http://www.justitie.nl
MIN JUST: Minister Verdonk over eenmalige regeling
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX DenHaag
www.justitie.nl
Onderdeel Directie Vreemdelingenbeleid
Datum 23 januari 2004
Ons kenmerk 5263431/DVB/04
Onderwerp Rapportage eenmalige regeling en plan van aanpak
terugkeer van langdurig in Nederland verblijvende
asielzoekers
1. Inleiding
In mijn brief van 29 augustus 2003 inzake de eenmalige regeling
(Kamerstukken 2003-04, 19637 nr. 754) heb ik Uw Kamer geïnformeerd
over een eenmalige regeling voor langdurig in Nederland verblijvende
asielzoekers die aan een aantal objectief toetsbare voorwaarden
voldoen. Tevens heb ik aangegeven hoe ik in het kader van mijn
discretionaire bevoegdheid en mijn inherente afwijkingsbevoegdheid om
zou gaan met de zogenoemde 14-1 brieven. Tot slot ben ik in de
genoemde brief ook ingegaan op de problematiek rondom de zogenaamde
lijst van personen van 'Stari Most'.
In de Terugkeernota (Kamerstukken 2003-04, 29 344, nr. 1), die ik in
november 2003 aan Uw Kamer heb aangeboden, ben ik onder meer ingegaan
op de bestaande problematiek van de terugkeer van langdurig in
Nederland verblijvende asielzoekers die niet in aanmerking komen voor
een verblijfsvergunning en die zich nog bevinden in de reguliere
asielopvang. Ik heb daarbij aangegeven om bij de rapportage over de
eenmalige regeling en de 14-1 brieven terug te komen op de terugkeer
van deze specifieke groep.
Hierna volgt de aan Uw Kamer toegezegde rapportage over deze punten.
Tevens volgt een plan van aanpak op hoofdlijnen voor de terugkeer van
de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers die niet in
aanmerking komen voor een verblijfsvergunning en die zich nog in de
reguliere asielopvang bevinden.
2. De problematiek van langdurig in Nederland verblijvende
asielzoekers
a. De eenmalige regeling
Op grond van de eenmalige regeling is alsnog verblijf toegestaan aan
de vreemdeling die aan elk van de volgende criteria voldoet:
-De vreemdeling heeft vóór of op 27 mei 1998 in Nederland een eerste
asielaanvraag ingediend.
-De vreemdeling is op 27 mei 2003 nog in afwachting van een
definitieve beslissing op deze eerste asielaanvraag. Hieronder wordt
tevens begrepen de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van
een definitieve beslissing over de verlening, de intrekking of
niet-verlenging van de in het kader van deze asielaanvraag verleende
voorwaardelijke vergunning tot verblijf.
-De vreemdeling heeft vanaf de indiening van deze eerste asielaanvraag
tot en met 27 mei 2003 onafgebroken in Nederland verbleven.
-De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien er sprake is van
contra-indicaties. Deze worden beoordeeld op dezelfde wijze als bij
eerste toelating. Het gaat om één of meer van de volgende wettelijke
contra-indicaties:
a) de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde of nationale
veiligheid;
b) de vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens
achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van
de aanvraag zouden hebben geleid;
c) er bestaan ernstige twijfels over de identiteit van de
vreemdeling.
Daarnaast geldt de volgende voorwaarde:
-De verblijfsvergunning wordt verleend, indien de vreemdeling alle
lopende verblijfsrechtelijke procedures intrekt.
Zoals bekend heb ik de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) belast
met de uitvoering van de regeling. Gelet op het feit dat de regeling
voor 31 december 2003 uitgevoerd diende te zijn, heeft de IND daartoe
een afzonderlijk project ingericht.
Op basis van het geautomatiseerde systeem van de IND is in eerste
instantie een selectie gemaakt om te bezien welke individuele gevallen
mogelijk onder de criteria van de eenmalige regeling gebracht zouden
kunnen worden. Op basis van deze selectie is binnen het project ieder
individueel dossier fysiek bezien en heeft toetsing aan de criteria
van de regeling plaatsgevonden.
