Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN7828 Zaaknr: C02/277HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 23-01-2004
Datum publicatie: 23-01-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie

23 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/277HR
JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

, wonende te ,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. J. Schoneveld,

t e g e n

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie), gevestigd te 's-Gravenhage,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. G. Snijders.


1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot van 22 december 1995 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen de door geleden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden. De Staat heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 1997 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft hij de grondslag van zijn eis vermeerderd.
Bij arrest van 20 juni 2002 heeft het hof het vonnis, waarvan beroep, bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.


2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. M.B.C. Kloppenburg, advocaat bij de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.


3. Beoordeling van de middelen

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan (i) is in 1985 op het vliegveld van Colombo, Sri Lanka, van waar hij naar Nederland zou reizen, aangehouden toen ontdekt werd dat hij vijf pakketjes met een poedervormige stof bij zich droeg. (ii) Hij is in verzekering gesteld en in Sri Lanka strafrechtelijk vervolgd waarbij hem bezit en poging tot export van 482 gram heroïne ten laste is gelegd.
(iii) Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van Interpol Colombo heeft Interpol 's-Gravenhage aan Interpol Colombo op 12 september 1986 een telefax gestuurd, waarin vermeld was dat op 26 oktober 1983 door het Gerechtshof te Amsterdam tot vier jaar gevangenisstraf was veroordeeld wegens een drugsdelict. (iv) Bij vonnis van 16 oktober 1986 van het High Court te Negombo, Sri Lanka, werden voormelde feiten bewezen verklaard en werd ter dood veroordeeld. is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. (v) Bij telegram van 24/27 oktober 1986 berichtte de CRI/Interpol 's-Gravenhage aan Interpol Colombo onder meer dat de eerder verstrekte informatie onvolledig was, dat het eerdergenoemde arrest van het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 24 april 1984 van de Hoge Raad is vernietigd, en dat vervolgens, bij arrest van 27 augustus 1984, door het gerechtshof te 's-Gravenhage is vrijgesproken. Deze nadere informatie is bij brief van 13 november 1986 namens de Minister van Justitie nog eens bevestigd.
(vi) De voormelde, aan in Sri Lanka ten laste gelegde feiten zijn in het door ingestelde hoger beroep ook door het Court of Appeal van Sri Lanka bij arrest van 28 juni 1988 bewezen geoordeeld. De aan hem opgelegde doodstraf werd in hoger beroep wegens de leeftijd van (geboren op 1930) echter omgezet in 15 jaar gevangenisstraf.
(vii) In 1991 is om medische redenen in vrijheid gesteld, waarna hij naar Nederland is teruggekeerd.

3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 vermelde, zowel door de rechtbank als door het hof afgewezen vordering tot schadevergoeding heeft ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door met de fax van 12 september 1986 opzettelijk foutieve en zeer belastende informatie te verstrekken aan de autoriteiten van Sri Lanka, zonder welke informatie het niet tot een bewezenverklaring en tot oplegging van de doodstraf zou zijn gekomen.

3.3 Middel 1 betoogt in de eerste plaats dat het hof ten onrechte aanneemt dat uit het feit dat in het vonnis van het High Court te Negombo, Sri Lanka geen verwijzing staat naar de fax van 12 september 1986 afgeleid kan worden dat die fax geen rol heeft gespeeld bij de oordeelsvorming van die rechter. Deze klacht faalt, aangezien het bestreden oordeel van het hof (in rov. 7), dat feitelijk van aard is, niet onbegrijpelijk is. De tweede klacht, gericht tegen 's hofs oordeel dat het bewijsaanbod voor zover dat betrekking heeft op de stelling dat de zo-even genoemde telefax een rol heeft gespeeld bij de bewezenverklaring door het High Court als te vaag en niet terzake dienend wordt gepasseerd, faalt eveneens, nu dat oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en naar behoren is gemotiveerd. Het hof heeft kunnen oordelen dat de in het geding overgelegde verklaringen waarop het middel zich beroept, niet afdoen aan hetgeen het hof uit de motivering van het vonnis van het High Court heeft afgeleid.

