voor toegang tot de rechter en administratieve procedures inzake milieu-aangelegenheden. Hiermee wordt tevens een verbetering van de handhaving van het milieurecht beoogd.

Het voorstel bepaalt voorts dat eerst een verzoek om intern beroep gedaan moet worden om de naleving van het milieurecht te verzekeren bij een overeenkomstig het nationale recht aangewezen overheidsinstantie alvorens toegang tot een administratieve of gerechtelijke procedure inzake milieuaangelegenheden openstaat.

Het voorstel is van toepassing op communautaire regelgeving of nationale regelgeving ter implementatie van communautaire regelgeving die tot doel heeft de bescherming of verbetering van het milieu. Aan de lidstaten wordt de keuze gelaten of zij de voorgestelde procedures ook willen laten gelden voor van oorsprong nationale regelgeving.

Uit overweging 13 van het richtlijnvoorstel blijkt dat in een bestaand nationaal stelsel ruimere toegang tot de rechter verzekerd mag worden dan bij de richtlijn is vereist.

Het richtlijnvoorstel bevat een verplichting voor de lidstaten tot het rapporteren over hun ervaringen met de toepassing van de richtlijn.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 175, lid 1 EG (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie-procedure (artikel 251 EG)

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: twijfelachtig

De Commissie voert aan dat de ondertekening van het Aarhus Verdrag door de Gemeenschap een wettelijk bindend instrument betreffende toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden rechtvaardigt. Tevens wordt aangevoerd dat de Gemeenschap slechts in staat zal zijn haar verplichtingen voortvloeiende uit het Aarhus Verdrag te vervullen door te verzekeren dat burgers en niet-gouvernementele organisaties over de vereiste toegang tot de rechter beschikken voor wat betreft het communautaire recht. De vraag is echter of deze bewering juist is daar de lidstaten elk afzonderlijk het Aarhus Verdrag hebben ondertekend en dientengevolge al gehouden zijn toegang tot de rechter in milieu-aangelegenheden te verzekeren in hun nationale wetstelsels. Daarnaast bevat het Aarhus Verdrag geen criteria voor bevoegde entiteiten om beroepsrecht te hebben en is in die zin ruimer dan de richtlijn.

Proportionaliteit: twijfelachtig

Het is de vraag of deze richtlijn het juiste (minst vergaande) middel vormt voor het bewerkstelligen van een adequate toegang tot de rechter. De lidstaten zijn hiertoe al gehouden ingevolge het Aarhus Verdrag.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het voorstel legt de lidstaten geen financiële verplichtingen op. Indien voldoende verzekerd wordt dat nationale stelsels die voorzien in een ruimere toegang tot de rechter dan het richtlijnvoorstel bepaalt gehandhaafd mogen blijven, leidt het voorstel niet tot additionele administratieve lasten voor de rijksoverheid en decentrale overheden voor wat betreft de erkenning van bevoegde entiteiten. Indien dit niet voldoende verzekerd wordt, kan het voorstel wel leiden tot een extra administratieve belasting vanwege de voorgestelde procedure voor de erkenning van bevoegde entiteiten. Hierbij worden één of meer instanties belast met voorafgaande erkenning of erkenning per geval. Voorts dienen de lidstaten te verzekeren dat tegen een afwijzing om een verzoek tot erkenning beroep kan worden ingesteld voor een rechtbank of een ander onafhankelijk en onpartijdig bij het ingesteld orgaan. Dit kan leiden tot een stroom van zaken over erkenning, hetgeen een verzwaring van bestuurlijke en rechterlijke lasten betekent. Het voorstel leidt dan tevens tot extra administratieve lasten voor het bedrijfsleven / burger omdat zij zich mogelijk zullen moeten inspannen om erkend te worden als bevoegde entiteit.

Het voorstel vereist registratie van beslissingen krachtens de richtlijn en publieke toegankelijkheid daarvan, hetgeen een bestuurlijke lastenverzwaring voor overheden inhoudt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Implementatie en uitvoering

Wat betreft de toegang tot de rechter wordt het Nederlandse rechtssysteem niet door het richtlijnvoorstel geraakt vanwege de mogelijkheid tot het handhaven van bestaande nationale stelsels met een hoger beschermingsniveau. In het nationale stelsel bestaat al een systeem voor toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en in sectorale wetgeving zoals de Wet milieubeheer en de Wet Ruimtelijke Ordening. Zie het begrip 'belanghebbende' in artikel 1:2 Awb met bijbehorende jurisprudentie. Op grond hiervan kunnen privaatrechtelijke organisaties die de behartiging van een algemeen of collectief belang tot doel hebben en die daarvoor actief zijn, als belanghebbende worden beschouwd. In de sectorale wetgeving wordt de kring van beroepsgerechtigden soms ruimer getrokken (getrapte actio popularis).

Indien de afwijkingsmogelijkheid voor nationale systemen met een ruimere toegang zou vervallen, leidt het richtlijnvoorstel mogelijk tot aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht, en/of tot aanpassing van de Wet milieubeheer en sectorale milieuwetten (afwijking van het Awb-begrip 'belanghebbende'). Het richtlijnvoorstel bevat namelijk strengere aanvullende eisen die onder het huidige Nederlandse recht niet worden gesteld.

Het voorstel bepaalt dat bepaalde leden van het publiek en bevoegde entiteiten gerechtigd zijn een verzoek om intern beroep in te dienen bij de in overeenstemming met het nationale recht aangewezen overheidsinstantie. De figuur van het bezwaarschrift in het Nederlandse systeem (Awb) kan worden beschouwd als een equivalent van het verzoek om intern beroep. Echter, de Wet milieubeheer en een aantal sectorale wetten kennen de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift niet. Met betrekking tot een ontwerp-besluit ingevolge deze wetten kan een ieder een zienswijze indienen. De functie van de zienswijze is vergelijkbaar met die van het bezwaarschrift, namelijk heroverweging van een (ontwerp-)besluit, en heeft slechts betrekking op een andere fase van de besluitvorming: die voorafgaande aan het besluit.

Notificatie

Het richtlijnvoorstel bevat een verplichting voor de lidstaten tot het rapporteren over hun ervaringen met de toepassing van de richtlijn (artikel 11). Het lijkt erop dat de notificatie vooral als doel heeft inzicht te verkrijgen in de praktische effecten van de richtlijn en de problemen die zich daarbij voordoen en is in die zin nuttig.

Handhaving en/of sanctionering

Het voorstel bevat geen handhavings- of sanctioneringsbepalingen.

