LJN-nummer: AO2362 Zaaknr: 03/2051 WOB
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 19-01-2004
Datum publicatie: 27-01-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak WOB 03/2051 NAV
Uitspraak
in het geding tussen
Algemeen Dagblad B.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde R. (V.),
en
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 14 augustus 2001 heeft eiseres in het kader van de Wet
openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) verweerder verzocht om
openbaarmaking van verschillende documenten over infecties in
ziekenhuizen.
Bij besluit van 20 september 2001 (hierna: primaire besluit) heeft
verweerder onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en
onder e en g, van de WOB een deel van de gevraagde documenten openbaar
gemaakt, en een deel niet.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 31 oktober 2001
bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 mei 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij
brief van 28 juni 2002 (aangevuld bij brief van 1 augustus 2002)
beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 19 september 2002 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2003.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. de Die en
ir. A.S. de Boer.
2. Overwegingen
2.1 Feiten en omstandigheden
Bij brief van 14 augustus 2001 heeft eiseres in het kader van de WOB
verweerder verzocht in het bezit te worden gesteld van:
- alle documenten over infecties in ziekenhuizen tussen 1996 en 2001;
- lijst met ziekenhuizen en daaraan gekoppelde infectiecijfers dan wel
een kopie van de brondocumenten;
- lijst met ziekenhuizen en de infectiecijfers per afdeling dan wel
een kopie van de brondocumenten;
- correspondentie over infecties tussen de ziekenhuizen en het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) of
onder dit ministerie vallende overheidsorganen, zoals het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (hierna: RIVM),
de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ);
- andere documenten in relatie tot dit onderwerp.
Bij het primaire besluit heeft verweerder onder verwijzing naar
artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de WOB een deel
van de gevraagde documenten openbaar gemaakt, en een deel niet.
Verweerder heeft de openbaarmaking geweigerd van:
- bestanden welke bij het RIVM aanwezig zijn, die via het
monitoringsnetwerk Prezies (staat voor: Preventie van
Ziekenhuisinfecties door Surveillance) zijn verkregen, voorzover die
gegevens de identiteit van de betrokken ziekenhuizen en patiënten
bevatten of herleidbaar maken. Verweerder heeft tevens geweigerd de
sleutel bekend te maken waarmee infectiecijfers herleidbaar kunnen
worden gemaakt naar ziekenhuizen;
- de correspondentie van het RIVM en de individuele ziekenhuizen over
ziekenhuisinfecties;
- de correspondentie van de IGZ en de individuele ziekenhuizen over
ziekenhuisinfecties.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit
heeft verweerder advies ingewonnen bij de VWS-commissie
bezwaarschriften Awb (hierna: commissie). Deze commissie heeft
verweerder bij advies van 13 maart 2002 geadviseerd om de bezwaren van
eiseres voorzover het de motivering van het primaire besluit betreft
gegrond te verklaren, een nieuw besluit op het WOB-verzoek te nemen
met inachtneming van de overwegingen in het advies en de bezwaren voor
het overige ongegrond te verklaren.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven zich niet te
kunnen vinden in het advies van de commissie en heeft de bezwaren van
eiseres ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de verzochte informatie uit het netwerk Prezies
heeft verweerder het volgende medegedeeld. Het netwerk Prezies is een
samenwerkingsverband tussen participerende ziekenhuizen, het
Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO (hierna: CBO) en het
RIVM. Middels het netwerk Prezies kan verweerder beschikken over
informatie over bepaalde ziekenhuisinfecties in een aantal
ziekenhuizen. In het registratiereglement, dat in 1997 is opgesteld