In totaal zijn 5800 individuele dossiers onderzocht. In 2097 gevallen
bleek de eenmalige regeling van toepassing.
b. Behandeling 14-1 brieven
In de periode van 14 januari 2003 tot 1 oktober 2003 zijn er ruim 9800
brieven ontvangen waarin mij gevraagd is een verblijfsvergunning te
verlenen in verband met schrijnende omstandigheden.
Een deel van deze brieven - namelijk 3108 - betrof personen waarvan
een aanvraag voor een verblijfsvergunning in behandeling is. Het gaat
hierbij zowel om asielaanvragen als reguliere aanvragen. Om een
zorgvuldig oordeel te kunnen vellen over de door de briefschrijvers in
deze gevallen aangegeven omstandigheden, is het noodzakelijk gebleken
om de gehele aanvraag, dan wel het bezwaarschrift, te beoordelen. Aan
deze briefschrijvers is daarom gemeld, dat hetgeen zij in hun brief
naar voren brengen, zal worden betrokken bij de behandeling van de
openstaande procedure. Aan de behandeling van deze aanvragen of
bezwaarschriften zal conform mijn toezegging aan uw Kamer, voorrang
worden verleend zodat de situatie van alle betrokkenen voor deze zomer
beoordeeld zal zijn.
Voor 220 personen heeft bestudering van het dossier naar aanleiding
van een '14-1'brief ertoe geleid, dat ik met gebruikmaking van hetzij
mijn inherente afwijkingsbevoegdheid, hetzij mijn discretionaire
bevoegdheid alsnog een verblijfsvergunning heb verstrekt.
c. Stari Most
De op 17 september 2003 ingediende motie van het lid Lambrechts c.s.,
is op 30 september 2003 door de Tweede Kamer aanvaard. Op basis
hiervan heeft een nadere analyse van de dossiers van de Stari
Mostlijst plaatsgevonden.
Als gevolg van deze tweede analyse heb ik ten aanzien van 17 personen
die voorkomen op de Stari Mostlijst besloten om alsnog een
verblijfsvergunning asiel te verlenen met gebruikmaking van mijn
inherente afwijkingsbevoegdheid. Hiermee beschouw ik de behandeling
van de Stari Mostlijst als afgerond.
d. De resterende groep langdurig verblijvende asielzoekers
De asielzoekers die onherroepelijk niet in aanmerking komen voor een
verblijfsvergunning en die geen gehoor geven aan de zogeheten
zelfstandige vertrekplicht behoren te worden uitgezet. Tevens worden
hun opvangvoorzieningen beëindigd. Veelal is die beëindiging
afhankelijk van de medewerking van gemeenten. Dat is vooral het geval
bij degenen die onder het regime van de oude Vreemdelingenwet vallen
en die in een gemeentelijke woning verblijven. Dit omdat door de
gemeenten voor ontruiming een civiele ontruimingsvordering moet
instellen. Ook de inzet van de politie in het kader van een ontruiming
is afhankelijk van de medewerking van gemeenten: zij vindt plaats
onder het gezag van de burgemeester.
De VNG, de G4 en verschillende andere gemeenten stelden zich op het
standpunt, dat de voorzieningen niet moeten worden beëindigd van
asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet zijn ingestroomd, die
reeds langdurig in de opvang verblijven, die niet in aanmerking komen
voor verblijfsvergunning en waarvoor geen onmiddellijk zicht op
daadwerkelijke uitzetting bestaat.
Op 18 december jl. is een motie van de leden Lambrechts en Van Fessem
aanvaard. Hierin werd de regering gevraagd om gemeenten de ruimte te
laten in bijzondere en klemmende gevallen de opvang van
uitgeprocedeerde asielzoekers niet te beëindigen. Ik heb die motie
ontraden en op 22 december aangegeven dat het kabinet de motie niet
kon uitvoeren.