Indien het nationale stelsel van rechtstoegang behouden kan blijven, zal de doorwerking voor decentrale overheden beperkt zijn tot de registratie van beslissingen krachtens de richtlijn en het publiek toegankelijk houden daarvan.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:


18 Maanden na inwerkingtreding.

In het geval dat het richtlijnvoorstel leidt tot wetswijziging is deze termijn te beperkt; voor wetswijziging is ten minste een termijn van 24 maanden noodzakelijk.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland vindt het Aarhus Verdrag een belangrijk verdrag en hecht aan de ratificatie van dat verdrag door de Gemeenschap. Dit verdrag is voor Nederland uitgangspunt met betrekking tot het onderwerp toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden; hierbij dient zoveel mogelijk te worden aangesloten. Het Verdrag biedt echter een ruimere toegang tot de rechter dan het richtlijnvoorstel en is er zeker niet op gericht het bestaande beschermingsniveau te verlagen. Geëxpliciteerd dient te worden dat nationale stelsels die voorzien in een ruimere toegang tot de rechter mogen blijven bestaan.

Wat betreft de voorgestelde procedure inzake intern beroep met betrekking tot administratieve handelingen of nalatigheden is van belang dat er in het kader van de Wet milieubeheer en sectorale wetten zienswijzen met betrekking tot een ontwerp-besluit kunnen worden ingediend. In het voorstel dient verduidelijkt te worden dat intern beroep mede omvat procedures met een vergelijkbare functie, of dat intern beroep ook betrekking kan hebben op ontwerp-administratieve handelingen.

Fiche 10: Verordening Verdrag van Aarhus

Titel:

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij milieubesluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op EG-instellingen en organisaties.


Datum Raadsdocument: 30 oktober 2003

Nr Raadsdocument: 14152/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 622 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. JUST, BZK, LNV, en daarnaast IPO, VNG, Unie van Waterschappen

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Milieu, Milieuraad

Het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden is in 1998 totstandgekomen en ondertekend door alle lidstaten van de EU en de Gemeenschap zelf. Teneinde het Verdrag op communautair niveau te kunnen ratificeren, is het noodzakelijk de relevante communautaire wetgeving aan te passen aan de bepalingen van het Verdrag. In dit verband zijn reeds twee richtlijnvoorstellen vastgesteld ter implementatie van de eerste (toegang tot milieu-informatie) en tweede pijler (inspraak bij milieubesluitvorming). In aanvulling hierop moet het onderhavige pakket voorstellen de Gemeenschap in staat stellen het Verdrag op korte termijn te ratificeren.

Dit pakket behelst de volgende wettelijke maatregelen:


1. de ontwerp-richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden;


2. de ontwerp-verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag voor de EG-instellingen en organisaties;


3. het ontwerp-Raadsbesluit betreffende het sluiten van het Verdrag

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 175, lid 1 EG (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: codecisie-procedure (artikel 251 EG)

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Positief. Teneinde het Verdrag op communautair niveau te kunnen ratificeren, is het noodzakelijk de relevante communautaire wetgeving aan te passen aan de bepalingen van het Verdrag en is een EG-Verordening het geëigende instrument.

Consequenties voor de EU-begroting:

Consequenties zullen er naar verwachting wel zijn omdat op EG-niveau de toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter moeten worden versterkt. De grootte van deze consequenties valt niet te overzien, dit wordt niet gekwantificeerd in het voorstel.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Geen. Het voorstel is gericht tot de instellingen en instanties van de EG en legt de lidstaten geen financiële verplichtingen op.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

N.v.t., zie antwoord op vraag 10.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat het streven van de Gemeenschap naar spoedige ratificatie van het Verdrag met instemming wordt begroet gezien het belang dat ook Nederland hecht aan spoedige ratificatie van dat Verdrag. Uit de toelichting bij genoemde maatregelen kan worden afgeleid dat qua tekst en structuur zoveel mogelijk zal worden aangesloten bij de reeds vastgestelde richtlijnen inzake de eerste pijler (richtlijn 2003/4/EG) en de tweede pijler (richtlijn 2003/35/EG), alsmede bij de bepalingen van het Verdrag.

Fiche 11: Besluit betreffende het sluiten van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

Titel:

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.


Datum Raadsdocument: 30 oktober 2003

Nr Raadsdocument: 14153/03 ENV585

Nr. Commissiedocument: COM(2003)625 def

Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. BZK, BZ/DES, JUST, LNV, en daarnaast VNG, IPO, UvW

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Milieu, Milieuraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel heeft tot doel het besluit goed te keuren tot het ratificeren van het Verdrag van Aarhus.

Dit verdrag is in 1998 ondertekend door alle lidstaten en door de EG. Door het ondertekenen van het Verdrag van Aarhus heeft de EG het belang van de doelstellingen ervan erkend. Bij de ondertekening ervan heeft de Europese Gemeenschap er zich toe verbonden de nodige maatregelen in te voeren om tot het Verdrag van Aarhus toe te treden door het aannemen van bindende instrumenten die de EG-wetgeving op één lijn brengen met de eisen van het verdrag. Dit stelt de EG in staat om het besluit vast te stellen betreffende het sluiten van dit verdrag. Dit op één lijn brengen met de verplichtingen van het verdrag dient op het niveau van de lidstaten en van de EG-instellingen plaats te vinden.

Wat het lidstaatniveau aangaat zijn in de EG onlangs twee richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad aangenomen: de eerste betreffende publieke toegang tot milieu-informatie- en de tweede tot voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG en 96/61/EG - . Door de Europese Commissie wordt tegelijk met het onderhavige voorstel een voorstel voor een richtlijn ingediend (COM (03)624) tot verzekering van de naleving van de relevante aspecten inzake toegang tot de rechter die niet onder de twee bovenbedoelde richtlijnen vallen.

Wat de EG-instellingen aangaat wordt door de Europese Commissie samen met het onderhavige voorstel ook één instrument ingediend dat de volledige naleving door alle EG-instellingen en -organen van de Aarhus-bepalingen en -beginselen verzekert (de VO die als voorstel COM(03)622 is uitgebracht). Het is de bedoeling, wat de instellingen betreft, met deze verordening in de drie Aarhus-pijlers te voorzien.

Daarmee is het voor de Gemeenschap mogelijk het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden te ratificeren op grond van het onderhavige besluit.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 175, eerste lid, EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: gekwalificeerde meerderheid, co-decisie met EP (conform art. 251 EG-verdrag)

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. Betreft goedkeuring van het Verdrag van Aarhus namens de EG.

Proportionaliteit: Positief. Dit besluit is nodig om de toetreding van de EG tot het Aarhus-verdrag te verzekeren.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen. Het besluit heeft slechts tot doel over te kunnen gaan tot ratificatie van het verdrag van Aarhus door de Gemeenschap. Nederland hoeft dus geen implementatiemaatregelen te treffen op grond van dit besluit

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland zal zelf halverwege 2004 de implementatiewetgeving voor het verdrag van Aarhus op orde hebben en het verdrag vervolgens goedkeuren.

