Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN9952 Zaaknr: 00895/03 E
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 27-01-2004
Datum publicatie: 27-01-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
27 januari 2004
Strafkamer
nr. 00895/03 E
SCR/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie `tegen een arrest van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 5 december 2002, nummer
20/002873-00, in de strafzaak tegen:
, gevestigd te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de
strafoplegging - bevestigd een vonnis van de Economische
Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 10 juli
2000 waarbij de verdachte tot straf is veroordeeld ter zake van
"overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 38
van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren, begaan door een
rechtspersoon". Het Hof heeft de verdachte deswege veroordeeld tot een
geldboete van tienduizend euro.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr.
M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van
het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar
van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen klagen over de verwerping van het verweer dat onder
"de voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal" als bedoeld
in art. 4, eerste lid, (oud) Varkensbesluit mede is begrepen de
vloeroppervlakte onder (de schuine kant van) de voederbak.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij:
"op of omstreeks 16 september 1998 te Steenbergen, in strijd heeft
gehandeld met de eisen voor de voor varkens beschikbare oppervlakte
van een stal bestemd voor gebruiksvarkens, immers hadden toen aldaar
90 varkens met een gemiddeld gewicht tussen 50 en 85 kilogram een
gemeten beschikbare oppervlakte van minder dan 0,60 m2 per varken en
hadden toen aldaar 1071 varkens met een gemiddeld gewicht tussen 85 en
110 kilogram een gemeten beschikbare oppervlakte van minder dan 0,70
m2 per varken."
3.3. Het hier toepasselijke art. 4, eerste lid, (oud) Varkensbesluit
luidt:
"De voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd voor
gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten of zeugen bedraagt
tenminste per varken met een gemiddeld gewicht:
a. tot 30 kg: 0,30 m2;
b. van 30 tot 50 kg: 0,50 m2;
c. van 50 tot 85 kg: 0,60 m2;
d. van 85 kg tot 110 kg: 0,70 m2;
e. van meer dan 110 kg: 1,00 m2."
3.4. De Nota van Toelichting bij het Varkensbesluit (Stb. 1994, 577)
houdt - voorzover voor de beoordeling van de middelen van belang - het
volgende in:
"In het advies van de Raad voor dierenaangelegenheden is opgemerkt dat
de definitie van "stal" een nadere toelichting behoeft. Daaruit zou
moeten blijken dat een stal niet de gehele ruimte, maar de voor de
varkens beschikbare (netto-)ruimte omvat. Nu het begrip "stal" door
het gehele besluit heen eerder in de ruime zin wordt gebruikt en wordt
onderscheiden van delen die beschikbaar zijn voor de varkens, zou dit
tot verwarring leiden. In plaats daarvan is in het hele besluit de
netto-ruimte voor varkens aangeduid met de termen "beschikbaar" of
"beschikken"."
3.5. Gelet op de Nota van Toelichting moeten de in art. 4, eerste lid,
(oud) Varkensbesluit voorkomende woorden "de voor de varkens
beschikbare oppervlakte van een stal" worden uitgelegd als: de
netto-ruimte voor de varkens. Er moet dus - anders dan in de middelen
wordt betoogd - niet mede onder worden verstaan ruimte waar de varkens
zich niet vrij kunnen bewegen maar slechts met een gedeelte van het
lijf kunnen liggen, maar: de ruimte waarin de varkens zich vrij, dus
zonder gehinderd te worden door enig obstakel, kunnen bewegen. De
namens de verdachte geponeerde stelling dat de ruimte onder de
voederbak bij de beschikbare oppervlakte dient te worden gerekend, is
dan ook onjuist.
3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het Hof het gevoerde verweer
terecht heeft verworpen, zodat de middelen niet tot cassatie kunnen
leiden.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad
ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak
ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden
verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in
bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27
januari 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 00895/03 E
Mr. Vellinga
Zitting: 9 december 2003
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft, behoudens ten aanzien de
opgelegde straf, bevestigd het vonnis van de Economische
Politierechter te Breda waarbij verdachte wegens "overtreding van een
voorschrift gesteld bij of krachtens art. 38 van de Gezondheids- en
Welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon" is
veroordeeld, het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf vernietigd,
de bewijsmiddelen verbeterd en verdachte veroordeeld tot een geldboete
van EUR 10.000,-.
