Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Politieke Zaken

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 27 januari 2004

Behandeld

J.C.S. Wijnands


Kenmerk


- DPZ-032/2004

Telefoon


- 070 ­ 348 6163


Blad


- 1/2

Fax


- 070 ­ 348 4638


Bijlage(n)


- -

Betreft

RAZEB / China / wapenembargo

In vervolg op het Algemeen Overleg van 22 januari jl. informeer ik u hierbij als volgt over het verloop van de RAZEB van 26 januari voor wat betreft de bespreking over het wapenembargo tegen China. Zoals gemeld in mijn brief van 23 januari jl. zal een nadere brief over deze kwestie, incl. een standpunt over de motie Van Bommel c.s. terzake, uw Kamer toegaan na bespreking in de Ministerraad van 30 januari a.s.

De Raad hield een eerste bespreking over het wapenembargo tegen China naar aanleiding van het verzoek van de Europese Raad van december jl. om deze kwestie opnieuw tegen het licht te houden. Vrijwel alle Partners constateerden dat er veel was veranderd sinds de instelling van het embargo in 1989, in China zelf alsook in de internationale context. China was inmiddels een strategische partner van de Unie waarmee goede betrekkingen werden onderhouden. Er was dan ook begrip voor de Chinese wens om niet langer op één lijn te worden gesteld met landen als Burma en Soedan, waartegen ook nog een wapenembargo van kracht was. De mensenrechtensituatie in China was zeker nog niet ideaal, maar er was onmiskenbaar sprake van een veranderde situatie t.o.v. 1989; er werd met de EU inmiddels ook een mensenrechtendialoog gevoerd. Voorts was de EU- Gedragscode inzake wapenuitvoer in werking getreden, die volledig van toepassing zou zijn op alle wapenexporten naar China, waardoor opheffing van het embargo geenszins een vrijbrief zou opleveren voor leveranties van militair materieel aan dit land. De conclusie die de overgrote meerderheid van de Partners trok was dat het wapenembargo duidelijk in een ander licht was komen te staan en er derhalve geen sprake meer was van principiele bezwaren tegen opheffing. Wel zou bij de verdere afweging voldoende aandacht moeten worden geschonken aan de situatie in de regio en de timing van een besluit, m.n. gezien de spanningen met Taiwan, alsmede aan de visie van derde landen. Tevens hechtte een aantal landen belang aan een positief signaal zijdens China, bv. op het gebied van de mensenrechten, als een belangrijke factor in de verdere afweging. Meerdere landen namen uitdrukkelijk afstand van de gedachte om nu reeds een moment vast te leggen waarop besluitvorming zou moeten plaatsvinden. Het Voorzitterschap concludeerde dat de discussie zal worden voortgezet binnen de relevante fora van de Unie en op een later tijdstip zal terugkeren in de Raad.

Nederland heeft gesteld over deze kwestie nog geen standpunt te kunnen innemen. Tevens is aangegeven dat uw Kamer zich unaniem heeft uitgesproken tegen opheffing van het embargo. Zonder vooruit te lopen op een nog in te nemen standpunt heb ik gesteld dat het om een politiek zeer gevoelige kwestie ging die niet aan een deadline moest worden gekoppeld. Tevens heb ik uitdrukkelijk kennisgenomen van door andere lidstaten genoemde factoren als voldoende aandacht voor de visie van overige spelers als de VS en het Europees Parlement en voor de publieke opinie, alsook voor de mogelijke voorwaarden en timing m.b.t. een eventueel besluit tot opheffing.


- De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

===