Nederland zal het besluit steunen.

Fiche 12: Richtlijn Emissie van verontreinigende gassen

Titel:

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking.


Datum Raadsdocument: 5 september 2003

Nr Raadsdocument: 2003/0205 Nr Commissiedocument: COM (2003) 522

Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. V&W, RDW, EZ

Behandelingstraject in Brussel: RWG Technische Harmonisatie Voertuigen (onder Raadswerkgroep Economische Vraagstukken), waarschijnlijk Milieuraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel heeft betrekking op de emissiegrenswaarden van zware voertuigmotoren (voor vrachtwagens, bussen en bestelauto's) en het daarbij geldende typegoedkeuringssysteem. Er zijn grenswaarden gesteld aan koolmonoxide (CO), koolwaterstoffen (HC), stikstofoxiden (NOx), deeltjes (PM) en roet met de vaststelling dat in 2005 en 2008 aanscherpingen van de grenswaarden zullen volgen. De grenswaarden gelden voor motoren in nieuwe zware voertuigen en worden getoetst door een typegoedkeuringsinstantie in één van de EU-lidstaten. Het gaat in hoofdzaak om voertuigen die rijden op diesel, maar in zeer beperkte mate ook om voertuigen op aardgas of lpg. De bulk van de bepalingen heeft betrekking op de testprocedures.

Het doel van het voorstel is tweeledig:


1. Volledige herschikking (en daarmee intrekking) van RL 88/77 en zijn latere wijzigingen om de leesbaarheid te vergroten en het (toekomstige) besluitvormingsproces te vereenvoudigen. Hiertoe wordt de twee-niveau-benadering bewandeld. De fundamentele bepalingen worden ondergebracht in de Codecisie-procedure en de technische specificaties in de Comitologie-procedure.
2. De introductie van nieuwe voorschriften voor duurzaamheid, in-use-compliance en on-board-diagnostics (OBD) voor het voldoen aan de emissiegrenswaarden. Krachtens artikelen 4 t/m 7 van RL 1999/96 was de Commissie gevraagd met voorstellen voor deze bepalingen te komen. Met deze voorschriften worden de emissieprestaties van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik aanzienlijk verbeterd.

Rechtsbasis voor het voorstel: Art. 95 EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europese Parlement:

Twee-niveau-benadering : fundamentele wijzigingen via Art. 251 EG-verdrag (Co-decisie) en technische specificaties via regelgevend comité.

Instelling nieuw Comitologie-comité: bestaand regelgevend comité o.b.v. art 13 van kaderrichtlijn voor typegoedkeuring voertuigen (RL 70/156, gewijzigd bij RL 92/53).

Subsidiariteit en proportionaliteit

Subsidiariteit: positief. Het betreft een herschikking van een bestaande richtlijn en invulling van een door de Raad en Europees Parlement aan Commissie opgelegde vraag.

Proportionaliteit: positief. Introductie van nieuwe voorschriften is noodzakelijk i.v.m. opkomst van emissienabehandelingstechnieken om aan vastgelegde toekomstige emissiegrenswaarden te kunnen voldoen.

Consequenties voor de EU-begroting:

Financieel memorandum niet ontvangen. Consequenties lijken zeer gering, mogelijk nihil. Nederland zal aandringen op opstellen/toezenden van financieel memorandum.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het herschikkingsgedeelte zal voor alle partijen tot besparing leiden, omdat het de wetgeving overzichtelijker en de besluitvorming efficiënter maakt.

De introductie van voorschriften voor duurzaamheid, in-use-compliance en on-board-diagnostics (OBD) werkt voor de fabrikanten van zware voertuigen en motoren kosten verhogend, met name voor de ontwikkeling van OBD-technologie. De Commissie is niet in staat om in deze fase reeds een goede inschatting te maken van die kosten. Een globale beschouwing leert dat de kosten erg laag zijn in vergelijking met de kosten om aan de toekomstige emissiegrenswaarden te voldoen. De voorschriften zijn bedoeld om het halen van die emissiegrenswaarden tijdens de nuttige levensduur van een voertuig te garanderen. Voor de toeleverende industrie betekenen de voorschriften extra omzet.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid (informatie over inschakelen van nationale agentschappen/zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sancuionering)

Een aantal bestaande nationale regelingen (met name het Besluit Typekeuring Motorrijtuigen Luchtemissies, BTML) dienen te worden aangepast, onder meer vanwege het ontbreken van dynamische verwijzingen. Het Voertuigreglement hoeft niet te worden uitgebreid omdat verwezen wordt naar het BTML. Wel nemen de werkzaamheden van de RDW toe bij de typegoedkeuring.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De richtlijn dient 12 maanden na publicatie in nationale wetgeving te zijn geïmplementeerd.

Enkele onderdelen van de richtlijn treden echter per 1-10-2005 inwerking. Het is twijfelachtig of het gehele besluitvormingstraject 1-10-2004 is afgerond, om de lidstaten 12 maanden implementatietijd te gunnen.

In ieder geval één wet (Wet belasting zware motorrijtuigen) dient te worden aangepast. De termijn van 12 maanden is dus zeer krap. Nederland zal pleiten voor een langere implementatietermijn (bijvoorbeeld 18 maanden).

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief tegenover de voorgestelde twee-niveau-benadering, omdat het de wetgeving overzichtelijker maakt en het de besluitvorming vereenvoudigt. Tevens steunt Nederland de uitwerking van voorschriften voor duurzaamheid, in-use-compliance en on-board-diagnostics (OBD) om het halen van emissiegrenswaarden tijdens de nuttige levensduur van een voertuig te garanderen. Overigens moet bewaakt worden, dat de invulling van de technische specificaties in het comitologieproces geen afbreuk doet aan de intenties van het Co-decisiedeel wat zou kunnen leiden tot een negatieve invloed op de emissies in de praktijk. Zo wordt naar verwachting een deel van de voertuigen uitgerust met SCR-nabehandelingstechnieken ter invulling van de Euro-4 grenswaarde voor NOx. Een goede werking van de SCR tijdens gebruik is vereist om in de praktijk lage emissies te halen. De OBD en in-use-compliance voorschriften, die in het comitologieproces worden uitgewerkt, dienen hierin te voorzien. Naast comitologie moet ook duidelijk zijn wat de administratieve lasten zijn vanuit dit voorstel voor fabrikanten van zware voertuigen en motoren.

Fiche 13: Reach

Titel:


- Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Chemicaliënagentschap en tot wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en Verordening (EG) {inzake persistente organische stoffen};


- Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen.


