VVD



Nieuws

28 jan 2004 - De toekomst van de nationale
rechtsstaat

Inbreng Ruud Luchtenveld, Algemeen Overleg 28 januari 2004

De toekomst van de nationale rechtsstaat

Algemeen Overleg 28 januari 2004

Woordvoerder: Ruud Luchtenveld

De toekomst van de nationale rechtstaat lijkt de laatste tijd erg onder druk te staan. De woordvoerder zal daarbij o.a. verwijzen naar de moord op een leraar. De VVD meent dat het een primaire taak van de overheid is en blijft de Rechtsbeginselen van onze rechtsstaat te handhaven én te verdedigen. Dit voorop gesteld, onderkent de VVD dat de overheid het niet alleen kan, maar burgers en maatschappelijke verbanden ook eigen verantwoordelijkheden hebben.

Het kabinet onderschrijft het pleidooi van de WRR voor een effectievere rechtshandhaving, een beter presterende overheid en een beter evenwicht tussen de verantwoordelijkheid van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. De VVD kan het kabinet op hoofdlijnen in deze steunen maar plaatst een aantal kanttekeningen.

De VVD erkent dat het proces van regelverdichting en de gebrekkige wijze waarop regels vervolgens worden gehandhaafd in de toekomst niet kan worden voortgezet. Het kabinet wil de rechtsstaat versterken door differentiatie van de overheidsrol in de samenleving. Daar waar mogelijk wil het kabinet meer overlaten aan maatschappelijke organisaties. De VVD is echter wel bevreesd dat de vermindering van regelgeving via een u-bocht ongedaan wordt gemaakt en dat het een en ander zal leiden tot een voor burgers ondoorzichtig woud van regelgeving op lagere niveau's. Onze sceptische houding ten aanzien van steeds meer zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) die slecht democratisch kunnen worden gecontroleerd is destijds bij de ontwerp-kaderwet uitvoerig belicht. Ons standpunt is sindsdien niet gewijzigd.

Wij hebben te maken met een toenemende stroom regelgeving uit Europa. Veel van deze nieuwe regelgeving is moeilijk toegankelijk. Daarnaast blijkt er een sterke tendens te bestaan op bij de omzetting van de richtlijnen daar nog eens een kop op te zetten, m.a.w. in Nederland verder te gaan dan Europa van ons vraagt. De VVD bepleit een kritischer houding bij nieuwe initiatieven in Europa om nieuwe Europese richtlijnen te maken. Voorzover die er toch blijven komen, bepleit de VVD in beginsel beleidsarme implementatie.

De VVD wil extra aandacht vragen voor toezicht en handhaving. Het kabinet stelt dat de overheid niet meer zelf alle wetsovertredingen kan opsporen en daartegen dan vervolgens ook kan optreden. Uitgangspunt voor de VVD is dat de overheid primair de zorg heeft voor de handhaving van de openbare orde. Verdere differentiatie in de mate van overheidsbemoeienis is mogelijk maar dient wel met de nodige zorgvuldigheid en waarborgen te geschieden. Met name voor de sanctionering van de kleine ergernissen in de publieke ruimte zou effectiever en efficiënter kunnen worden opgetreden met gebruikmaking van een bestuurlijke boete. De VVD dringt er andermaal op aan dat het kabinet hier haast mee maakt. Ook hier geldt dat er behoefte bestaat aan een daadkrachtige en transparante kaderregeling.

De WRR bepleit naast een effectievere rechtshandhaving de invoering van nieuwe vormen van regulering waarbij ook het werken met open normen zal toenemen. De rol van de rechter zal hierdoor toenemen. De VVD vindt echter dat het primaat van regelgeving bij de wetgever dient te berusten. Niet de rechter maar de wetgever moet de norm stellen, omdat daar de democratische legitimatie is gegeven. Het WRR-rapport gaat in op het opportuniteitsbeginsel. Bij enkele specifieke soorten van delicten, met name ernstige geweldsdelicten, zou het omgedraaid moeten worden in de zin dat slechts in het algemeen belang van vervolging wordt afgezien. "Thans is veelal de praktijk dat slechts vervolgd wordt als het algemeen belang dat vereist. Het opportuniteitsbeginsel is naar de mening van de WRR niet geschapen om capaciteitsproblemen op te lossen", stelt de WRR in de samenvatting. Die laatste zin is eigenlijk kritiek op 'super-PG' De Wijkerslooth, die capaciteitsproblemen opvoert ter verdediging van zijn vervolgingsbeleid.'

Het is goed nog eens te kijken naar het vergelijkend onderzoek dat de hoogleraren Tak en Fiselier onlangs hebben uitgevoerd en waaraan het WRR-rapport meer dan eens refereert. Zij vergeleken het Nederlandse strafrechtelijk apparaat met dat van de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen, die in veel opzichten met ons land overeenkomt. Daaruit blijkt dat in Duitsland het OM helemaal geen vervolgingsbeleid heeft en er ook niet bij betrokken wordt. Men acht dat een zaak van het ministerie van Justitie, dat democratisch wordt gecontroleerd. Het ophelderingspercentage is er vele malen hoger dan in Nederland.

Misschien is het voor sommigen een pijnlijke conclusie, maar justitiële willekeur krijgt in Duitsland gewoonweg minder kans.

In hoeverre ziet het kabinet mogelijkheden het Nederlandse sepotbeleid te verduidelijken en daarmee meer maatschappelijk draagvlak te genereren?