ten behoeve van het Prezies-project, is het houderschap en het gebruik
van de gegevens vastgelegd conform de eisen van de gedragscode
gezondheidsonderzoek van de Registratiekamer. Op grond van dit
reglement geven de deelnemende ziekenhuizen de door hen geselecteerde
gegevens door aan het CBO, alwaar de gegevens worden bewerkt en
geanonimiseerd. De "sleutel", die de koppeling mogelijk maakt om
gegevens uit het netwerk Prezies over aantallen en soorten
ziekenhuisinfecties te herleiden tot de individuele ziekenhuizen, is
in een beveiligd tekstverwerkingsbestand bij het CBO ondergebracht. De
achterliggende gedachte hiervan is de anonimiteit van de ziekenhuizen
- ook tegenover het RIVM - te waarborgen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat - uitsluitend vanwege
problemen met de software - deze sleutel ten tijde van het nemen van
het primaire besluit tijdelijk bij één persoon van het RIVM aanwezig
was. Inmiddels zijn de software problemen verholpen, zodat sedert 1
januari 2002 niet langer het RIVM, maar het CBO over de sleutel
beschikt. Het CBO is echter geen overheidsorgaan en niet belast met
publiekrechtelijke taken, zodat de gegevens over ziekenhuisinfecties
niet onder een bestuursorgaan berusten. De verzochte informatie kan
derhalve niet op grond van de WOB worden verstrekt, aldus verweerder.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat naar aanleiding van de
(geanonimiseerde) ziekenhuisinfectiegegevens geen beleid wordt gevoerd
richting een individueel ziekenhuis. Verweerder formuleert uitsluitend
algemeen beleid inzake de (facilitering van) infectiepreventie. De
ziekenhuizen gebruiken het netwerk Precies ten behoeve van hun
kwaliteitsbeleid.
Verweerder heeft aangevoerd dat terecht is besloten om op basis van
artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de WOB de
correspondentie tussen de IGZ en de ziekenhuizen niet openbaar te
maken. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de IGZ afhankelijk is
van de meldingsbereidheid en de vrijwillige medewerking van
ziekenhuizen. Ziekenhuizen zullen zeer waarschijnlijk door
openbaarmaking van deze documenten in het vervolg niet meer of althans
in belangrijk mindere mate bereid zijn ziekenhuisinfecties binnen hun
instelling en de getroffen maatregelen aan de IGZ te melden. Het
gevolg is dat de IZG minder inzicht verkrijgt in de problematiek van
ziekenhuisinfecties en minder goed kan beoordelen of actie op grond
van de hen toekomende bevoegdheden aangewezen is. Het belang van
openbaarheid weegt, aldus verweerder, niet op tegen het belang van de
volksgezondheid dat gediend is met het niet stagneren van de
informatiestroom van de zorginstellingen aan de IGZ.
2.2 Standpunten van partijen
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het verloop van de procedure in
strijd is met zowel het zorgvuldigheidsbeginsel als het
motiveringsbeginsel. Aangezien verweerder in onvoldoende mate is
ingegaan op hetgeen in de bezwaarfase door eiseres is aangevoerd,
heeft eiseres onder meer verwezen naar de gronden in het
bezwaarschrift en de pleitnota's voor de hoorzittingen van 5 en 13
februari 2002. Eiseres is van mening dat verweerder in het bestreden
besluit in onvoldoende mate is ingegaan op hetgeen door de commissie
is overwogen.
Eiseres heeft aangegeven verzocht te hebben om de koppeling tussen
data en ziekenhuis en niet om de software om deze gegevens te
genereren. De van verweerder ontvangen cd-rom voldoet niet aan het
verzoek van eiseres; het gaat eiseres immers om de gegevens over de
soorten infecties, de mate van infecties en in welk ziekenhuis de
infecties zich hebben geopenbaard. Zonder de namen van de betrokken
ziekenhuizen te kennen, zijn de verstrekte gegevens nutteloos, aldus
eiseres. Eiseres acht het ongeloofwaardig en onjuist dat de sleutel,
die de infectiegegevens kan herleiden naar de ziekenhuizen, niet meer
in het bezit is van het RIVM. Indien de sleutel bovendien verdwenen is
na indiening van haar verzoek, heeft verweerder daarmee onrechtmatig
jegens eiseres gehandeld.