Datum Raadsdocument: 28 november 2003

Nr Raadsdocument: 15409/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 644 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM in nauwe samenwerking met EZ i.o.m. VWS, SZW, LNV, V&W, BZ, JUST, FIN, IPO

Behandelingstraject in Brussel:

Het voorstel zal worden behandeld door zowel de Concurrentievermogenraad als de Milieuraad. De keuze in welke Raad de besluitvorming zal plaatsvinden is naar de toekomst geschoven; in het Nederlandse kabinet is afgesproken dat gestreefd wordt naar besluitvorming in een gecombineerde bijeenkomst van genoemde raden.

De voorbereiding zal plaatsvinden in een ad hoc raadswerkgroep ("Friends of the Presidency") die op 20 november 2003 voor het eerst bijeen is geweest.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel komt in de plaats van ruim zestig bestaande richtlijnen en verordeningen, namelijk de Gevaarlijke Stoffen Richtlijn, de Bestaande Stoffen Verordening, de Verbodsrichtlijn en alle onderliggende richtlijnen en verordeningen. Het ontwerp geeft uitvoering aan de voorstellen die zijn geformuleerd in het Witboek van de Commissie van februari 2001 over de strategie voor een toekomstig beleid voor chemische stoffen. Centraal daarin staat REACH: één enkel geïntegreerd systeem voor de Registratie, de Evaluatie, beperkende maatregelen en de Autorisatie (verlening van vergunningen) van CHemische stoffen. Vergeleken met het ambitieuze voorstel opgenomen in de internet versie van mei 2003 is de huidige ontwerpwetgeving op onderdelen aanzienlijk versoberd.

REACH legt de ondernemingen die chemische stoffen produceren, importeren en gebruiken, de verplichting op informatie te verzamelen over de eigenschappen van een stof, de aan het gebruik verbonden risico's te beoordelen en de nodige maatregelen te nemen om de eventueel door hen geconstateerde risico's te beheersen. Door de gekoppelde verplichting van gegevens verzamelen, beoordelen en zelfstandig maatregelen nemen zal de bewijslast voor het in de handel brengen van veilige chemische stoffen worden verschoven van de overheid naar de industrie.


- Stoffen: Behoudens enkele specifieke categorieën van stoffen vallen alle stoffen in principe onder de REACH verplichtingen, d.w.z. zowel de reeds bestaande stoffen (in REACH genoemd de phase-in stoffen) als nieuwe stoffen. Stoffen beneden 1 ton/jaar per producent/importeur zijn vrijgesteld van registratieplicht. Voor stoffen, waarvan zeer grote hoeveelheden worden geproduceerd, zouden de meeste gegevens moeten worden verstrekt en deze stoffen moeten het eerst worden geregistreerd; voor stoffen die in kleinere hoeveelheden worden geproduceerd, behoeven minder gegevens te worden verstrekt en kan de registratie later plaatsvinden.

o Voor de categorie van "phase-in" stoffen wordt een geleidelijke invoering van het systeem voorzien over een periode van elf jaar.

o Voor nieuwe stoffen moet de registratie plaatsvinden voorafgaand aan het produceren of op de markt brengen.

Voor bijzondere categorieën van stoffen zoals tussenstoffen (intermediaire stoffen: chemische stoffen die worden gebruikt om andere chemische stoffen of andere producten te vervaardigen) zullen aanzienlijk lichtere registratieverplichtingen gelden. In veel gevallen, wanneer er weinig gevaar van blootstelling is, zijn tussenproducten vrijgesteld van het leveren van een verplichte set aan gegevens ten behoeve van de registratie. Polymeren zijn voorlopig vrijgesteld van registratieplicht. Het voorstel kent een evaluatiemoment om te bezien in hoeverre in de toekomst aanpassing van REACH moet plaatsvinden, zoals een uitbreiding naar polymeren.

Stoffen die i.k.v. specifieke EU regelgeving aan een beoordeling zijn onderworpen, zoals bestrijdingsmiddelen, biociden, geneesmiddelen, etc., zijn uitgesloten van de REACH verplichtingen.


- Informatieplicht: De hoeveelheid gevraagde informatie is afhankelijk van de hoeveelheid van de stof op de markt. In vele gevallen zullen nieuwe testgegevens moeten worden geproduceerd om aan de minimale informatieplicht te voldoen. Resultaten van dierproeven moeten binnen de industrie worden gedeeld of doorgegeven om herhalingen van dierproeven te voorkomen. De informatieplicht omvat (a) een vooraf omschreven set aan informatie over eigenschappen van de stof, (b) blootstellings- en emissiegegevens bij productie en bij beoogde toepassing(en), (c) risicobeoordeling, en (d) genomen of te nemen maatregelen om de risico's voor mens of milieu te beperken. Het geheel dient te worden vastgelegd in een stoffenveiligheidsrapport.


- Registratieplicht: De registratie van informatie over de kenmerken, de gebruiksdoeleinden en het veilige gebruik van chemische stoffen zal een integrerend deel van het nieuwe systeem uitmaken. De precieze registratievoorschriften variëren naar gelang de hoeveelheid die van een stof wordt geproduceerd of op de markt gebracht en van de waarschijnlijkheid dat mens of milieu aan de stof wordt blootgesteld.

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de evaluatie van de registratiedossiers (compliance check), waarbij ze toezicht uitoefenen op de toepassing van REACH binnen hun grondgebied. Vervolgens hebben de lidstaten de bevoegdheid voor de evaluatie van toepassingen van stoffen (substance evaluation). Zij hebben daarbij de mogelijkheid om ook beperkingen op het gebruik van stoffen voor te stellen - op basis van een gestructureerde risicobeoordeling - wanneer zij van oordeel zijn dat een wetgevend optreden van de EU noodzakelijk is. Het definitieve besluit over dergelijke beperkingen wordt door de Commissie genomen.

Strengere controles zullen worden ingevoerd voor de meest zorgwekkende chemische stoffen, waarvoor een autorisatie wordt geïntroduceerd. Hieronder behoren stoffen die carcinogeen, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn (CMR stoffen), persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT stoffen), en zeer persistente en sterk bioaccumulerende stoffen (vPvB stoffen). De CMR stoffen moeten zelfs met voorrang worden geregistreerd. Voor deze meest zorgwekkende stoffen zal een vergunningprocedure worden ingevoerd. Dat houdt in principe in dat toepassing niet is toegestaan tenzij het bedrijf kan aantonen dat de risico's aanvaardbaar en beheersbaar zijn. In sommige gevallen zouden ook andere stoffen, bijvoorbeeld hormoonontregelaars, per geval in het vergunningsysteem kunnen worden opgenomen wanneer wordt aangetoond dat zij tot even grote bezorgdheid aanleiding geven.

Voor elk gebruik van stoffen die onder de vergunningplicht vallen zal een vergunning voor een specifiek gebruik moeten worden verleend. De besluiten zullen worden genomen op basis van een risicobeoordeling en rekening houdend met andere sociaal-economische factoren. Vergunningen worden op communautair niveau vastgesteld.

