Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1224 Zaaknr: C02/287HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 23-01-2004
Datum publicatie: 23-01-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie


23 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/287HR
JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

,
wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

,
wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.


1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot van
25 februari 2000 verweerder in cassatie - verder te noemen:
- gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad het volgende uit te spreken en/of te bevelen:
Primair:
I voor recht te verklaren dat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van door over te gaan tot het indienen van een medische tuchtklacht tegen inhoudende dat bij onderzoek van een tumor heeft gemist, althans voor recht te verklaren dat zonder redelijke grond, althans uiterst lichtzinnig is overgegaan tot het indienen van de klacht Subsidiair:
II voor recht te verklaren dat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van door tegen hem een medische tuchtklacht in te dienen, maar hem tegelijkertijd het recht op inzage in essentiële stukken uit het dossier als het operatieverslag, het rapport van patholoog-anatoom en de CT-scan te ontzeggen en te blijven ontzeggen;
III te bevelen om binnen door de rechtbank te bepalen termijn aan de medische directie van het Academisch Centrum te Amsterdam een schriftelijke machtiging te verstrekken die toestemming verleent om alle medische, paramedische en verpleegkundige gegevens, zoals omschreven onder 4 van de dagvaarding ter inzage te geven aan , althans te bevelen tot afgifte van een machtiging aan het AMC om aan ter inzage te geven het operatieverslag, het rapport van de patholoog-anatoom en de CT-scan, vervaardigd in verband met de operatie van van 12 januari
1998, dit alles op straffe van een dwangsom van f 1.000,-- voor elke dag dat in gebreke blijft in enigerlei opzicht aan het door de rechtbank te wijzen vonnis te voldoen.

heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 april 2001 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft bij exploot van 12 juli 2001 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam en heeft zijn eis gewijzigd en vermeerderd, zoals in het exploot vermeld. Bij arrest van 13 juni 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.


2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen is verstek verleend. heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van heeft bij brief van 5 december 2003 op die conclusie gereageerd.


3. Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


4. Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 januari
2004.


*** Conclusie ***

Rolnr C02/287HR
mr J. Spier
Zitting 21 november 2003

Conclusie inzake

tegen

(niet verschenen)


1. Feiten


1.1 en bestrijden elkaar te vuur en te zwaard. Het gaat daarbij om het volgende.(1) Aan de onderhavige procedure is een door geëntameerde tuchtprocedure en een door geëntameerd kort geding in twee instanties vooraf gegaan. Volgens is ook zijn advocaat door met een klacht bestookt (cva onder 16). Klaarblijkelijk heeft ook nog een of meer leden van het tuchtcollege gewraakt (prod. VII bij mvg).


1.2 is als internist in september 1997(2) tweemaal door geconsulteerd vanwege lang bestaande vermoeidheidsklachten. Bij onderzoek heeft hij geen afwijkingen in de "bovenbuikse organen" ontdekt.


1.3 Op 12 november 1997 heeft een neuroloog geraadpleegd. Deze heeft hem naar het AMC verwezen.


1.4 Het AMC heeft op 18 december 1997 bij een echoscopie een grote tumor in de linkernier ontdekt; de maximale diameter was 15 centimeter. Deze tumor werd op 12 januari 1998 operatief verwijderd.


1.5 heeft een klacht tegen ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege omdat de tumor bij zijn onderzoeken had gemist.


1.6 Bij inmiddels onherroepelijke beslissing is deze klacht afgewezen.


1.7 Tijdens en na de tuchtprocedure heeft gevraagd om inzage in s medisch dossier. Het tuchtcollege achtte inzage niet nodig. heeft een machtiging voor inzage geweigerd.


2. Inzet en verloop van de procedure


2.1.1 Op 25 februari 2000 heeft gedagvaard voor de Rechtbank Amsterdam. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat onrechtmatig heeft gehandeld door indiening van de onder 1.5 genoemde klacht. Dit zou "uiterst lichtzinnig" zijn gebeurd.