2. Namens verdachte heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg,
twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over schending van (onder andere) art. 7
Varkensbesluit en/of verzuim van vormen nu het Hof de veroordeling
heeft gemotiveerd door een verkeerd (wets)artikel uit te leggen.
Blijkens de toelichting strekt het middel ten betoge dat het Hof
onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op het verweer dat de ruimte onder
(het schuine deel van)(1) de voerbakken dient te worden gerekend tot
de voor varkens "beschikbare oppervlakte" als bedoeld in art. 4 (oud)
Varkensbesluit en dat het Hof in plaats van de term "beschikbare
oppervlakte" als bedoeld in art. 4 (oud) Varkensbesluit uit te leggen
de term "vrije ruimte" als bedoeld in art. 7 Varkensbesluit heeft
uitgelegd.
4. Het tweede middel klaagt over schending van (onder andere) art. 4
en 7 Varkensbesluit nu het Hof de termen "vrije ruimte" en
"beschikbare oppervlakte" te strikt heeft uitgelegd.
5. De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op of omstreeks 16 september 1998 te Steenbergen, in strijd heeft
gehandeld met de eisen voor de voor varkens beschikbare oppervlakte
van een stal bestemd voor gebruiksvarkens, immers hadden toen aldaar
90 varkens met een gemiddeld gewicht tussen 50 en 85 kilogram een
gemeten beschikbare oppervlakte van minder dan 0,60 m2 per varken en
hadden toen aldaar 1071 varkens met een gemiddeld gewicht tussen 85 en
110 kilogram een gemeten beschikbare oppervlakte van minder dan 0,70
m2 per varken"
7. Het Hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- een proces-verbaal, inhoudende als relaas van verbalisanten:
"op 16 september 1998 bevonden wij ons ter controle op de
voorschriften van het Varkensbesluit, op de landbouwonderneming
gevestigd aan de te in de gemeente
Steenbergen. Op deze landbouwonderneming spraken wij een persoon aan
die verklaarde te heten en bedrijfsleider te zijn van
genoemde onderneming.
Wij betraden de bedrijfsgebouwen van deze onderneming alwaar wij de
controle op het Varkensbesluit, zoals dat luidde voor de
inwerkingtreding van het Varkensbesluit van 1 september 1998, hebben
uitgevoerd.
Wij zagen dat in de stallen op deze landbouwonderneming
gebruiksvarkens waren gehuisvest.
Door ons werden in de stallen metingen verricht met een van dienstwege
verstrekte meetlat. Ook hebben wij middels telling het aantal
aanwezige varkens vastgesteld.
Uit de meting bleek ons dat de hokken de volgende afmetingen hadden:
lengte 3.00 meter, breedte 1.90 meter.
De oppervlakte van de hokken is : 5.70 m2.
Ingevolge artikel 4 lid 1 van het Varkensbesluit moeten de varkens met
een gemiddeld gewicht van 50 kg tot 85 kg kunnen beschikken over
0,60m2 oppervlakte per varken.
Uit vorenstaande blijkt dat er in de gewichtsklasse 50 kg tot 85 kg
maximaal 9 varkens per hok gehuisvest mogen zijn. Uit het navolgend
overzicht blijkt dat er in de afdelingen 8 en 10, in totaal 9 varkens
teveel, in deze gewichtsklasse zijn gehuisvest.
Ingevolge artikel 4 lid 1 van het Varkensbesluit moeten varkens met
een gemiddeld gewicht van 85 kg tot 110 kg kunnen beschikken over 0,70
m2 oppervlakte per varken.
Uit vorenstaanded blijkt dat er in de gewichtsklasse 85 kg tot 110 kg
maximaal 8 varkens per hok gehuisvest mogen zijn. Uit het navolgende
overzicht blijkt dat er in de afdelingen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 16, 17, 18,
19 en 20, in totaal 119 varkens teveel, in deze gewichtsklasse, zijn
gehuisvest.