Ter terechtzitting is namens eiseres ter onderbouwing van haar beroep
onder meer het volgende aangevoerd. Volgens eiseres is door verweerder
meermalen in de media aangegeven dat de gezondheidszorg meer openheid
dient te betrachten over onder meer infectiegegevens. Dit staat haaks
op hetgeen verweerder in de onderhavige zaak betoogt. Eiseres meent
dat het technisch zó eenvoudig is de gevraagde gegevens uit de
bestaande databestanden te lichten, dat sprake is van een document in
de zin van de WOB. Het verzoek van eiseres betreft slechts deze
bestanden en niet, zoals verweerder stelt, de ontsluitingssleutel van
de software. Eiseres stelt dat de mogelijke omstandigheid, dat
openbaarheid van de verzochte gegevens tot gevolg zal hebben dat
minder ziekenhuizen in het vervolg zullen deelnemen aan
registratiesystemen, onbewezen en niet relevant is. Volgens eiseres
blijkt juist uit eerdere WOB-zaken dat sedert de openbaarheid van de
verzochte gegevens eerder sprake was van een toename dan van een
afname van deelnemers aan registratiesystemen.
Zelfs indien bepaalde verzochte gegevens zich niet meer bij of onder
verweerder zouden bevinden, hetgeen door eiseres wordt betwist, ziet
het gevraagde op zaken die een bestuurlijke aangelegenheid betreffen,
zodat dit onder de reikwijdte van dit WOB-verzoek valt en via actieve
doorgeleiding gevonden dient te worden. De door verweerder aangevoerde
onevenredige schending van belangen van sommige ziekenhuizen en
afdelingen bij openbaarmaking van de gegevens wordt door eiseres
betwist.
Verweerder heeft in het verweerschrift betwist te beschikken over de
gegevens van individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties. Een
kompleet landelijk overzicht over ziekenhuisinfecties is niet te geven
omdat een gegevensverzameling van alle ziekenhuisinfecties van alle
Nederlandse ziekenhuizen niet bestaat, aldus verweerder. Verweerder
stelt dat, ook toen de gegevens tijdelijk en uitsluitend vanwege
automatiseringstechnische redenen bij het RIVM aanwezig waren, zij
geacht werden bij het CBO te berusten. Ten tijde van het nemen van het
bestreden besluit was de sleutel bovendien terug bij het CBO en was de
toegang tot de niet-geanonimiseerde gegevens ook slechts mogelijk via
de (aangewezen) medewerkers van het CBO. Ingevolge artikel 7:11 van de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft verweerder bij het
nemen van het bestreden besluit rekening gehouden met deze gewijzigde
omstandigheden ten opzichte van het primaire besluit. Aangezien de
gegevens over ziekenhuisinfecties niet feitelijk onder het
bestuursorgaan berusten en ook niet behoren te berusten, zijn de tot
de individuele ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk
Prezies geen documenten in de zin van artikel 1, aanhef en onder a,
van de WOB. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de
tot de individuele ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het netwerk
Precies geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid.
Meer subsidiair is verweerder van mening dat de nadelen van
openbaarmaking niet opwegen tegen het belang van openbaarmaking. De
openbaarmaking van de tot ziekenhuizen herleidbare gegevens uit het
netwerk Prezies alsmede de gevoerde correspondentie met het RIVM is
dan ook terecht op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder
g, van de WOB geweigerd, aldus verweerder. Verweerder blijft voorts op
het standpunt dat terecht is besloten om op basis van artikel 10,
tweede lid, aanhef en onder d, van de WOB de correspondentie tussen de
IGZ en de ziekenhuizen niet openbaar te maken.
Ter terechtzitting heeft verweerder het eerder ingenomen standpunt
herhaald. Openbaarmaking van de ziekenhuisgerelateerde infectiecijfers
is volgens verweerder, vanwege het risico dat ziekenhuizen afhaken en
het Prezies netwerk ernstig aan belang en effectiviteit inboet alsmede
vanwege het feit dat publicatie van de cijfers een misleidend beeld
schetst, in strijd met het belang van de volksgezondheid.