Vervolgens heb ik Uw Kamer tijdens het overleg op 23 december
jongstleden gemeld vooralsnog de opvang van verwijderbare en/of
ontruimbare gezinnen met kinderen niet te zullen beëindigen, als dit
betekent dat deze gezinnen dan op straat komen te staan. Afgesproken
is toen dat deze toezegging geldt tot het moment dat deze brief met Uw
Kamer besproken is.
Het kabinet heeft, gezien het gegeven dat de terugkeer van een groot
deel van de categorie langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers
die onder de oude Vreemdelingenwet hun (eerste) asielverzoek hebben
gedaan problematisch is, besloten een extra inspanning te doen om de
terugkeer van deze groep te realiseren.
In beginsel gaat het om degenen die hun (eerste) asielaanvraag hebben
gedaan toen de oude Vreemdelingenwet nog van kracht was. Dat wil
zeggen dat zij hun aanvraag hebben gedaan vóór 1 april 2001. Mede op
basis van de gegevens uit de laatste rapportage Vreemdelingenketen
(Kamerstukken 2003/-04, 19 637 nr. 787) is de omvang van deze groep
bezien. Deze is ongeveer 26.000 personen. Op ongeveer 15.000 tot
17.000 personen is de oude Vreemdelingenwet nog steeds van
toepassing. Ongeveer 10.000 daarvan bevinden zich in de centrale
opvang, ongeveer 5000 à 7000 daarvan in de gemeentelijke opvang. De
resterende groep, ongeveer 9.000 personen heeft weliswaar een aanvraag
ingediend onder de oude Vreemdelingenwet , maar heeft op enig moment
na 1 april 2001 een beschikking ontvangen waardoor het regime van de
Vreemdelingenwet 2000 van toepassing is. Dientengevolge wordt op hen
niet langer het terugkeerbeleid van de oude Vreemdelingenwet
toegepast. Bij al deze aantallen moet overigens aangetekend worden
dat het hier om een momentopname gaat: een deel van de groep is nog in
procedure, lopende aanvragen worden afgedaan, er worden nieuwe
(herhaalde) aanvragen ingediend, etc.
3. Maatregelen voor de resterende groep uitgeprocedeerde
asielzoekers
Het voornemen is voor bovengenoemde doelgroep over te gaan tot
intensieve facilitering van de terugkeer vanuit de gemeentelijke
woning of COA-voorziening. De rijksoverheid pleegt hiermee een extra
inspanning. Daarbij moet worden aangetekend dat deze inspanning
plaatsvindt binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden. Dat betekent
ondermeer dat in beginsel voor diegenen die onder het regime van de
Vreemdelingenwet 2000 vallen, het recht op overheidsvoorzieningen -
waaronder opvang - van rechtswege eindigt 28 dagen nadat de aanvraag
definitief is afgewezen. Ook blijft de verantwoordelijkheid van de
vreemdeling voor diens vertrek onverkort bestaan. Diens medewerking
aan het vertrek blijft essentieel voor de daadwerkelijke en spoedige
terugkeer.
Ter bevordering van de zelfstandige terugkeer van deze groep bezie ik
de mogelijkheden een REAN-plus regeling te treffen.
Vervolgens wordt - indien de terugkeer niet is gerealiseerd vanuit de
opvang - een periodieke meldingsplicht, beperking van de
bewegingsvrijheid, vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming opgelegd.
De toepassing van deze bevoegdheden gaat gepaard met plaatsing in een
centrale locatie.
In gevallen waarin de intensieve facilitering van de terugkeer en de
toepassing van de bovengenoemde maatregel niet leiden tot (gedwongen)
vertrek van de vreemdeling wordt het verblijf in het vertrekcentrum
beëindigd.
Indien mogelijk en nodig wordt vervolgens vreemdelingenbewaring
opgelegd. Deze vreemdelingenbewaring wordt afhankelijk van de
voortgang in het verwijderproces ten uitvoer gelegd in een huis van
bewaring voor vreemdelingen of in een uitzetcentrum.
