Ministerie Tewerkstelling en Arbeid Belgie

Roken op het werk

Standpunt van de staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk

Er heerst onvrede bij heel wat niet-rokers wat betreft de huidige regeling aangaande "roken op het werk". Het blijkt niet zo vanzelfsprekend te zijn om het recht op een rookvrije werkomgeving in de praktijk af te dwingen. Zowel het Algemeen Reglement voor Arbeidsbescherming (ARAB) als de besluiten aangaande deze materie slagen er niet voldoende in om de werkvloer en de lucht daarboven te vrijwaren van onwenselijke mistgordijnen. Nochtans is er door verschillende onderzoeken ondertussen aangetoond dat er wel degelijk een verband is tussen passief roken en ernstige gezondheidsklachten. De reglementering kan dus wel een onderhoudsbeurt gebruiken. Het uiteindelijke doel is een gezonde werkomgeving. Een rookvrije werkplaats gaat de norm worden. De huidige regulering is gesteund op de hoffelijkheidsregel en levert de niet-rokers over aan de goodwill van hun rokende collega's. Die hoffelijkheidsregel is achterhaald en staat een tabaksvrije werkruimte in de weg. Wij zullen dit hoffelijkheidsprincipe omkeren zodat iedere werknemer kan beschikken over zuivere lucht. Elke werknemer heeft het fundamentele recht om geen overlast of rookhinder te ondervinden bij het uitvoeren van zijn taken. De werkgever dient er dus voor zorgen dat iedereen een rookvrije werkruimte heeft en dat iedereen kan verpozen en kan eten in een rookloze omgeving. Dit recht moet gesitueerd worden in een algemeen beleid om het gebruik van tabak te ontraden en te limiteren.

Bij het nieuwe KB wordt uitgegaan van 4 punten.


1. Elke werknemer heeft recht op een rookvrij werklokaal, vrij van tabaksrook. Dit dient te worden beschouwd in het verlengde van het recht op een gezonde werkomgeving.


2. Dit recht moet zodanig uit de wetgeving blijken dat de vlotte afdwingbaarheid ten aanzien van alle werkgevers wordt bevorderd.


3. Werkgevers kunnen na overleg met het comité voor preventie en bescherming op het werk of na overleg met de werknemers in bedrijven die zulk een orgaan ontberen, werknemers de gelegenheid bieden te roken. Goed geventileerde rokersruimten zijn in de meeste gevallen de aangewezen oplossing. Zij vormen de referentieoplossing.


4. Van deze referentieoplossing kan worden afgeweken door een alternatieve oplossing indien deze dezelfde afdwingbare en controleerbare garanties biedt voor het vermijden van de hinder die niet-rokers kunnen ondervinden. Zulke alternatieve oplossingen zijn enkel toegelaten in ondernemingen waar sociale overlegstructuren bestaan.

We kunnen onze ogen echter niet sluiten voor de realiteit: er zijn nog heel wat rokers. Het is zeker niet de bedoeling om een heksenjacht te openen op dat deel van de bevolking. Na overleg met het comité of na overleg met de werknemers, indien een dergelijk orgaan ontbreekt in een onderneming, kunnen werkgevers modaliteiten ontwikkelen voor rokende werknemers. Het overleg heeft als voornaamste doel een brede consensus te bereiken. Het is voor het algemeen klimaat op de werkvloer een goede zaak wanneer er zowel voor niet-rokers als voor de rokers oplossingen worden gevonden. Meestal bieden goed geventileerde rookruimtes hier een uitweg. Dit is de referentieoplossing. Uiteraard mag hier onder geen beding rookhinder uit voortspruiten. Rookvrije zones zijn wel degelijk de regel, rookgedoogzones de uitzondering.

Voor drie sectoren dient er een uitzondering te worden gemaakt: de horeca, de thuiszorg en het werk in de open lucht. Voor een aantal werkgevers is het in deze samenleving simpelweg onmogelijk om volledige rookloosheid te garanderen. De drie uitzonderingen hebben elk hun eigen motivatie. In open lucht hebben werknemers weinig of geen last van tabaksrook. Voor het thuiswerk blijft het hoffelijkheidsprincipe werken. Je kan namelijk niemand verbieden thuis te roken. We rekenen hier op de hoffelijkheid om de werknemers toch zoveel mogelijk tegen de rook te beschermen. Wat de horeca betreft, daar streven we eveneens naar een zo gezond mogelijke werkomgeving, zonder evenwel een rookverbod op te leggen. Onze bevoegdheid behelst in de eerste plaats de relatie werkgever-werknemer. Werkgevers kunnen wel van hun eigen werknemers eisen dat ze geen rookoverlast teweeg brengen, dat ook opleggen aan klanten is een andere zaak. De bevoegdheid omtrent meer algemene bepalingen aangaande rookgedrag is in handen van Minister van Volksgezondheid Demotte.

Wat betreft de horeca, bevat het van kracht zijnde K.B. van 15 mei 1990 trouwens nu al enkele duidelijke bepalingen die het roken binnen de horeca limiteren. Cafés en restaurants, met een oppervlakte van meer dan 50 vierkante meter, zijn verplicht om minstens de helft van de ruimte te reserveren voor niet-rokers. Op plaatsen waar wel gerookt mag worden, moet een rookafzuigsysteem of een verluchtingssysteem worden voorzien. De controle op de naleving van die bepalingen laat echter te wensen over waardoor de reglementering vaak een dode letter blijft. Samen met Minister Demotte zal worden nagegaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat de nu bestaande regulering omtrent de horecasector rigoureus kan worden toegepast en de dode letter weer tot leven kan worden gewekt.

Je kan niet alles oplossen aan de hand van wetgevende initiatieven. Overleg tussen werkgevers en werknemers blijft cruciaal. Het feit dat ons standpunt een ruim draagvlak heeft bij de sociale partners, moet een vlotte implementatie garanderen.

Timing: Het Koninklijk Besluit zal zijn gebruikelijke weg volgen ( advies Hoge Raad, Raad van State, enz.) naar de totstandkoming. Normaal treedt het in werking op 1 januari 2006. Al willen we met behulp van sociale partners en bedrijven ook aan een snellere oplossing werken.
back