Verweerder wordt op grond van artikel 22 van de Grondwet geacht dit
belang van de volksgezondheid te bevorderen. Verweerder stelt dat
openbaarmaking bovendien niet tot het belang behoort waarop de WOB
ziet, aangezien de gegevensverzameling geen overheidsbeleid betreft en
met de democratische controle niets van doen heeft. Het besluit van
verweerder om het volksgezondheidsbelang zwaarder te laten wegen dan
het belang van openbaarmaking is, aldus verweerder, gerechtvaardigd.
Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank
kennis mag nemen van de gedingstukken B-14 en B-15. Bij brief van 18
oktober 2002 heeft eiseres de rechtbank toestemming verleend om kennis
te nemen van deze gedingstukken en om (mede) op grondslag van deze
stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze stukken ingezien en
dit mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak.
2.3 Wettelijk kader
In artikel 1 van de WOB is onder meer bepaald dat in deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of
ander materiaal dat gegevens bevat.
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking
heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de
voorbereiding en de uitvoering ervan.
...
Ingevolge artikel 2 van de WOB verstrekt een bestuursorgaan bij de
uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij de wet bepaalde,
informatie overeenkomstig deze wet.
In artikel 3, eerste lid, van de WOB kan een ieder een verzoek om
informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke
aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder
verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling,
dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WOB wordt een verzoek om
informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de
artikelen 10 en 11.
In artikel 10, tweede lid, van de WOB is - voor zover in dit geding
relevant - vermeld dat het verstrekken van informatie eveneens
achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de
volgende belangen:
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij
de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan
wel van derden.
2.4 Beoordeling
De grief van eiseres dat verweerder contrair aan het advies van de
commissie haar bezwaar ongegrond heeft verklaard kan niet slagen.
Artikel 7:13, zevende lid, van de Awb voorziet in deze mogelijkheid
waarbij de rechtbank tevens constateert dat verweerder overigens heeft
voldaan aan de alsdan geldende eisen nu in het bestreden besluit de
redenen voor het afwijken van het advies van de commissie staan
vermeld en het advies met de beslissing op bezwaar is meegezonden.
Ten aanzien van de grief van eiseres over het trage verloop van de
bezwaarprocedure is de rechtbank van oordeel dat deze grief evenmin
kan slagen, nu eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen het
niet-tijdig beslissen op haar aanvraag en haar bezwaarschrift.
Eiseres heeft openbaarmaking verzocht van documenten met
infectiegegevens in ziekenhuizen. De rechtbank overweegt dienaangaande
als volgt.
· De "sleutel"
De rechtbank dient zich eerstens te buigen over de vraag of de
sleutel, die het mogelijk maakt om gegevens uit het netwerk Prezies
over aantallen en soorten ziekenhuisinfecties te herleiden tot de
individuele ziekenhuizen, kan worden aangemerkt als een document in de
zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de WOB. De rechtbank is - in
tegenstelling tot hetgeen verweerder heeft betoogd - van oordeel dat
de omstandigheid, dat de sleutel vanaf 1 januari 2002 niet langer bij
verweerder aanwezig is, voor de beantwoording van deze vraag niet
relevant is. In het licht van het verzoek en het primaire besluit
alsmede gelet op de aard en strekking van de WOB is daarentegen van
belang of ten tijde van het nemen van het primaire besluit sprake was
van berusten van een document bij verweerder.
- berusten
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State (5 december 1986, AB 1987/525 en 2 oktober 1986, nummer
R01.86.2325/S240) met betrekking tot de tot 1 mei 1992 geldende Wet
openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) blijkt dat, tenzij de
documenten waarom inzage is verzocht toevallig en onbedoeld bij het
bestuursorgaan aanwezig zijn, uit de enkele aanwezigheid van de
documenten bij het bestuursorgaan volgt dat deze onder het
bestuursorgaan berusten. Het feitelijk aanwezig zijn van een document
is derhalve voldoende om onder de definitie document in de zin van de
Wob te vallen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de thans van
toepassing zijnde wettekst in dit opzicht anders moet worden uitgelegd
dan de destijds geldende bepalingen. De rechtbank overweegt voorts dat
tot documenten in de zin van de WOB niet alleen de stukken en ander
materiaal die door de overheid zelf zijn gecreëerd maar ook alle van
buiten komende stukken en ander materiaal behoren.