Er wordt voor het beheer van REACH een nieuw Agentschap voor chemische stoffen voorgesteld, dat voor de efficiënte werking van het nieuwe systeem zal moeten zorgen. Dit omvat het verlenen van advies aan de Commissie, begeleiding en ondersteuning van de lidstaten en de ondernemingen, inclusief die van het MKB (Midden- en kleinbedrijf). Niet-vertrouwelijke gegevens die door REACH worden geproduceerd, zullen via een voor het publiek toegankelijke en door het Agentschap beheerde databank ter beschikking worden gesteld van downstream-gebruikers van chemische stoffen en van het algemene publiek. Vertrouwelijke gegevens worden niet vrijgegeven. Bepaalde categorieën van gegevens zijn echter expliciet onder de geheimhoudingsplicht geplaatst, zodat noch het Agentschap, noch de Commissie, noch de lidstaten de vrijheid hebben deze gegevens geheel of gedeeltelijk vrij te geven.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie-procedure

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Comité volgens raadgevingsprocedure (artikel 130.2) en volgens regelgevingsprocedure (artikel 130.3).

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Het voorstel betreft immers een werkterrein waar de EG exclusief bevoegd is. Het voorstel is een verordening die in de plaats treedt van diverse wetsinstrumenten waaronder verordeningen en richtlijnen en deze tevens uitbreidt. Deze uitbreiding heeft betrekking op de meerdere verplichtingen die deze Verordening oplegt en de daaruit voortvloeiende procedures. Dit heeft onder meer tot gevolg dat lidstaten taken zullen gaan uitvoeren die (i.t.t. voorheen) een communautaire status krijgen. De bevoegdheid van de EG betreft derhalve in die zin een uitbreiding van bestaande verplichtingen binnen het werkterrein waarin de EG exclusief bevoegd is.

Het voorstel legt primair de verantwoordelijkheid bij het bedrijfsleven met een uitbreiding naar professionele gebruikers van stoffen verderop in de keten (downstream gebruikers). Om de lasten voor het bedrijfsleven evenredig te verdelen is een getrapte aanpak voorgesteld, die echter ook voor Nederland openstaat voor verbetering. De administratieve uitvoering wordt centraal verricht en gecoördineerd door het Agentschap dat daartoe over besluitvormende bevoegdheden beschikt. Verdeling van bevoegdheden tussen Agentschap en lidstaten is voor verbetering vatbaar.

Consequenties voor de EU-begroting:

Over een periode van 11 jaar vanaf implementatie is een EG bijdrage voorzien van ¤ 78,8 miljoen als extra bijdrage t.b.v. het Centrale Agentschap. Het bedrag is als volgt over de jaren verdeeld:

¤ in

miljoenen

'04

'05

'06

'07

'08

'09

'10

'11

'12

'13

'14

'15

'16

EG

Bijdrage

0

0


11,697


15,061

0

0

0

0

0


4,042


28,185


19,881

0

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het voorstel is opgesteld vanuit het uitgangspunt dat geen additionele personele of financiële inspanningen van lidstaten nodig zijn en met de beschikbare capaciteit op grond van de vigerende regelgeving kan worden volstaan.

Op basis van de resultaten van een door de Europese Commissie uitgevoerde business impact studie zijn de lasten voor het bedrijfsleven als volgt begroot:

Directe kosten voor de chemische industrie:


· ¤ 2,3 miljard over een periode van 11 jaar.

Directe kosten voor de downstream users uitgaande van de genoemde directe kosten voor de chemie:


· normale verwachting: ¤ 2,8 ­ 3,6 miljard over eenzelfde 11 jaar periode


· worst-case verwachting: ¤ 4,0 ­ 5,2 miljard over 11 jaar periode.

Om te illustreren dat genoemde lasten in verhouding staan met de te verwachten baten: volgens modelmatige schatting zal sprake zijn van een besparing van 4500 mensenlevens per jaar, gekapitaliseerd als ¤ 50 miljard over een periode van 30 jaar. Niet meegenomen zijn de milieubaten, aangezien door gebrek aan betrouwbare sleutelgegevens een kwantitatieve schatting van deze baten niet mogelijk is.

Voor wat betreft de te verwachten kosten en economische effecten voor specifiek het Nederlandse bedrijfsleven zal EZ een onderzoek initiëren dat e.e.a. in beeld zal moeten brengen. Tevens zullen daarin de administratieve lasten voor het Nederlandse bedrijfsleven worden geïdentificeerd.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het voorstel is een verordening die rechtstreekse werking heeft. In strikt formele zin kan derhalve met een kort uitvoeringsbesluit worden volstaan op grond waarvan de strafbaarstelling, de handhavingsbevoegdheden en de aanwijzing van bevoegde autoriteiten worden geregeld.

De rechtstreekse werking van het voorstel voor een verordening leidt er evenwel toe dat grote delen van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten (met name m.b.t. het kennisgevingsstelsel), buiten werking worden gesteld zodra de Verordening in werking treedt. Dat zal ertoe leiden dat een herziening van de Wms wenselijk is ten behoeve van de inzichtelijkheid van de wetgeving. Een en ander is ten behoeve van de implementatie van het voorstel uit formeel juridisch oogpunt niet strikt noodzakelijk. Voor de toegankelijkheid van de wetgeving is zulks echter wel wenselijk.

Separaat zal in het kader van de herijkingsoperatie (die bij VROM plaatsvindt op het gebied van wet- en regelgeving) worden beslist of een en ander tot overheveling van de Wms naar het daarvoor gereserveerde hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer dient te leiden, waarbij tevens eventueel benodigde ondersteunende wetgeving kan worden overwogen. Dat traject vormt evenwel formeel geen onderdeel van de implementatie van het onderhavige voorstel maar hangt er wel nauw mee samen omdat het de administratieve structuur voor de goede uitvoering van de verordening kan faciliteren.

Het voorstel voorziet in de instelling van een bevoegde instantie in iedere lidstaat die daarvoor de nodige middelen beschikbaar moet stellen. Voor de uitvoering van de bestaande regelgeving, namelijk voor de Gevaarlijke Stoffen Richtlijn 67/548/EG en de Bestaande Stoffen Verordening 793/93/EG heeft de Wet milieugevaarlijke stoffen al voorzien in een bevoegde instantie. De bevoegdheden op grond van het voorstel kunnen zonder problemen overgedragen worden aan de reeds bestaande structuren die zijn belast met de uitoefening van de taken toebedeeld aan de bevoegde instantie.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De voorgestelde verordening treedt formeel in werking 20 dagen na publicatie. Voor bepaalde onderdelen van het voorstel zijn nog afzonderlijke implementatiedata aangegeven die vooral de verplichtingen voor het bedrijfsleven betreffen en indirect daarvan de verplichtingen voor de nationale bevoegde instanties, de nationale instanties belast met de handhaving en het Agentschap.