De gewichten van de varkens zijn door ons vastgesteld, door middel van
schatting en in overleg met de bedrijfsleider.
Later hebben wij de vastgestelde gewichten nagerekend aan de hand van
de groeigegevens welke door de bedrijfsleider ons ter beschikking zijn
gesteld; uit deze berekening bleek onze schatting van de gewichten
overeen te komen.
Tijdens het tellen van de varkens zagen wij dat er in een aantal
afdelingen teveel varkens per hok aanwezig waren, zie onderstaand
overzicht.
Uit dat overzicht blijkt, doordat er in 128 hokken een varken teveel
wordt gehouden en in totaal 1241 (het hof leest: 1161) varkens niet
over voldoende beschikbare oppervlakte per varken beschikken, zoals
bedoeld in artikel 4, lid 1 van het Varkensbesluit."
- een door deze verbalisanten opgemaakt overzicht met betrekking tot
onder meer het totaal aantal gehuisveste varkens met onvoldoende
beschikbare ruimte.
- een proces-verbaal, inhoudende als verklaring van :
"Ik ben bedrijfsleider op de landbouwonderneining te
, .
Normaal leg ik biggen op met negen biggen per hok. Ik begin vooraan
met opzetten met negen per hok. Aan het einde van de ronde houd ik er
over. Dan doe ik er tien in een hok."
8. In zijn arrest heeft het Hof de volgende bijzondere
bewijsoverweging opgenomen:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan
berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven
bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte nog aangevoerd dat de
Algemene Inspectiedienst in haar berekening de ruimte, in de stal
onder de voederbakken ten onrechte niet heeft meegerekend. Aangezien
door de wijze, waarop die voederbakken waren geplaatst, de onderhavige
zeugen konden gaan liggen tegen die bakken of met de kop onder die
voederbakken, behoorde de evenbedoelde ruimte tot de vrije ruimte als
bedoeld in artikel 7 van het Varkensbesluit. Op die wijze beschouwd
had elk varken de beschikking over de in dat artikel voorgeschreven
lengte, zodat de verdachte van dit feit behoort te worden
vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent, dat naar algemeen spraakgebruik als
"vrije ruimte" als bedoeld in evengemeld artikel het gedeelte vanaf de
voederbak, derhalve het gedeelte dat geheel buiten de voederbak valt,
in aanmerking moet worden genomen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."
9. Art. 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bepaalt:
"Bij algemene maatregel van bestuur worden voor bij die maatregel
aangewezen categorieën van houders van dieren van bij die maatregel
aangewezen soorten of categorieën van dieren regelen gesteld omtrent
de verzorging, voedering, drenking, behandeling en het africhten van
dieren."
Op deze bepaling is het Varkenbesluit gebaseerd, dat in art. 4
minimumnormen bevat voor de beschikbare ruimte voor (gebruiks)varkens.
10. Hoewel het feit volgens de tenlastelegging en de bewezenverklaring
is begaan op of omstreeks 16 september 1998 is de onderhavige
tenlastelegging - gezien de gehanteerde oppervlaktematen - kennelijk
toegespitst op het bepaalde in art. 4 Varkensbesluit(2) zoals dit -
voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang - luidde tot
1 september 1998:
"1. De voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd
voor gespeende varkens, gebruiksvarkens, gelten of zeugen bedraagt
tenminste per varken met een gemiddeld gewicht:
a. tot 30 kg; 0,30 m2;
b. van 30 tot 50 kg: 0,50 m2;
c. van 50 tot 85 kg: 0,60 m2;
d. van 85 tot 110 kg: 0,70 m2;
e. van meer dan 110 kg: 1,00 m2.
2. (...)"
11. Sinds 1 september 1998 luidt art. 4 Varkensbesluit(3):
"1. De beschikbare oppervlakte van een stal bedraagt voor gelten of
zeugen zonder biggen, die in een groep worden gehouden, tenminste per
gelt of zeug 2,25 m².
