Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuk, 28-1-2004

Preadvies College bouw ziekenhuisvoorzieningen van 8 mei 2001

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

CZ/IZ/2449233

28 januari 2004

Tijdens het Algemeen Overleg op 6 november 2003 over de ziekenhuiszorg vroeg mevrouw Kant (SP) om mijn reactie op het preadvies van 8 mei 2001 van prof. mr. J.H. Hubben en mr. L.A.M. van Zenderen aan het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ). De voorzitter van het CBZ stuurde dit preadvies bij brief van 17 mei 2001 aan mijn ambtsvoorgangster, minister Borst. Ik teken hierbij voor de volledigheid aan dat het preadvies altijd die status heeft behouden en nooit een officieel advies van het CBZ aan de Minister is geworden. Het preadvies behandelt de vraag welke mogelijkheden de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) biedt om fusies, concentratie van functies en verplaatsing van functielocaties bij te sturen. De schrijvers van het preadvies zijn van mening dat de WZV voldoende instrumenten biedt of kan verschaffen om sturend op te treden bij functieconcentratie of sluiting van ziekenhuisvoorzieningen.

In de brief van 8 juni 2001 (DBO-CB-U-2187969) aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport ging minister Borst in op de sturingsmogelijkheden van de WZV. Hoewel die brief niet expliciet verwees naar het preadvies, gebeurde dat wel impliciet. Ik citeer:

Is eenmaal verklaard dat de beoogde bouw past binnen de criteria inzake behoefte en spreiding, dan volgt de vergunningsfase. Voor het starten van de bouw is een WZV-vergunning nodig. Is die verkregen, dan kan de ziekenhuisvoorziening worden gebouwd overeenkomstig de daarvoor in de vergunning gegeven voorschriften; ook na het verlenen van de vergunning kunnen nog voorschriften worden gesteld. Deze voorschriften kunnen echter, gezien het tweeledige systeem van de wet, strikt genomen slechts betrekking hebben op de bouw, niet op de behoefte of spreiding van ziekenhuisvoorzieningen. De WZV kent geen goedkeuringsvereiste voor een fusie.

Te constateren valt dat in de loop der jaren in de uitvoeringspraktijk steeds meer behoefte ontstond om op een soms zeer ruimhartige wijze, gebruik te maken van de mogelijkheid om ook na het verlenen van de vergunning daaraan nog voorschriften te verbinden. Dit om onderwerpen te kunnen regelen die weliswaar niet direct te maken hebben met bouw in enge zin, maar wel in een bredere context van het ex-ploiteren van instellingen van belang werden gevonden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de circulaire eigendomsverhoudingen of aan de voorschriften die verbonden zijn aan de WZV-vergunningen voor zelfstandige behandelcentra.

In de ook bij u bekende opvatting zoals die binnen het CBZ over de sturingsmogelijk-heden van de WZV leeft wordt met name in dat ruimhartige gebruik in het ook recente verleden het aanknopingspunt gevonden dat de minister opnieuw op een dergelijke wijze kan omgaan met de WZV en kan bepalen dat fusering of functieconcentratie met het oog op de functieverdeling over ziekenhuislocaties toestemming behoeft.

De juridische houdbaarheid van een dergelijk extensief gebruik van het instrumenta-rium dat de WZV biedt kent uiteraard zijn grenzen. Waar deze precies liggen blijkt vaak pas als in een concreet geval een beroep wordt gedaan op de rechter. Van belang daarbij zijn bijvoorbeeld de concrete formulering van de, soms lang geleden afgegeven, vergunning in relatie tot het nieuwe daaraan te verbinden voorschrift; maar ook de bestuursrechtelijke ontwikkelingen over vragen of sprake is van een begunstigende beschikking (waarbij de preciese invulling van de beschikking overgelaten wordt aan de begunstigde) of van een verplichtende beschikking waarbij de vergunningontvanger precies dient uit te voeren wat in de vergunning omschreven staat. Niettemin wil ik u niet onthouden dat in mijn ogen de grenzen van wat juridisch nog aanvaardbaar is, zijn bereikt.
- Einde citaat-

Uit het bovenstaande blijkt dat sprake is van een juridisch ingewikkeld thema. Verschillende interpretatiemogelijkheden zijn daarbij aan de orde, zoals de schrijvers van het preadvies ook zelf aangeven. De belangrijkste gaf ik hierboven al aan. Overigens ben ik het met mijn ambtsvoorgangster eens dat wat betreft de toepassing van de WZV de grenzen van het juridisch aanvaardbare zijn bereikt. Ik ga ervan uit dat eventuele nadere vragen aan de orde kunnen komen bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel Wet toelating zorginstellingen, waarvoor ik op 5 december jl. een nota van wijziging aan de Tweede Kamer heb gezonden.

De Minister van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

H. Hoogervorst