Niet in geding is dat het RIVM een bestuursorgaan in de zin van de Awb
is. Aan de hand van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat de
sleutel van september 1999 tot 1 januari 2002 bij het RIVM aanwezig
was. De rechtbank overweegt daarbij dat gedurende deze periode zowel
een secretaresse als een informaticus van het RIVM toegang had tot de
sleutel, hetgeen is vastgelegd in het Gegevensreglement Prezies van
2001. Naar het oordeel van de rechtbank was derhalve geen sprake van
een louter toevallige, onbedoelde aanwezigheid van de sleutel bij
verweerder. Dat de sleutel vanwege computerproblemen bij het CBO bij
verweerder lag, doet aan het vorenstaande niet af.
Gelet op de vorenaangehaalde jurisprudentie en de omstandigheden van
het geval komt de rechtbank tot de slotsom dat geoordeeld moet worden
dat de in geding zijnde stukken ten tijde van het nemen van het
primaire besluit bij verweerder hebben berust. Er is derhalve sprake
van een document als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de
WOB.
- bestuurlijke aangelegenheid
Om onder de toepassing van de WOB te vallen, dient het document op
grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de WOB voorts betrekking
te hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. De rechtbank overweegt
dienaangaande dat de term bestuurlijk ruim dient te worden opgevat en
betrekking heeft op het openbaar bestuur in al zijn facetten.
Het doel van het netwerk Prezies is het terugdringen van het aantal
ziekenhuisinfecties in Nederland. Het feit dat het RIVM met de
ziekenhuizen dit netwerk tot stand heeft gebracht, is een duidelijk
voorbeeld van overheidszorg in het kader van de volksgezondheid. Het
ontstaan van ziekenhuisinfecties, ook voor zover het daarbij gaat om
individuele ziekenhuizen, is een aangelegenheid ten aanzien waarvan
verweerder beleid voert en ten tijde van het bestreden besluit in
ieder geval beleid wilde gaan voeren. De rechtbank is dan ook van
oordeel dat voornoemde sleutel betrekking heeft op een bestuurlijke
aangelegenheid in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de WOB.
- artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB
De WOB veronderstelt het publieke belang van openbaarheid van
overheidsinformatie. Dat belang is er derhalve ingevolge de wet en
behoeft in concrete gevallen niet te worden aangegeven of onderbouwd.
Niet-honorering van een verzoek om informatie op grond van deze wet
kan slechts plaatsvinden indien sprake is van een of meer van de in de
artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde uitzonderingsgronden en
beperkingen.
Verweerder heeft de openbaarmaking van de tot ziekenhuizen herleidbare
gegevens uit het netwerk Prezies geweigerd met een beroep op artikel
10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB. Beoordeeld dient te
worden of verweerder op goede gronden artikel 10, tweede lid, aanhef
en onder g, van de WOB aan de weigering de tot ziekenhuizen
herleidbare gegevens uit het netwerk Prezies te verstrekken ten
grondslag heeft gelegd.
De rechtbank stelt vast dat de tot de ziekenhuizen herleidbare
gegevens uit het netwerk Prezies gegevens betreffen die nog niet nader
zijn geanalyseerd en derhalve niet kunnen worden gebruikt in het kader
van de voorbereiding of formulering van beleid. Gelet op het gevoelige
karakter van deze informatie is het niet onaannemelijk dat het
vrijgeven ervan tot onevenredige schade voor één of meer ziekenhuizen
zou kunnen leiden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder
zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het
algemene belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie niet
opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling
van de betrokken ziekenhuizen.
· Correspondentie met het RIVM
Verweerder heeft de openbaarmaking van de gevoerde correspondentie met
het RIVM eveneens geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid,
aanhef en onder g, van de WOB. Verweerder heeft dit beroep doen
steunen op dezelfde overwegingen als ten aanzien van de sleutel zijn
aangevoerd.