2. De voor de varkens beschikbare oppervlakte van een stal bestemd
voor gespeende varkens, gebruiksvarkens en niet in een groep gehouden
gelten of zeugen bedraagt tenminste per varken met een gemiddeld
gewicht:
a. tot 30 kg: 0,4 m²;
b. van 30 tot 50 kg: 0,6 m²;
c. van 50 tot 85 kg: 0,8 m²;
d. van 85 kg tot en met 110 kg: 1,0 m²;
e. van meer dan 110 kg: 1,3 m²."
In deze bepaling is de oppervlakte-eis ten opzichte van het
oorspronkelijke art. 4 Varkensbesluit uit overwegingen van
dierenwelzijn(4) aangescherpt. Teneinde bestaande bedrijven te ontzien
is in art. 19 Varkensbesluit een overgangsregeling opgenomen, die -
voor zover hier van belang - luidde (van 1 september 1998 tot 1 april
1999(5)):
"3. De artikelen 4 en 5, tweede lid, zijn tot 1 januari 2008 niet van
toepassing mits de gebruiker van de stal kan aantonen dat de stal vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik is
genomen, dat de stal vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit
besluit voldoet aan de artikelen 4, eerste lid, en 5, tweede lid, van
het Varkensbesluit zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van dit
besluit en dat die stal of de vloer van de stal na het tijdstip van
inwerkingtreding van dit besluit niet is verbouwd of herbouwd."
12. Het valt op dat de verbaliserende ambtenaren in de onderhavige
zaak nog de oude normen - de normen geldend vóór 1 september 1998 -
hebben gehanteerd en dat ook de steller van de tenlastelegging
kennelijk is uitgegaan van de oude normen. Kennelijk en in het licht
van de stukken niet onbegrijpelijk is een en ander gebaseerd op het
hiervoor aangehaalde art. 19, derde lid, van het Varkensbesluit. Ik
zal er hierna vanuit gaan dat art. 4 (oud) Varkensbesluit op de
onderhavige varkenshouderij van toepassing is.
13. Ter terechtzitting van het Hof heeft verdachtes raadsman het
volgende verweer gevoerd:
"Cliënt's varkens staan niet in te kleine hokken. Er wordt aan mijn
cliënt ook slechts een klein stukje ruimtegebrek in de hokken
verweten, hetgeen ook de reden is dat wij een en ander hebben laten
nameten.
In de onderhavige zaak gaat het om artikel 4 tot en met 6 van het
Varkensbesluit en niet om artikel 7, waarin het solitair liggen van
varkens wordt geregeld.
Ik ben van mening dat de ruimte, die zich onder de voederbakken
bevindt, dient te worden meegerekend bij de vrije ruimte, want het
gaat om de ligruimte. Indien die ruimte wordt meegerekend dient cliënt
te worden vrijgesproken."
14. Het Hof heeft een verweer van de raadsman over de uitleg van het
in art. 4 Varkensbesluit vervatte begrip "beschikbare ruimte" opgevat
als een verweer betreffende de uitleg van het begrip "vrije ruimte"
als opgenomen in art. 7 Varkensbesluit. Het is aan het Hof om de
inhoud van het verweer vast te stellen. Bij verschil tussen de inhoud
van het verweer zoals het is beschreven in het arrest en in het
proces-verbaal van de terechtzitting geeft de formulering van het
verweer in het proces-verbaal van de terechtzitting de doorslag.(6)
Zulks in aanmerking genomen is de vaststelling van de inhoud van het
verweer in het arrest onbegrijpelijk. Ook anderszins is dat het geval.
Zoals het Hof de inhoud van het verweer heeft vastgesteld gaat het
geheel aan het bewezenverklaarde feit voorbij. De bewezenverklaring
heeft immers niet van doen met een stal waarin gelten of zeugen
aangebonden of in voederboxen worden gehouden waarvoor art. 7
Varkensbesluit een regeling voor de vrije ruimte behelst, maar heeft
betrekking op de beschikbare ruimte voor (gebruiks)varkens, waarin
art. 4 Varkensbesluit voorziet. Over de gevolgen van deze
onbegrijpelijke vaststelling van het Hof kom ik verderop te spreken.