Hieronder worden de maatregelen nader uitgewerkt.
a. Facilitering
De doelgroep wordt, in eerste instantie op de huidige verblijfplaats
intensief en individueel, gefaciliteerd door de diverse ketenpartners
om te werken aan daadwerkelijke terugkeer en vertrek. Dit gebeurt
projectmatig. Deze facilitering houdt het volgende in:
1. De IND voert structureel overleg met de gemeente om zo de gemeente
in het proces van terugkeer en beëindiging van voorzieningen van alle
relevante informatie te voorzien. De IND voert hierbij de regie.
Gedacht wordt aan het formaliseren van een Gemeentelijke Taakgroep
waarin alle betrokken partners (COA, Gemeente, VD en IND én
vreemdeling) op dossierniveau de te volgen strategie bepalen en
relevante informatie uitwisselen. Goede werkafspraken tussen alle
ketenpartners en de gemeenten is essentieel;
2. De VD verricht op aanwijzing van de IND intensief onderzoek in het
kader van identiteits- en nationaliteitsbepaling;
3. Aanvragen voor een laissez-passer worden in een vroegtijdig stadium
ingediend bij de betreffende landenvertegenwoordigingen. Dit betekent
dat dit ook gebeurt bij degenen die aangeven wél zelfstandig Nederland
te willen verlaten;
4. Indien de benodigde reis- en verblijfsdocumenten worden verkregen,
vindt zo snel mogelijk uitzetting uit Nederland plaats, indien nodig
via een van de bestaande uitzetcentra.
De genoemde facilitering vindt binnen een gemaximeerde termijn plaats.
Voor personen op wie het terugkeerbeleid van de oude Vreemdelingenwet
nog van toepassing is, is de termijn maximaal 8 weken. Voor personen
die onder de Vreemdelingenwet 2000 vallen, geldt dat de facilitering
moet plaatsvinden binnen de wettelijke termijn van 28 dagen. Dit
laatste is het geval, omdat de vreemdeling na 28 dagen geen recht op
opvangvoorzieningen meer heeft.
b. Toezicht
Indien bovenstaande facilitering niet leidt tot vertrek van de
vreemdeling wordt de opvangvoorziening door of met medewerking van de
gemeente ontruimd.
De betrokken vreemdeling wordt indien uitzetting op korte termijn
mogelijk is - en hij of zij ook overigens voldoet aan de eisen van art
59 Vw 2000 - in vreemdelingenbewaring genomen in een uitzetcentrum
(Zestienhoven of Schiphol). In andere gevallen wordt in het kader van
de terugkeer c.q. uitzetting een toezichtmaatregel of
vrijheidbeperkende maatregel opgelegd, met daaraan gekoppeld een
plaatsing in een vertrekcentrum voor maximaal 8 weken.
De maatregel kan, afhankelijk van de individuele omstandigheden en
mogelijkheden, bestaan uit een vorm van toezicht of uit een andere
vorm van vrijheidsbeperking. De eerste vorm kan bestaan uit een
meldplicht (art. 54 Vw 2000), de tweede uit een beperking van
bewegingsvrijheid door middel van oplegging van een periodieke
meldplicht (art. 56 Vw 2000) of uit een aanwijzing aan de vreemdeling
om zich op te houden op een bepaalde plaats of ruimte (art. 57 Vw
2000). Per individueel geval wordt bezien welke maatregel mogelijk en
geïndiceerd is.
Het vertrekcentrum is nieuw. Het betreft een centrum aangewezen voor
de tenuitvoerlegging van de genoemde vormen van vrijheidsbeperking.
Betrokkenen genieten in een vertrekcentrum beperkte faciliteiten.