Beoordeeld dient te worden of verweerder op goede gronden het bepaalde
in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de WOB aan deze
weigering ten grondslag heeft gelegd.
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat de correspondentie
van het RIVM met de individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties
bij verweerder aanwezig is en documenten zijn als bedoeld in de WOB.
De rechtbank overweegt dat deze correspondentie als volgt kan worden
onderverdeeld.
- brieven waaruit kan worden afgeleid welke ziekenhuizen deelnemen aan
het netwerk Prezies;
- algemene correspondentie over de wijze waarop het netwerk Prezies
werkt;
- correspondentie met betrekking tot klachten over het netwerk
Prezies;
- en een aantal brieven die niet in een van bovenstaande categorieën
kunnen worden ondergebracht.
Anders dan eiseres heeft gesteld kan niet worden staande gehouden dat
de door de onderhavige weigeringsgrond beschermde belangen zich hier
in het geheel niet voordoen. Gelet op de aard van die belangen kan er
niet aan worden ontkomen om per document de vraag te beantwoorden of
aan die belangen een zodanig gewicht toekomt dat openbaarmaking van de
desbetreffende gegevens achterwege mag blijven. Verweerder heeft dat
evenwel tot dusverre niet gedaan, maar heeft volstaan met een
categorische verwijzing naar de onderhavige weigeringsgrond. De
rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van strijd met de in
artikel 7:12 van de Awb neergelegde verplichting tot deugdelijke
motivering.
· Correspondentie met de IGZ
De rechtbank dient voorts te beoordelen of verweerder de
openbaarmaking van de gevoerde correspondentie met de IGZ op goede
gronden op basis van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de
WOB heeft kunnen weigeren. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat
niet in geding is dat de correspondentie tussen de IGZ met de
individuele ziekenhuizen over ziekenhuisinfecties bij verweerder
aanwezig is en documenten zijn als bedoeld in de WOB.
Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat het belang van
openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de volksgezondheid, dat
gediend is met het niet stagneren van de informatiestroom van de
zorginstellingen naar de IGZ.
Blijkens de memorie van toelichting strekt de onderhavige
weigeringsgrond ertoe methoden en technieken van onderzoek door
bestuursorganen te beschermen met het oog op de daarin genoemde taken.
Dat belang is echter niet op een lijn te stellen met het beschermen
van de vertrouwensrelatie met de ziekenhuizen die vrijwillig
informatie aan de IGZ verstrekken. Hieruit volgt dat het bestreden
besluit in zoverre in strijd is met artikel 10, tweede lid, aanhef en
onder d, van de WOB.
In het licht van het vorengaande dient het beroep van eiseres gegrond
te worden verklaard en het bestreden besluit gedeeltelijk, voorzover
het de weigering van de openbaarmaking van de correspondentie van het
RIVM en de IGZ betreft, te worden vernietigd wegens schending van
artikel 7:12 van de Awb en strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef
en onder d, van de WOB.
Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze
uitspraak heeft overwogen, een nieuwe beslissing te nemen op het
bezwaar van eiseres.
De rechtbank acht termen aanwezig om in verband met het gegrond
verklaren van het beroep op grond van art. 8:75 van de Awb verweerder
te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van EUR
644,-- ter zake van verleende rechtsbijstand.
Gelet op het vorenstaande en op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb
stelt de rechtbank ten slotte vast dat verweerder aan eiseres het door
haar voldane griffierecht ad EUR 218,-- moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het besluit, voorzover het de weigering tot openbaarmaking
van de correspondentie tussen het RIVM en de IGZ met de individuele
ziekenhuizen betreft,
bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe
beslissing neemt op het bezwaar van eiseres,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht
van EUR 218,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR 644,-
en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze
kosten aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Naves als voorzitter en mr.
M.K. Bulterman en mr. A. van Sonsbeeck als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. D.H. Hamburger als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2004.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen -
en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het
beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na
die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.