Daarbij merk ik thans reeds op dat het Hof niet stilzwijgend aan het
verweer kon voorbijgaan. Weliswaar betwist het verweer het bewijs van
het tenlastegelegde, maar daar staat tegenover dat het verweer (mede)
een rechtsvraag bevat, te weten wat dient te worden verstaan onder het
begrip "beschikbare oppervlakte" als verwoord in art. 4
Varkensbesluit.(7)
15. Verdachte neemt in de onderhavige zaak de stelling in, dat bij de
bepaling van de "beschikbare ruimte" in de zin van art. 4
Varkensbesluit de ruimte onder de voerbakken moet worden meegenomen.
Ter terechtzitting van het Hof d.d. 21 november 2001 heeft verdachtes
raadsman een tekening overgelegd van een voerbak. Daaruit begrijp ik
dat de voerbak zich volgens verdachtes raadsman bevindt langs één
zijde van het hok, en wel op een hoogte, gemeten tot de onderzijde van
de bak, van 13 cm, en voorts dat de bak in dwarsdoorsnede niet
rechthoekig is doch aan de zijde waar de varkens kunnen vreten een in
de richting van de wand schuin naar beneden aflopende zijde heeft, en
wel zo, dat de bak, die 15 cm hoog is, aan de bovenkant 50 cm breed
is, aan de onderkant 25 cm. Het Hof heeft hieromtrent overigens niets
vastgesteld omdat het Hof hier niet aan toe kwam.
16. De wetsgeschiedenis bevat geen aanwijzing voor de juistheid van de
stelling van verdachtes raadsman dat onder "beschikbare ruimte" in de
zin van art. 4 Varkensbesluit moet worden verstaan "beschikbare
ligruimte". De Nota van toelichting op het oorspronkelijke
varkensbesluit meldt alleen dat onder beschikbare ruimte wordt
verstaan de netto-ruimte voor varkens.(8)
17. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep
van 21 november 2002 heeft de Voorzitter van het Hof mondeling onder
meer de inhoud medegedeeld van een naar aanleiding van 's Hofs
terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2001 door de Directie
Juridische Zaken van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij naar het Ressortsparket gestuurde brief met bijlagen van 5
juli 2002. Deze brief houdt onder meer in:
"Ten behoeve van bovengenoemde zaak verzoekt u om nadere informatie
aangaande de uitleg van artikel 4 van het Varkensbesluit. De verzochte
informatie heeft specifiek betrekking op onderstaande vragen:
- Wat wordt bedoeld met de zinsnede "beschikbare oppervlakte" in
artikel 4, eerste lid, van het Varkensbesluit? Welke ruimte mag worden
aangemerkt als beschikbaar oppervlak?
(...)
Beschikbare oppervlakte - artikel 4 Varkensbesluit
In het Varkensbesluit worden verschillende termen gehanteerd, waar het
gaat om de voorgeschreven ruimte voor varkens. Zo wordt in de
artikelen 4 en 4a van het besluit de term beschikbare oppervlakte
gebruikt, wordt in artikel 5 gesproken van de voor varkens beschikbare
vloer en schrijft artikel 7 een vrije ruimte voor waarover elk varken
moet kunnen beschikken.
In al deze artikelen wordt aan de voorgeschreven ruimte of oppervlakte
verbonden dat deze voor de varkens beschikbaar dient te zijn. De term
'beschikbaar' impliceert dat varkens vrije toegang hebben tot de
ruimte en dat zij zich in deze ruimte vrij kunnen bewegen. In de vrij
beschikbare ruimte mogen derhalve geen obstakels aanwezig zijn die de
vrije toegang tot de ruimte belemmeren of beperken.