3.4 Middel 2 keert zich, mede blijkens de daarop gegeven toelichting, tegen de verwerping van het aanbod om door middel van psychiatrische rapportage te bewijzen dat schade heeft geleden door het onrechtmatige handelen van de Staat. Het oordeel van het hof (in rov. 17) dat dit aanbod niet terzake dienend is, bouwt voort op het in cassatie niet bestreden oordeel dat, kort gezegd, inhoudt dat de eventuele gevolgen van de veronderstelling van dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen niet aan de Staat kunnen worden toegerekend en geeft aldus niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel faalt daarom.


4. Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op EUR 301,34 aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 januari 2004.


*** Conclusie ***

Rolnr. C02/277HR
Mr. L. Strikwerda
Zt. 31 okt. 2003

conclusie inzake

tegen

De Staat der Nederlanden
(Ministerie van Justitie)

Edelhoogachtbaar College,


1. Het gaat in deze zaak om de vraag of de Staat wegens het verstrekken van onvolledige informatie aan de autoriteiten van Sri Lanka aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die eiser stelt te hebben geleden als gevolg van strafrechtelijk optreden tegen hem in Sri Lanka.


2. De feiten liggen als volgt (zie r.o. 1 en 2 van het bestreden arrest).
(i) Thans eiser tot cassatie, hierna: , is in 1985 op het vliegveld van Colombo, Sri Lanka, van waar hij naar Nederland zou reizen, aangehouden toen ontdekt werd dat hij vijf pakketjes met een poedervormige stof bij zich droeg.
(ii) Hij is in verzekering gesteld en in Sri Lanka strafrechtelijk vervolgd waarbij hem bezit en poging tot export van 482 gram heroïne ten laste is gelegd.
(iii) Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van Interpol Colombo heeft Interpol 's-Gravenhage aan Interpol Colombo op 12 september 1986 een telefax gestuurd, waarin vermeld was dat op 26 oktober 1983 door het Gerechtshof te Amsterdam tot vier jaar gevangenisstraf was veroordeeld wegens een drugsdelict. (iv) Bij vonnis d.d. 16 oktober 1986 van de High Court te Negombo, Sri Lanka, werden voormelde feiten bewezen verklaard en werd ter dood veroordeeld. is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. (v) Bij telegram d.d. 24/27 oktober 1986 berichtte de CRI/Interpol 's-Gravenhage aan Interpol Colombo onder meer dat de eerder verstrekte informatie onvolledig was, dat het eerdergenoemde arrest van het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest d.d. 24 april 1984 van de Hoge Raad is vernietigd, en dat vervolgens, bij arrest d.d. 27 augustus 1984, door het Gerechtshof te 's-Gravenhage is vrijgesproken. Deze nadere informatie is bij brief van 13 november 1986 namens de Minister van Justitie nog eens bevestigd.
(vi) De voormelde, aan in Sri Lanka ten laste gelegde feiten zijn in het door ingestelde hoger beroep ook door de Court of Appeal van Sri Lanka bij arrest van 28 juni 1988 bewezen geoordeeld. De aan hem opgelegde doodstraf werd in hoger beroep wegens de leeftijd van (geboren op 1930) echter omgezet in 15 jaar gevangenisstraf.
(vii) In 1991 is om medische redenen in vrijheid gesteld, waarna hij naar Nederland is teruggekeerd.


3. Bij exploit van 22 december 1995 heeft thans verweerder in cassatie, hierna: de Staat, gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd dat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de door hem als gevolg van het strafrechtelijk optreden tegen hem in Sri Lanka geleden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat. legde aan zijn vordering ten grondslag dat - kort gezegd - de Staat jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door via de voormelde fax d.d. 12 september 1986 opzettelijk foutieve en zeer belastende informatie te verstrekken aan de autoriteiten van Sri Lanka, dat deze informatie een rol heeft gespeeld bij de oordeelsvorming van de rechter in eerste aanleg, zowel wat de bewezenverklaring als wat de straftoemeting betreft, en dat zonder die informatie het niet tot een bewezenverklaring en tot een veroordeling tot de doodstraf zou (kunnen) zijn gekomen.