In dit vertrekcentrum zal het feitelijke vertrek dan wel de uitzetting
van de vreemdeling intensief verder worden voorbereid. Het verblijf in
die voorziening is tijdelijk. Indien daadwerkelijk vertrek binnen 8
weken niet is gerealiseerd zijn er drie mogelijkheden:
1. Indien objectief is vast komen te staan dat vertrek niet mogelijk
is buiten de schuld van de betrokken vreemdeling, kan op grond van het
'buiten schuld'- criterium een verblijfsvergunning worden afgegeven.
Naar verwachting zal dat in een zeer beperkt aantal gevallen aan de
orde zijn.
2. Als toepassing van het buiten schuld- criterium niet aan de orde
is, kan (alsnog) vreemdelingenbewaring in een uitzetcentrum of een
andere penitentiaire inrichting worden opgelegd. Voorwaarde is dat er
voldoende zicht op uitzetting is en dat ook overigens aan de
wettelijke voorwaarden van art. 59 Vw 2000 is voldaan.
3. Als gedwongen uitzetting niet gerealiseerd kan worden en ook
overigens het zicht op uitzetting ontbreekt, zal de
vrijheidsbeperkende dan wel de vrijheidsbenemende maatregel alsnog
worden opgeheven en het verblijf in het vertrekcentrum of
penitentiaire inrichting worden beëindigd. Met de G4 en de VNG is
afgesproken dat wanneer het bovenstaande proces is gevolgd, door
gemeenten vervolgens geen noodopvang meer wordt geboden aan deze
asielzoekers.
Overigens wordt gedurende het gehele hier omschreven proces bevorderd
dat de betrokken vreemdeling ervoor kiest gebruik te maken van de
mogelijkheid zelfstandig terug te keren.
4. Samenvattend
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat op grond van de
eenmalige regeling en met gebruikmaking van de inherente
afwijkingsbevoegdheid en mijn discretionaire bevoegdheid een
aanzienlijk aantal vreemdelingen alsnog in aanmerking is gekomen voor
een verblijfsvergunning.
Wat betreft de uitgeprocedeerde asielzoekers die onder de oude
Vreemdelingenwet zijn ingestroomd, ben ik met de VNG en de G4 tot de
conclusie gekomen, dat voor hen een extra inspanning om de terugkeer
te faciliteren op zijn plaats is. Ter bevordering van de zelfstandige
terugkeer van deze groep bezie ik de mogelijkheden een REAN-plus
regeling te treffen. Ten behoeve van gedwongen terugkeer worden de
inspanningen van de vreemdelingendiensten in het kader van het
identiteits- en nationaliteitsonderzoek geïntensiveerd. Er worden
vertrekcentra geopend waar voor de periode van 8 weken onder toezicht
intensief verder gewerkt zal worden aan de terugkeer. Aan personen die
objectief kunnen aantonen dat zij buiten hun schuld niet kunnen
terugkeren, kan op grond van het zogenaamde buiten schuld-criterium
een verblijfsvergunning worden verstrekt. Van degenen die niet
zelfstandig terugkeren, niet gedwongen kunnen worden uitgezet en
waarbij ook het zicht op uitzetting ontbreekt, wordt alsnog het
verblijf in het vertrekcentrum dan wel in de
vreemdelingenbewaringslocatie beëindigd. Met de G4 en de VNG is
afgesproken, dat wanneer bovenstaand proces is gevolgd, door gemeenten
vervolgens geen noodopvang meer wordt geboden aan deze asielzoekers.
5. Planning
Het onderhavige plan op hoofdlijnen zal de komende weken worden
uitgewerkt door uitvoeringsinstanties in de vreemdelingenketen.
Daarbij zullen de gemeenten en de VNG nauw worden betrokken. Naar
verwachting kan in het eerste kwartaal van 2004 worden gestart met de
uitvoering van het nieuwe beleid. Daarbij moet in eerste instantie
worden gedacht aan de intensieve facilitering van de terugkeer. Medio
2004 zal ook een eerste vertrekcentrum operationeel zijn. Het is de
ambitie het gehele project in een periode van drie jaar uit te
voeren.
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
23 jan 04 16:14
Ministerie van Justitie