In de nota van toelichting bij het Varkensbesluit (Stb 1994, 577)
wordt bij de toelichting op artikel 7 het volgende gezegd over de
betekenis van "vrije ruimte": "Deze twee meter betreft de werkelijk
vrije ruimte waarover het varken moet kunnen beschikken. Met deze
lengte wordt verzekerd dat elk varken zonder problemen kan liggen,
rusten en opstaan zoals hoofdstuk 1, punt 8, van de bijlage bij
richtlijn 91/630/EEG voorschrijft." Een voorbeeld van een obstakel dat
een belemmering kan vormen in de in artikel 7 van het besluit
voorgeschreven vrije ruimte, is een voedertrog die boven de vloer
uitsteekt of die in de vloer is verzonken. Een dergelijke voedertrog
vormt immers een belemmering voor het varken bij het liggen, rusten en
opstaan. Pas indien een trog is opgehangen op een hoogte die het een
varken mogelijk maakt om de kop onder de trog te steken, mag de ruimte
onder de trog worden meegerekend bij het bepalen van de beschikbare
ruimte of oppervlakte. Dit geldt echter alleen in de situatie van
solitaire huisvesting van geIten of zeugen zonder biggen, waar artikel
7 van het besluit op ziet. Bij solitaire huisvesting kan het varken
maar op een manier staan en liggen en het zal dus ook automatisch de
ruimte onder de voedertrog benutten voor de kop en voorpoten.
Dit is in een groepshuisvesting echter niet het geval. Artikel 4,
eerste lid, van het besluit heeft betrekking op groepshuisvesting van
varkens. In een dergelijke huisvesting kunnen varkens zich draaien en
door het hok bewegen en zullen zij niet uit zichzelf met de kop en de
voorpoten onder de voedertrog gaan Liggen. Indien de varkens anders
liggen, is de ruimte onder de voedertrog niet beschikbaar voor de
varkens, aangezien de varkens deze ruimte slechts kunnen benutten door
er met de kop en voorpoten onder te gaan liggen.
Onder de beschikbare oppervlakte, bedoeld in de artikelen 4 en 4a, van
het Varkensbesluit moet derhalve worden verstaan de ruimte die voor
varkens beschikbaar is en waarop de varkens zich vrij kunnen bewegen
en zonder problemen kunnen liggen, rusten en opstaan. Het voorschrift
van artikel 4, eerste lid, van het besluit dient te garanderen dat
geIten of zeugen zonder biggen in een groepshuisvesting over voldoende
ruimte beschikken en dat zij hierbij niet worden gehinderd of
belemmerd door obstakels die in de ruimte zijn aangebracht. Tot de
beschikbare oppervlakte mag derhalve niet worden gerekend de ruimte
onder de voederbak aangezien de varkens niet vrij over deze ruimte
kunnen beschikken."
18. Verdachtes raadsman heeft kennelijk geen aanleiding gezien de
inhoud van deze brief te betwisten, in het bijzonder niet ten aanzien
van hetgeen wordt gezegd van gedrag van varkens in een groepshok.
19. Gelet op de tekst van Varkensbesluit (Stb. 1994, 577) en de
daarbij behorende Nota van Toelichting moet het er voor worden
gehouden dat de wetgever bij de totstandkoming van het Varkensbesluit
een onderscheid heeft willen maken tussen het huisvestingsregime van
enerzijds de solitair gehuisveste varkens als bedoeld in art. 7 van
het Varkensbesluit en anderzijds de groepsgewijs gehuisveste
(gebruiks)varkens als bedoeld in art. 4 van het Varkensbesluit. Ten
aanzien van solitair gehuisveste varkens wordt immers in art. 7
Varkensbesluit gesproken van "vrije ruimte", ten aanzien van in
groepen gehuisveste varkens van "beschikbare oppervlakte" (art. 4
Varkensbesluit).
20. Reeds in 1994 werden in het Varkensbesluit hogere eisen gesteld
aan de voor varkens beschikbare oppervlakte dan opgenomen in Richtlijn
630/91 EEG. Deze hogere eisen waren ingegeven door de behoefte het
welzijn van de varkens te bevorderen.(9) Op die grond zijn de eisen
per 1 september 1998 nog eens verscherpt.(10) Een en ander wijst er op
dat de opvatting van de wetgever niet tendeert naar een uitleg van
"beschikbare oppervlakte" waarbij ook oppervlakte die beperkt
beschikbaar is, dus bijvoorbeeld alleen voor varkens wanneer deze
liggen, onder "beschikbare oppervlakte" wordt begrepen.