4. Nadat de Staat de vordering van had bestreden, heeft de Rechtbank bij vonnis van 12 maart 1997 de vordering afgewezen. Zij verwierp de stelling van dat zonder de bezwarende informatie uit Nederland een veroordeling onmogelijk zou zijn geweest (r.o. 3.3) en ging aan het bewijsaanbod van op dit punt als te vaag voorbij (r.o. 3.4).


5. is van het vonnis van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Hij voerde twee grieven aan tegen het vonnis van de Rechtbank. De eerste grief richtte tegen de verwerping door de Rechtbank van de stelling van dat zonder de bezwarende informatie uit Nederland een veroordeling onmogelijk zou zijn geweest, de tweede grief tegen het passeren door de Rechtbank van het bewijsaanbod van . heeft voorts, onder handhaving van de in eerste aanleg aangevoerde stelling als primaire grondslag van zijn vordering, zijn eis vermeerderd met de subsidiaire stelling dat de bedoelde fax in elk geval (zo al niet bij de bewezenverklaring dan toch) bij de bepaling van de doodstraf een rol heeft gespeeld, alsmede met de meer subsidiaire stelling dat de wetenschap dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen door onvolledige informatie te verstrekken tot op de dag van vandaag een zware psychische belasting voor hem oplevert, die hem belemmert normaal sociaal en psychisch te functioneren.


6. Het Hof heeft bij arrest van 20 juni 2002 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Het Hof verwierp de aangevoerde grieven en was van oordeel dat de vordering van op geen van de daaraan meegegeven grondslagen kan worden toegewezen. Daartoe overwoog het Hof - kort weergegeven - als volgt. Vooropgesteld wordt door het Hof dat het verstrekken van onvolledige informatie in antwoord op een verzoek om inlichtingen van de autoriteiten van Sri Lanka in het kader van een strafrechtelijk optreden tegen in beginsel onzorgvuldig en jegens onrechtmatig was (r.o. 6). Het door gestelde causale verband tussen de bewezenverklaring en de onvolledige informatie in de fax is naar het oordeel van het Hof evenwel niet aannemelijk, nu in het vonnis van de High Court te Negombo op geen enkele wijze aan de fax of de daarin vervatte mededeling wordt gerefereerd en de motivering van de bewezenverklaring is gebaseerd of een groot aantal feiten en omstandigheden die geen van alle iets met de antecedenten en/of de persoon van uitstaande hebben (r.o.
7). Van voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade als gevolg van het doodvonnis zou naar 's Hofs oordeel slechts sprake kunnen zijn, indien psychisch letsel is ontstaan welke zonder de veroordeling tot de doodstaf niet zou zijn ontstaan en die dus niet reeds het gevolg is van andere omstandigheden, zoals de strafvervolging, de bewezenverklaring, de langdurige gevangenisstraf en/of de gestelde wetenschap dat de Staat aan de veroordeling heeft willen bijdragen (r.o. 12). Dat de veroordeling tot de doodstraf op zichzelf heeft geleid tot zodanige immateriële schade, dan wel tot een vergroting van de immateriële schade, is naar 's Hofs oordeel niet voldoende concreet gesteld of aannemelijk gemaakt (r.o. 13). De stelling dat de wetenschap dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen door onvolledige informatie te verstrekken tot psychisch letsel bij heeft geleid, heeft het Hof verworpen op grond van de overweging dat het gestelde psychische letsel niet kan worden toegerekend aan de Staat, aangezien de veronderstelling dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen in het licht van de gebleken omstandigheden ongegrond is (r.o. 16 en 17).

7. is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met twee middelen die door de Staat zijn bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.


8. Middel 1 keert zich kennelijk tegen het oordeel van het Hof - in r.o. 7 - met betrekking tot de primaire grondslag van de vordering van . Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat uit het feit dat in het in eerste aanleg door de rechter in Sri Lanka tegen uitgesproken strafvonnis geen verwijzing staat naar de fax afgeleid kan worden dat die fax geen rol heeft gespeeld bij de oordeelsvorming van die rechter. Voorts klaagt het middel dat het Hof, indien het twijfelde aan de echtheid van de door overgelegde schriftelijke verklaringen van de rechter die in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan en van de advocaat die bijstond, dezen als getuigen had moeten horen.