De uitvoering vereist de beschikking over een goede administratieve structuur binnen de EG en op nationaal niveau, over de beschikbaarheid van technische middelen, zoals een centrale database, een Europees intranetwerk voor communicatie tussen de lidstaten en met het Agentschap, over handleidingen en technische instrumenten ten behoeve van het bedrijfsleven, over trainingsprogramma's voor overheden en bedrijfsleven, etc. Het is nu niet duidelijk in hoeverre binnen de periode van onderhandelingen over het voorstel de Commissie met de lidstaten in staat is aan deze randvoorwaarden invulling te geven.

Een probleem hierbij is het beperkte aanpassingsvermogen van de nieuwe lidstaten om binnen de gegeven termijn kwalitatief en kwantitatief aan de verplichtingen van de verordening te voldoen, waardoor het "level playing field" binnen de EG aanzienlijk verstoord kan raken. De Commissie en de bevoegde autoriteiten in het kader van de vigerende regelgeving zijn voornemens in de interim periode - parallel aan het onderhandelingstraject in de Raad - een administratieve structuur te ontwikkelen die het mogelijk moet maken dat de verordening (die thans geen overgangsregeling kent) daadwerkelijk op de voorziene datum effectief in werking kan treden.

Rapportage:

De lidstaten geven per 10 jaar een verslag van de werking van de verordening; het eerste verslag wordt al 5 jaar na inwerkingtreding verwacht.

Het voorstel voorziet vervolgens in de verplichting van een jaarlijkse rapportage van de lidstaten over de handhavingsactiviteiten met detaillering over sancties en overige maatregelen. Deze verplichting past in het huidige Nederlandse beleid en leidt niet tot extra werkzaamheden.

Beleidsmatige doorwerking naar decentrale overheden:

Het voorstel voorziet onder meer in een integrale vorm van informatie en beoordeling van stoffen, waarvan de gegevens van direct belang kunnen zijn voor de lokale overheden belast met de vergunningverlening. In de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewater is de plicht al opgenomen voor de vergunningaanvrager om informatie aan te leveren aan bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft echter niet de mogelijkheid om via de aanvrager de keten te verplichten ontbrekende informatie aan te leveren. In de Verordening zal duidelijk moeten worden of deze mogelijkheid er komt. Het is niet duidelijk in hoeverre deze mogelijkheid een wettelijke verankering behoeft in de nationale regelgeving.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De voor Nederland geldende zwaartepunten voor opname in het REACH voorstel:


· Duty of care

NL is voorstander van het opnemen van een algemene zorgplicht die inhoud geeft aan de verantwoordelijkheid van de industrie voor het veilig kunnen omgaan met een stof.

NL hecht sterk aan een goed gedefinieerde reikwijdte voor REACH, waarbij de werkbaarheid centraal staat. Om echter de reikwijdte van REACH niet afhankelijk te stellen van enkel de praktische uitvoerbaarheid, is het wenselijk de reikwijdte te splitsen in een algemene zorgplicht voor alle stoffen en een specifieke registratieplicht onder REACH voor een nader gedefinieerde groep van stoffen. De algemene zorgplicht illustreert het fundament van REACH, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor het veilig kunnen omgaan met stoffen bij de industrie ligt. Van de industrie wordt verwacht dat zij zich niet enkel beperkt tot het voldoen aan de voorgestelde wettelijke verplichting, maar inhoud geeft aan het maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Uit de ingekomen reacties op de internet consultatie blijkt dat naast de industrie ook enkele lidstaten problemen hebben met een open niet nader gespecificeerde zorgplicht vanwege (a) de rechtsonzekerheid en (b) de gevolgen van handhaving. Het principe wordt evenwel niet bestreden. Volgens Nederland geeft een algemene zorgplicht pas goed inhoud aan het nemen van verantwoordelijkheid door het bedrijfsleven. De verdere uitwerking van REACH moet worden gezien als een praktische uitwerking van de algemene zorgplicht. De algemene zorgplicht fungeert tevens als een algemene vangnetverplichting voor stoffen die niet onder REACH vallen dan wel volledig of tijdelijk van onderdelen van REACH zijn vrijgesteld. Nederland pleit derhalve voor een meer prominente vertegenwoordiging van de zorgplicht in de verordening. Hierbij moet tevens nader omschreven worden wat deze algemene zorgplicht inhoudt.


· Verplichte uitwisseling van dierexperimentele gegevens

Nederland onderschrijft de verplichting tot uitwisseling van dierexperimentele gegevens, maar ziet problemen bij uitvoering en handhaving.

Nederland is van mening dat uitwisseling van dierexperimentele gegevens uit het oogpunt van beperking van dierproeven verplicht moet worden gesteld. REACH gaat uit van een registratieplicht per stof per producent , importeur of samenwerkingsverband. Het voorstel van het Verenigd Koninkrijk om het systeem van "één registratie per stof" toe te passen dwingt de industrie tot het aangaan van samenwerkingsverbanden en bevordert daarmee de uitwisseling van dierexperimentele gegevens. Echter in beide modellen voorziet Nederland problemen met de wettelijke implementatie, zodra er sprake is van een geschil tussen de bedrijven over het delen van gegevens. Nederland vindt het voorstel van de Verenigd Koninkrijk een belangrijke verbetering en wil dit graag ondersteunen.

De in REACH voorgestelde preregistratie biedt hulp aan bedrijven om consortia te vormen, waarin afspraken van kostenverdeling kunnen worden gemaakt. Aangezien naast effectgegevens ook blootstellinggegevens van wezenlijk belang zijn, is Nederland voorstander van het zoveel mogelijk betrekken van de downstream gebruikers in het overleg tussen bedrijven om hun eigen toepassingsscenario's aan te geven door ook downstream gebruikers de mogelijkheid te bieden lid te zijn van consortia. Nederland maakt zich echter zorgen over de juridische uitwerking op nationaal niveau van beslissingen van het Agentschap bij het beslechten van geschillen tussen bedrijven inzake uitwisseling van dierexperimentele gegevens waarbij de daarmee gepaard gaande compensatie van de kosten aan de nationale rechtbank kan worden voorgelegd.


· Ketenverantwoordelijkheid

Nederland pleit ervoor om in het voorstel, naast de voorgestelde verplichte informatie uitwisseling in de keten, ook mogelijkheden in te bouwen voor de gebruiker om de leverancier aan te spreken op zijn zorgplicht. De leverancier kan bijvoorbeeld technische bijstand verlenen of inzicht geven in niet in het VIB gepubliceerde gegevens.