21. Al het voorgaande in aanmerking nemende meen ik dat de uitleg die
het Hof kennelijk heeft gegeven aan het begrip "beschikbare
oppervlakte" als bedoeld in art. 4 Varkensbesluit, in welke betekenis
dit begrip ook is opgenomen in de tenlastelegging, te weten dat de
ruimte onder de voerbak niet tot de "beschikbare oppervlakte" moet
worden gerekend en wel - zo begrijp ik het Hof - omdat onder
"beschikbare oppervlakte" niet moet worden verstaan "beperkt
beschikbare oppervlakte" geen blijk geeft van een onjuiste
rechtsopvatting.
22. Gelet op het voorgaande heeft het Hof het verweer terecht
verworpen, wat er verder ook zij van 's Hofs overwegingen terzake.
23. Hoewel, zoals ik hiervoor heb aangegeven, het Hof het verweer van
verdachtes raadsman uitdrukkelijk en gemotiveerd had moeten verwerpen,
vergt verdachtes belang te vernemen waarom dat verweer niet opgaat, na
het voorgaande niet dat de zaak wordt vernietigd. De redenen waarom
het verweer niet opgaat zijn immers hiervoor gegeven.
24. De middelen falen.
25. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het
beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte betoogd dat de
ruimte onder de voerbakken tot de "beschikbare oppervlakte dient te
worden gerekend, in het middel wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte
de oppervlakte onder het schuine deel van de voerbak niet tot de
"beschikbare oppervlakte" heeft gerekend.
2 Deze bepaling is mede gericht op het voldoen aan de Richtlijn van 19
november 1991, 91/630 EEG, Publikatieblad nr. L 340/33. Zie blz. 10 en
11 van de Nota van toelichting op het Varkensbesluit (Besluit van 7
juli 1994, Stb. 577).
3 Besluit van 15 november 1997, Stb. 1998, 213. Richtlijnen tot
wijziging van Richtlijn 91/630 EEG- Richtlijn van 23 oktober 2001,
2001/88/EG en Richtlijn van 9 november 2001, 2001/93/EG hebben niet
geleid tot wijziging van de vereiste beschikbare ruimte per
(gebruiks)varken.
4 Nota van toelichting, blz. 1, bij het besluit van 15 november 1997,
Stb. 1998, 213.
5 Per 1 april 1999 is deze regeling nog verder versoepeld in die zin
dat als peildatum wordt genomen 1 november 1998.
6 A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, vierde druk, 1998, p. 79.
7 Zie o.a. HR 23 november 1999, NJ 2000, 587, m.nt. DHdJ en HR 6 maart
2001, NJ 2001, 295.
8 Nota van toelichting, blz. 9, bij het Besluit van 7 juli 1994, Stb
577.
9 Zie o.a. Kamerstukken II, 1996-1997, 25 448, nr. 1 en het Bulletin
dierenwelzijn 2, onder 5, september 1997 (uitgave van het Ministerie
van LNV, te kennen via www.minlnv.nl/dierenwelzijn ).
10 Reeds eerder al (brief van 10 juli 1997 aan de Tweede Kamer)
kondigde de Minister van - toen nog - Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij aan dat aan het gedoogbeleid ten aanzien van naleving van het
Varkensbesluit, gebaseerd op een Plan van Aanpak Varkensbesluit, de
grondslag was komen te ontvallen en strikte handhaving van het
Varkensbesluit zou worden hervat. De praktijk had namelijk geleerd dat
het bedrijfsleven geen substantiële voortgang had geboekt bij het in
genoemd Plan van Aanpak vervatte streven naar betere naleving van het
Varkensbesluit. Zie over de handhaving van het Varkensbesluit ook de
in het NJB (2003, blz. 1887) aangekondigde, bekroonde scriptie van
Claartje van Drumpt 'De handhaving en de handhaafbaarheid van het
varkensbesluit.'
Hoge Raad der Nederlanden