9. De eerste klacht van het middel faalt. Het gewraakte oordeel van het Hof is feitelijk van aard en kan in cassatie op juistheid niet worden getoetst. Voor zover het middel wil betogen dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk is of anderszins onvoldoende gemotiveerd, kan het evenmin doel treffen. In aanmerking genomen dat het gewraakte oordeel van het Hof - blijkens de aanhef van r.o. 7 - betrekking heeft op de vraag of de fax een rol heeft gespeeld bij de bewezenverklaring door de rechter in eerste aanleg, is niet onbegrijpelijk dat het Hof deze vraag in ontkennende zin heeft beantwoord op grond van de - in cassatie niet bestreden - vaststelling dat in het vonnis van de rechter in eerste aanleg op geen enkele wijze aan de fax of de daarin vervatte mededeling wordt gerefereerd en dat de motivering van de bewezenverklaring is gebaseerd of een groot aantal feiten en omstandigheden die geen van alle iets met de antecedenten en/of de persoon van uitstaande hebben.


10. Ook de tweede klacht van het middel is naar mijn oordeel tevergeefs voorgesteld. Het Hof heeft het aanbod van om de rechter en de advocaat onder ede te doen bevestigen wat zij schriftelijk hebben verklaard als te vaag en niet ter zake dienend afgewezen. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. De schriftelijke verklaring van de advocaat d.d. 11 oktober 1991 (overgelegd als productie 5 bij de conclusie van repliek) houdt niets in met betrekking tot de vraag of de fax een rol heeft gespeeld bij de bewezenverklaring, terwijl de schriftelijke verklaring van de rechter d.d. 20 februari 1998 (overgelegd als productie bij de memorie van grieven) weliswaar inhoudt dat deze thans kennelijk twijfelt aan de juistheid van de bewezenverklaring, maar zulks niet op grond van het feit dat hij ten onrechte is afgegaan op de inhoud van de fax, doch op grond van het feit dat "(o)nly now, for the first time it has brought to my notice that the packets seized from the possession of the accused allegedly containing Heroin in fact did not contain Heroin but Bicarbonate of Soda according to the Report of the Government Analyst".


11. Middel 2 heeft kennelijk betrekking op het oordeel van het Hof - in r.o. 16 en 17 - met betrekking tot de meer subsidiaire stelling die aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. Het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof die stelling ten onrechte heeft afgewezen en in de tweede plaats dat het Hof ten onrechte het aanbod van om door middel van een psychiatrische rapportage te bewijzen dat hij psychische schade heeft geleden heeft verworpen.


12. Wat de eerste klacht betreft, voert het middel aan dat het Hof heeft miskend dat het goed mogelijk is, hetgeen ook heeft gesteld, dat het enkele feit dat op enig moment, door toedoen van de Staat, in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat zijn eigen overheid bereid was bij te dragen aan de totstandkoming van een doodvonnis, blijvend psychisch leed bij hem heeft veroorzaakt.


13. De eerste klacht van het middel faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het Hof zou hebben miskend dat mogelijk blijvend psychisch leed ondervindt van de bij hem levende veronderstelling dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen. Het Hof heeft slechts geoordeeld dat dit leed niet kan worden toegerekend aan de Staat omdat , gelet op de door het Hof in r.o. 16 gereleveerde omstandigheden, geen reden had om aan te nemen dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen.


14. Hierin ligt tevens besloten dat en waarom ook de tweede klacht van het middel geen doel kan treffen. Waar het Hof heeft geoordeeld dat het psychische leed dat stelt te ondervinden als gevolg van de bij hem levende veronderstelling dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen niet kan worden toegeschreven aan het gewraakte handelen van de Staat, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk 's Hofs oordeel dat het aanbod tot bewijslevering van het gestelde psychische leed door een psychiatrische rapportage als niet ter zake dienend moet worden gepasseerd.

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,