2.1.2 Subsidiair heeft hij onder meer een machtiging tot afgifte van - kort gezegd(3) - zijn medische dossier gevorderd.


2.2 heeft de vorderingen bestreden.


2.3.1 Bij vonnis van 18 april 2001 heeft de Rechtbank de vorderingen afgewezen.


2.3.2 Zij wijst er op dat het tuchtcollege er zonder meer van uit is gegaan dat een tumor is verwijderd. In die procedure is dat klaarblijkelijk geen onderwerp van debat geweest (rov. 5).


2.3.3 Daarvan uitgaande was het indienen van een klacht niet uiterst lichtzinnig of anderszins onrechtmatig (rov. 6).


2.3.4 De Rechtbank wijst er nog op dat onduidelijk is wat bij het tuchtcollege "meer of anders had willen of kunnen bereiken" zou hij de gegevens waarom hij vraagt hebben gehad (rov. 6).


2.3.5 Op ampel genoemde gronden acht de Rechtbank het - kort gezegd - "hoogst onaannemelijk (...)" dat sprake was van een complot (rov. 7).


2.3.6 Zij rondt af met het oordeel dat niet kan worden gezegd "dat een zodanig belang heeft bij de gevorderde inzage dat het zwaarwegende belang van bij geheimhouding van zijn medische gegevens in verband met de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer daarvoor zou moeten wijken" (rov. 7).


2.4.1 heeft zich van hoger beroep voorzien.


2.4.2 De eerste twee grieven komen er, blijkens de toelichting, op neer dat de Rechtbank ten onrechte toegang tot het bewijsmateriaal heeft onthouden. Hij vraagt zich daarbij af "waar" het verwijderde weefsel is.


2.4.3 Grief III kant zich tegen het onder 2.3.6 weergegeven oordeel. Welke bezwaren daar tegen heeft, wordt in geen enkel opzicht aangegeven.


2.4.4 Grief IV verwijt de Rechtbank te hebben geoordeeld dat in de tuchtzaak niet zou hebben geopperd dat een tumor "wellicht helemaal niet is aangetroffen".


2.4.5 In de toelichting op grief V zoekt zijn belang (kennelijk) in de door hem geleden schade.


2.4.6 Aan de mvg is een brief van gehecht waarin melding wordt gemaakt van mededelingen van aan derden dat AMC hem zou hebben aangezet tot het indienen van een klacht. Zulks omdat " maar eens een lesje geleerd moest worden".


2.4.7 Het Hof heeft de grieven aldus samengevat dat zij "alle strekken ten betoge dat ernstige twijfels heeft of bij een (...)tumor is verwijderd (...)" (rov. 4.2).


2.5 heeft de grieven en de door betrokken stellingen weersproken.


2.6.1 Bij arrest van 13 juni 2002 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.


2.6.2 Het Hof laat het belang van in het kader van de tuchtprocedure in het midden. Thans bestaat het niet meer omdat die procedure ten einde is gekomen (rov. 4.3 en 4.5).


2.6.3 Al aannemend dat AMC een lesje wilde leren of dat de AMC artsen de stukken onjuist hebben geïnterpreteerd, blijft overeind dat van AMC te horen had gekregen dat een tumor moest worden verwijderd. Omdat deze tumor kort tevoren niet had ontdekt, was gerechtigd een klacht in te dienen. Zulks geschiedde niet zonder redelijke grond of uiterst lichtzinnig (rov. 4.4).


2.6.4 Zelfs als er een complot van AMC was, is niets aangevoerd ter onderbouwing van de speculatieve stelling dat in dat complot was betrokken én wist dat geen enkele fout had gemaakt (rov. 4.4).


2.7 heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Tegen is verstek verleend. Mr Garretsen heeft het beroep nog toegelicht.