Nederland erkent de waarde van het veiligheidsinformatieblad (VIB) als middel voor informatie overdracht in de keten en steunt de voorgestelde verbetering in het VIB. Nederland is echter de mening toegedaan dat een vorm van ketenverantwoordelijkheid een voorwaarde is om de verantwoordelijkheid van de industrie inhoud te geven. Niet alleen de primaire producenten en importeurs van stoffen dragen de verantwoordelijkheid maar ook de verder in de keten gelegen gebruikers van stoffen. De ketenverant-woordelijkheid moet worden gezien als een verantwoordelijke vorm van samenspel tussen leverancier en gebruiker. Vooral een goede vorm van communicatie maakt daarvaneen wezenlijk onderdeel uit, wat meer is dan enkel overdracht van informatie. Downstream gebruikers moeten de mogelijkheid hebben een beroep te kunnen doen op technische ondersteuning van de leverancier, en de leverancier moet de mogelijkheid c.q. verplichting hebben inzicht te verwerven in de nadelige gevolgen van de verschillende downstream aanwezige toepassingsmogelijkheden. Nederland hecht aan opname van deze vorm van ketenverantwoordelijkheid in REACH, waarbinnen het VIB een duidelijke plaats dient te hebben. De gebruiker krijgt extra mogelijkheden om deleverancier aan te spreken. Dit past in het regeringsbeleid om de verantwoordelijkheid meer bij het bedrijfsleven te leggen. -
· Actieve openbaarmaking

Nederland pleit voor een actieve openbaarmaking conform Richtlijn 2003/4/EC en terughoudendheid in het toekennen van verzoeken om vertrouwelijkheid van gegevens. Nederland vraagt zich af of het op voorhand definiëren van gegevens die vertrouwelijk gehouden moeten worden in overeenstemming is met genoemde richtlijn.

Nederland vindt dat publieke toegankelijkheid van openbare gegevens een essentiële voorwaarde is, voor zover de openbare veiligheid daardoor niet in gevaar komt. NL pleit voor actieve openbaarmaking door zowel de overheid als door de industrie conform de recent vastgestelde Informatierichtlijn 2003/4/EC gebaseerd op het Aärhus Verdrag.

Daarnaast hecht Nederland aan goede bescherming van bedrijfsvertrouwelijke informatie conform de randvoorwaarden zoals geformuleerd in reeds genoemde Informatierichtlijn. In dit verband vraagt Nederland zich af of het voorstel hiermee in overeenstemming is (in het bijzonder met artikel 4, lid 1 en 2 van genoemde Informatierichtlijn) In de Verordening kan de invulling van het bedrijfsbelang nader geëxpliciteerd worden."


· Screening /prioritering

Nederland pleit voor een prioriteringsysteem van stoffen die in aanmerking komen voor registratie en evaluatie en aansluitend voor een ruimere tijdsperiode voor de verplichting tot registratie van niet als prioritair geselecteerde stoffen. De dossiervereisten kunnen dan beter toegesneden worden op de te verwachten risico's.

Naast prioritering op basis van het volume wordt in het voorstel ook prioriteit gegeven aan stoffen die kankerverwekkend, mutageen of toxisch voor de voortplanting zijn. Voor deze stoffen is de autorisatie in het leven geroepen. Voor Nederland is deze vorm van prioritering voor de registratieplicht van stoffen echter ontoereikend.

Nederland onderschrijft een systeem van autorisatie als vangnet voor gevaarlijke stoffen en zal in een later stadium van de behandeling in de werkgroep met nadere voorstellen hierover komen.

Reeds vanaf het begin in de ontwikkeling van het nationale stoffenbeleid SOMS heeft Nederland benadrukt dat voor de praktische haalbaarheid prioriteiten moeten worden gesteld in de registratieplicht van stoffen. Zonder afbreuk te doen aan de basale verplichting dat alle stoffen moeten worden geregistreerd met overlegging van gegevens in overeenstemming met de hoeveelheid van de stof geproduceerd of op de markt, wenst Nederland een trapsgewijze aanpak met in de eerste fase voorrang te geven aan de zeer risicovolle stoffen. Daarvoor heeft Nederland de "quick scan" aanpak voorgesteld en een methode daartoe ontwikkeld. Vele partijen zijn echter niet geporteerd van de door Nederland in het verleden voorgestelde quick scan-aanpak. Nederland hecht echter niet aan de invoering van een quick scan benadering als zodanig; iedere aanpak met een soortgelijk resultaat is welkom. Het is in dit verband goed kennis te nemen van het initiatief van de Europese Industrie die, zei het voor een totaal andere doelstelling, het ECETOC-model hebben ontwikkeld, gebaseerd op een werkmethode waarvan de eerste stap vergelijkbaar is met de quick scan benadering.

Nederland behoudt zich het recht voor om de dossiervereisten nader te bezien in het licht van de minimumvereisten uit het oogpunt van arbeidsbescherming (lagere volumina, intermediairen). Nederland is van mening dat de dossiervereisten dienen te gelden voor de geaccumuleerde tonnagegrenzen voor de hele EU; het voorstel voorziet niet in een aanvullende verplichting aan registranten bij overschrijding van de geaccumuleerde tonnagegrenzen. Samen met een prioritering op te verwachten gevaarseigenschappen ontstaat zo een meer evenwichtigeverhouding tussen de inspanningen die het de industrie kost om de dossiers samen te stellen, en de beschermingsdoelstelling van REACH.


· Uitvoerbaarheid en de rol van het Agentschap

Nederland benadrukt de noodzaak de administratieve procedures te beperken tot het minimaal noodzakelijke voor een goede en effectieve vorm van samenwerking tussen lidstaten en Commissie met de centrale regie bij het Agentschap. Pilots ter toetsing van de haalbaarheid en de effectiviteit kunnen een zinvolle bijdrage leveren aan verdere stroomlijning van het voorstel en een goede afstemming voor het voorstel op de praktijk. Nederland mist daarnaast in het voorstel een goede doorwerking naar aanpalende regelgeving op andere beleidsterreinen.

Het is van wezenlijk belang dat een effectieve en geharmoniseerde uitvoering van taken door de lidstaten wordt gewaarborgd. Nederland verwelkomt de oprichting van een onafhankelijk agentschap dat de regie zal moeten gaan voeren in de uitvoeringstaken, waarvan een deel is gedelegeerd aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Het voorstel heeft procedures voorgesteld om de uitvoering door de lidstaten in goede banen te leiden. Nederland is echter bevreesd dat de thans voorgestelde procedures de effectiviteit belemmeren en een slagvaardig handelen in de weg staan. Naast de verplichting aan de bedrijven tot het verzamelen en beoordelen van gegevens is het doel van REACH ook het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor mens en milieu door middel van een effectief "chemicals management". Waar nodig moet de Commissie in samenwerking met de lidstaten tot doeltreffende beheersmaatregelen kunnen overgaan (zie Raadsconclusie juni 2001, para 18). Om de effectiviteit en de uitvoerbaarheid van de voorgestelde taken te toetsen aan de praktijk geeft Nederland in overweging om in samenwerking met de industrie zo spoedig mogelijk pilots op te zetten. De ervaringen uit deze pilots kunnen bijdragen aan verdere bijstelling van het voorstel.

