ChristenUnie
Bijdrage debat Beroepen in het onderwijs Woensdag 28 Januari 2004 -
08:12
Alleen de uitgesproken tekst geldt.
Arie Slob: Voorzitter. Het is bekend dat wetgeving veel tijd kost,
maar dit wetsvoorstel heeft een wel heel lange weg moeten afleggen
voordat het in deze zaal belandde. Je zou zelfs kunnen stellen dat het
rapport van de commissie-Van Es "Gedroomd koninkrijk" aan de basis
heeft gestaan van wat wij kortheidshalve maar de Wet op de beroepen in
het onderwijs zijn gaan noemen. Dit rapport dateert uit 1993, wij
leven nu in het jaar 2004. Er zijn verschillende verklaringen voor te
geven mevrouw Hamer heeft er al een aantal genoemd maar ik moet
zeggen dat het bij een terugblik toch geen al te sterke indruk maakt
dat het zo lang heeft geduurd. Daarom hopen wij ook dat de behandeling
in deze Kamer en in de Eerste Kamer niet langer zal duren dan nodig
is. Aan de fractie van de ChristenUnie zal het niet liggen, als het
erom gaat vaart te maken, al hebben wij op onderdelen nog wel de
nodige vragen en opmerkingen. En natuurlijk staat ook hierbij
zorgvuldigheid voorop. Wij zullen ook zeker het grote aantal
amendementen goed moeten bekijken.
Wij hebben meteen vanaf het begin positief gestaan tegenover de
doelstellingen van deze wijzigingswet, want ook in het onderwijs geldt
dat iemand die een bevoegdheid behaalt om in het onderwijs werkzaam te
zijn, in welke functie ook, niet automatisch een vast en voor altijd
geldend hoog niveau van beroepsuitoefening heeft. Het volgen van een
opleiding en het behalen van een diploma moet eigenlijk veeleer
beschouwd worden als een bewijs van startbekwaamheid, al mogen wij dit
woord eigenlijk niet gebruiken, zo heb ik begrepen. Maar hierop moet
natuurlijk wel een leven lang leren en zich ontwikkelen binnen het
beroep of voor een ander beroep volgen. Ik spreek als docent met een
eerste- en een tweedegraadsbevoegdheid in twee vakken met enige
ervaring. De steeds veranderende beroepspraktijk noodzaakt ook tot
ontwikkelingsgericht denken. Daarom is het van belang dat
beroepsbeoefenaars deze veranderingen tijdig opnemen in hun
beroepsmatig denken en handelen. Daarvoor is geregelde scholing gewoon
onontbeerlijk.
In deze wijzigingswet wordt onder andere het stellen van
bekwaamheidseisen aan onderwijspersoneel geregeld. Deze eisen zullen
om de zes jaar herijkt worden. Scholen zullen ervoor moeten zorgen, de
bekwaamheid van hun personeel op het gewenste peil te houden. En het
is natuurlijk ook van groot belang dat lerarenopleidingen hun
scholingsaanbod op de gestelde bekwaamheidseisen richten. Dit zal een
hele verandering zijn. Het is wel bekend dat scholen in het
basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, maar ook in de bve-sector
in de afgelopen jaren ook al heel gericht bezig zijn geweest met een
absoluut niet vrijblijvend na- en bijscholingsbeleid.
Toch denken wij dat de invoering van deze wet een enorme
cultuurverandering betekent en dat er nog meer druk op komt te staan.
Wij hopen ook dat de wet kwaliteitsverhogend zal werken. Dat is
uiteindelijk ook de bedoeling van deze wet.
Wat de concrete inhoud van het wetsvoorstel betreft beperk ik mij tot
een aantal punten, omdat wij in de schriftelijke behandeling al
uitvoerig met de regering van gedachten hebben gewisseld. Al in een
vroeg stadium is het voornemen losgelaten om te komen tot een
wettelijk verplicht lerarenregister. Dat is al gebeurd onder voormalig
minister Hermans. De fractie van de ChristenUnie deelt de opvatting
dat het werkveld zelf moet beoordelen of er een beroepsregister voor
leraren of schoolleiders moet komen. Mijn fractie heeft er ook het
volste vertrouwen in dat het onderwijsveld dit verder op goede wijze
zal oppakken. Sterker nog, wij zien dat dit in de praktijk al gebeurt.
Wij zien dat men bij bepaalde beroepsgroepen nadrukkelijk ermee bezig
is. Als de wet BIO door beide Kamers is aangenomen en in het
Staatsblad heeft gestaan, verwachten wij dat dit in een
stroomversnelling komt. Ik hoor graag wat de minister ervan verwacht.
De vorige sprekers hebben al heel wat gezegd over de bekwaamheidseisen
en ik sluit niet uit dat de sprekers na mij dat ook zullen doen.
Uiteindelijk hebben wij afgesproken -- de schriftelijke behandeling
heeft daarin ook een rol gespeeld -- dat wij een procedure in werking
zullen stellen waarbij de bekwaamheidseisen worden opgenomen in een
algemene maatregel van bestuur die een behoorlijk lange
voorhangprocedure bij de Kamer zal kennen. Verleden week vrijdag
hebben wij een concept-eindversie gezien van de bekwaamheidseisen die
door het SBL zijn opgesteld. Die concept-eindversie geeft een
redelijke indicatie van wat ons straks te wachten staat bij de
algemene maatregel van bestuur. De minister gaf in de begeleidende
brief ook aan, dat de concept-eindversie een goede basis vormt voor de
algemene maatregel van bestuur. Toch is mijn fractie er nog niet
helemaal uit of het op deze manier moet. Als wij hier steeds zeggen
dat wij deregulering en autonomievergroting zo ontzettend belangrijk
vinden, moet ook de vraag worden gesteld of het nodig is om met een
algemene maatregel van bestuur te komen. Kunnen wij het niet uit de
wet halen, aangezien in artikel 32a, vierde lid, van de wet al staat
op welke terreinen de bekwaamheidseisen verder moeten worden
uitgewerkt. De bekwaamheidseisen die het SBL heeft geformuleerd tonen
aan dat ons vertrouwen in het onderwijsveld terecht is. Als wij dat
vertrouwen hebben, moeten wij dit loslaten en kan de overheid een
gepaste stap achteruit doen. Zo kunnen wij het veld de ruimte geven om
op eigen wijze, maar wel op de onderwerpen die wij aangeven,
bekwaamheidseisen te formuleren. Ik ben er echter nog niet helemaal
uit; anders had ik allang een amendement laten voorbereiden om het in
de wet te regelen. Dat zou overigens wel een amendement van een aantal
pagina's zijn. Ik wil hierop wel een reactie van de minister in eerste
termijn, omdat ik dit een heel reëel punt vind.
---