3. Bespreking van de klachten


3.1 Het cassatieberoep is gedoemd te stranden. Bespreking van de klachten is daarvoor niet nodig omdat de uitkomst waartoe het Hof is gekomen en de gronden waarop zijn oordeel rust juist zijn.


3.2 De kernstelling van is dat er geen enkele grond bestond voor het indienen van een klacht. Zijn beschouwingen over de "complottheorie" zijn daarmee onlosmakelijk verbonden.


3.3 Volgens zijn eigen stellingen:

a. groeit een tumor als de onderhavige langzaam (o.m. reeds inleidende dagvaarding onder 4; mvg onder 11);
b. moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat AMC verkeerd heeft geïnformeerd (pleitaantekeningen mr Sarolea in appèl blz. 2).


3.4.1 In het licht van de noch in appèl noch ook in cassatie bestreden vaststaande feiten dát er een tumor bestond en dat deze ongeveer twee maanden voordat deze door AMC werd ontdekt niets heeft aangetroffen, kan in het licht van hetgeen onder 3.3 sub a werd vermeld geen andere conclusie worden getrokken dan dat de ingediende klacht niet op voorhand van iedere grond gespeend is.


3.4.2 Hierbij verdient nog opmerking dat:

a. is blijven steken in de niet nader geadstrueerde stelling dat er wellicht geen tumor zou zijn. In appèl is evenwel niet opgekomen tegen de onder 1.4 genoemde vaststelling van de feiten. Zijn stelling dat er wellicht in het geheel geen tumor is geweest, is onaannemelijk. Zij zou immers betekenen dat AMC en een groot aantal artsen zonder enige aanwijsbare of zelfs maar geopperde reden valse verklaringen zouden afleggen.
b. Het gespecialiseerde tuchtcollege heeft zijn oordeel gegrond op een groot aantal stukken en verklaringen, die in deze procedure goeddeels niet zijn overgelegd.
c. , volgens de onder 1.6 genoemde beslissing, zelf heeft verklaard "dat het uitzonderlijk is dat ik deze toen niet heb gezien" (blz. 8).


3.4.3 Daar komt nog bij dat volgens de beslissing van het tuchtcollege het verrichten van meer onderzoek door "gebruikelijker" was geweest (blz. 9).


3.5 Ook de onder 3.3 sub b vermelde omstandigheid maakt duidelijk dat, volgens de eigen stellingen van , niet kan worden gezegd dat het indienen van de klacht "uiterst lichtzinnig" was.


3.6 's Hofs oordeel is daarmee juist. De klachten missen daarom belang.


3.7 Uit de stukken is niet goed duidelijk geworden wat het belang is van . Ook heeft daarop gewezen (o.m. cva onder
15). Het Hof heeft aangenomen dat in casu belang mist.


3.8 Voor zover als belang naar voren heeft geschoven dat hij wil kunnen controleren of er daadwerkelijk een tumor bij aanwezig was (cvr blz. 2) miskent hij 1) dat zulks door de Rechtbank is vastgesteld; tegen dat oordeel is in appèl niet (toereikend) opgekomen en 2) dat bij zo'n tumor operatief is weggenomen; zie hierboven onder 3.4.2.


3.9 Een rode draad in het dossier is de stelling van dat sprake is van een uiterst/zeer zware tuchtklacht. Dat klachten als de onderhavige voor een arts buitengewoon vervelend zijn, is goed te begrijpen. Dat hij zich in de tuchtprocedure zo goed mogelijk wil kunnen verweren, kan ik eveneens begrijpen. Doch dat stadium is thans gepasseerd. Het tuchtcollege heeft de klacht ongegrond bevonden. Het bij pleidooi in appèl genoemde belang bij afgifte van de stukken zich te kunnen verweren (blz. 3) speelt daarom geen rol meer. Het Hof heeft daar met juistheid op gewezen. De daartegen in het tweede middel onder
2.5 - 2.7 gerichte klachten falen, zo deze al aan de daaraan te stellen eisen voldoen.