Gezien de relatie met chemische stoffen regelgeving op ander beleidsterreinen, is het noodzakelijk dat goede afstemming wordt gerealiseerd met de taken op de andere beleidsterreinen om doublures in werkzaamheden en inconsistentie in beleidsuitvoering te voorkomen. Nederland denkt hierbij aan regelgeving op het gebied van arbeidsbescherming, externe veiligheid en ongevallen, consumentenbescherming, afval, emissie naar bodem, water en lucht, drinkwater, etc.

T.a.v. de arbeidsbescherming constateert Nederland in Richtlijn 98/24/EEC een vergelijkbare verplichting als het in REACH voorgestelde stoffenveiligheidsrapport (Chemical safety report). Het is mogelijk dat downstream gebruikers in vertrouwen de verplichting van een risico inventarisatie & evaluatie op grond van 98/24/EEC achterwege laten als hun toepassingen zijn meegenomen in de algemene beoordeling door de fabrikant. Nederland wenst een duidelijke referentie in het voorstel die aangeeft dat de REACH verplichtingen de bedrijven niet ontslaat van de verplichtingen in aanpalende regelgeving. Vervolgens is te overwegen ook dit aspect expliciet mee te nemen als onderdeel in de voorgestelde evaluatie van REACH. Nederland wenst ervoor te waken dat de REACH verplichtingen niet mogen leiden tot onnodige administratieve lasten.


· Concurrentiekracht van bedrijven

Nederland zal met belangstelling kennis nemen van de resultaten van de business impact studie die ten grondslag ligt aan het voorstel. Bij gerezen twijfel over effecten of onzekerheid over de hoogte van de te verwachten directe, maar vooral ook indirecte kosten resp. de hoogte van de te verwachten baten zal Nederland de noodzaak tot een nadere studie in overweging nemen.

Er is een overzicht gegeven van de economische gevolgen van REACH voor het bedrijfsleven. Vele studies zijn er gedaan en er zullen ongetwijfeld nog meer volgen. In het algemeen kan hieruit worden gedestilleerd dat een groot deel van de lasten worden afgewenteld op de grote groep van midden- en kleinbedrijven die het grootste deel van het aantal stoffen voor hun rekening neemt, namelijk de groep van stoffen in hoeveelheden kleiner dan 100 ton per jaar. Belangrijk is dat bij de hoogte van de lasten voor het bedrijfsleven goed zicht is op de directe kosten en baten voor het bedrijfsleven. Nederland zou het op prijs stellen als er heldere indicaties zijn te geven over de indirecte kosten voor het bedrijfsleven en baten op andere terreinen, zoals volksgezondheid, milieu en arbeidsomstandigheden.

Het is goed te beseffen dat de economische gevolgen van REACH een politiek heikele kwestie is die zelfs de leiders van de drie grote EU lidstaten (Frankrijk, Duitsland en VK) heeft verleid tot een gezamenlijke brief aan de Commissie. Het is ook in het belang van Nederland zorg te dragen voor een haalbare belasting voor de grote groep van de MKB'en zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van REACH, het scheppen van een hoog beschermingsniveau voor mens en milieu.

Contacten met het bedrijfsleven creëren een beeld dat de gevolgen van REACH voor de grote chemische bedrijven te overzien zijn, maar dat vooral kleinere chemische bedrijven die veel verschillende stoffen in beperkte hoeveelheden op de markt brengen zullen besluiten hun assortiment sterk in te krimpen. Dit kan aanzienlijke gevolgen hebben voor zowel de werkgelegenheid en de innovatie- inspanningen van de chemische industrie, als problemen veroorzaken in de stoffenverwerkende industrieën, die niet meer kunnen beschikken over voor hun producten relevante stoffen. Dit aspect zal nog nader onderzocht moeten worden in volgende impact studies.

Naast de business impact studies zijn er enkele studies verschenen die ook andere kosten en baten in beeld brengen dan alleen de gevolgen voor het bedrijfsleven. In opdracht van WWF-UK is door University College London (mei 2003) een onderzoek gedaan naar de sociale kosten en baten, waarin aan de hand van drie verschillende modellen (twee modellen voor "Disability Adjusted Life Year" - verlies aan levensjaren door ziekte en vroegtijdige sterfte, een model voor verlies aan arbeidsjaren) een schatting is gemaakt van verminderde zorgkosten respectievelijk arbeidsproductieverlies. Vooral het laatste model geeft meer baten dan lasten te zien als gevolg van REACH (ratio 2,4 tot 11). Daarbij nog de kantekening dat enkel is gekeken naar de gezondheid van de mens; de voordelen voor het milieu zijn in het geheel niet meegenomen (basale gegevens om zo een benadering te volgen ontbreken volledig).

SPRU (september 2003) die in opdracht van WWF een analyse maakte van de innovatie mogelijkheden van de industrie als gevolg van REACH. Naast stevige kritiek op de door de industrie overschatte economische gevolgen werd in het rapport een aantal positieve kenmerken van REACH gegeven, waaronder een sterke innovatie ter vervanging van gevaarlijke stoffen.


· Gevolgen voor landen/producenten buiten de EU

Nederland hecht eraan dat het Europese beleid en de daarop gebaseerde regelgeving conform is aan de internationale verplichtingen van de EU, zoals o.a. afgesproken in het kader van de Wereldhandels Organisatie (WTO) te Geneve. Nederland heeft er geen enkel belang bij als het voorstel er toe zou leiden dat de markttoegang tot de EU voor stoffen door het voorstel wordt belemmerd. Nederland wil ervoor waken dat de REACH-systematiek niet leidt tot verminderde toegankelijkheid van de EU markt voor producten uit ontwikkelingslanden .

Daarbij is het in het bijzonder van belang ervoor te waken dat de REACH systematiek niet leidt tot een verminderde toegankelijkheid van de EU markt voor producten van ontwikkelingslanden. Bij het ontwerpen van de verordening moet rekening gehouden worden met de mogelijke effecten op exporteurs en producenten in ontwikkelingslanden. Tevens is het belangrijk toereikende overgangstermijnen te definiëren en adequate technische assistentie te verlenen. Nederland ondersteunt de rol van het Agentschap van Europese Chemie als verlener van technische assistentie aan ontwikkelingslanden, maar signaleert dat dit agentschap daar dan ook de middelen voor moet krijgen.


- Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad, PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.


- Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

===