3.10 Voor zover het steekt dat AMC tegen hem zou complotteren
- hetgeen niet aanstonds aannemelijk is en bovendien in genen dele is onderbouwd - is een tegen gerichte, op onrechtmatig handelen van deze laatste gegronde, vordering niet de juiste weg. Het Hof oordeelde in andere bewoordingen in gelijke zin. Dat oordeel is juist.


3.11 Ten overvloede sta ik nog kort bij enkele klachten stil.


3.12 De relevantie van de in het eerste middel onder 1.2 genoemde stellingen ontgaat me.


3.13 Voor zover onder 1.3 wil betogen dat de omstandigheid dat hij geen tumor heeft aangetroffen, betekent dat deze er niet was, kan hem dat reeds niet baten omdat die stelling niet eerder is voorgedragen.


3.14 Niet juist is dat heeft aangevoerd dat, zo begrijp ik, er geen tumor kán zijn (onder 1.4). Hij heeft slechts, zonder onderbouwing, betoogd dat deze er wellicht niet was.


3.15 Hetgeen onder 1.5 wordt betoogd, is mij niet duidelijk. Na het voorafgaande zou het hoe dan ook niet kunnen baten.


3.16 Als ik het goed zie dan voegt middel II onder 2.2 niets wezenlijks aan het voorafgaande toe.


3.17 Voor zover onder 2.3 de stelling wordt geponeerd dat eerst ná de operatie kon worden vastgesteld dat er een tumor was, ziet er aan voorbij dat Rechtbank en Hof hebben vastgesteld dat er een tumor was. De voortbouwende klachten lopen reeds daarop stuk.


3.18 Het derde middel borduurt voort op de stelling dat de vordering van (mede) hierop was gebaseerd dat er 1) geen tumor was en 2) dat dus sprake was van een complot, naar ik begrijp van AMC. Deze klachten zijn gedoemd het lot van de eerdere te delen.


3.19 Degene die een dergelijke stelling aan zijn vordering ten grondslag legt, zal die stelling toch ten minste enigszins moeten onderbouwen of aannemelijk maken. Dat is niet gebeurd. Om de al eerder genoemde redenen is zij ook niet plausibel.


3.20 Los daarvan: het Hof heeft de grieven inderdaad onjuist uitgelegd. Doch kan zich daarover niet met vrucht beklagen omdat het Hof er meer in heeft gelezen dan er staat en niet, zoals onder 3.2 wordt gesteld, minder.


3.21 Het betoog onder 3.3 miskent dat, naar Rechtbank en Hof feitelijk hebben vastgesteld (en naar ook alleszins aannemelijk is), op 12 januari 1998 een tumor operatief is verwijderd. Het ligt voor de hand dat , zelf een medicus, dat heeft geweten.


3.22 Hetgeen onder 3.4, 3.5 en 3.6 wordt betoogd, is een herhaling van zetten.


3.23 Het Hof heeft klaarblijkelijk aangenomen dat de subsidiaire vordering in essentie op hetzelfde neerkomt als de primaire. Dat oordeel berust op een aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de processtukken. Onbegrijpelijk is het niet. De onder 3.7 weergegeven klacht stuit daarop af.


3.24 De klachten stellen geen vragen aan de orde die van belang zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. De zaak leent zich daarom voor toepassing van art. 81 RO.

Conclusie

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,

Advocaat-Generaal


1 Het Hof heeft de door de Rechtbank Amsterdam in rov. 1 van haar vonnis van 18 april 2001 vastgestelde feiten overgenomen; zie rov. 3. Zie voorts rov. 4.1 van 's Hofs arrest.

2 Blijkens de onder 1.6 genoemde beslissing gaat het om 16 en 23 september. Ook in oktober vonden nog contacten plaats.
3 Zie voor nauwkeurige opgave inl. dagv. onder 4.