Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AO2528 Zaaknr: H 02.0678
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 28-01-2004
Datum publicatie: 28-01-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
240133
vs 28 januari 2004
DE RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k met rolnummer H 02.0678 v a n :
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE WAGENINGEN, zetelende te
Wageningen,
e i s e r e s in conventie, v e r w e e r s t e r in reconventie,
procureur Mr R.P.J. Ribbert,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UPC NEDERLAND
B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in conventie, e i s e r e s in reconventie,
procureur Mr W.H. van Baren.
Partijen worden hierna de gemeente en UPC genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of
proceshandelingen:
- dagvaar-ding van 7 maart 2002 met bewijsstukken,
- akte vermelding getuigen,
- conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met
bewijsstukken,
- conclusie van antwoord in reconventie met bewijsstukken,
- akte houdende uitlating producties van UPC met een bewijsstuk,
- akte houdende uitlating productie van de gemeente,
- pleidooi dat gehouden is op 22 april 2003, het daarvan opgemaakte
proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van partijen en aan
de zijde van de gemeente overgelegde bewijsstukken.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en in reconventie
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of
onvoldoende betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet
bestreden in-houd van de overgelegde bewijs-stuk-ken, staat in dit
geding het volgende vast.
a. UPC exploiteert in de gemeente Wageningen een kabelnet, waarmee zij
radio- en televisieprogramma's doorgeeft. Zij is rechtsopvolgster van
een vennootschap met wie de gemeente op 1 juli 1997 een overeenkomst
"betreffende de (verdere) aanleg, instandhouding en exploitatie van
een Centrale antenne-inrichting te Wageningen" heeft gesloten.
b. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 25 jaar. De artikelen
7 en 8 daarvan (hierna samen ook wel de exploitatievoorschriften te
noemen) luiden: ..........
c. Partijen zijn het erover eens dat hun overeenkomst op onderdelen
moet worden aangepast aan de Mediawet zoals deze sedert 1 september
1997 is komen te luiden.
Onder meer maakt de Mediawet sindsdien onderscheid tussen enerzijds
een basispakket van radio- en televisieprogramma's dat via het
kabelnet moet worden doorgegeven en omtrent de samenstelling waarvan
moet worden geadviseerd door een door de gemeente in te stellen
programmaraad, en anderzijds hetgeen overigens aan radio- en
televisieprogramma's via het kabelnet wordt doorgegeven (verder: het
bovenwettelijk pakket).
2.1. De gemeente wenst haar contractuele mogelijkheden om invloed uit
te oefenen op de samenstelling van de programma's die UPC via het
Wageningse kabelnet doorgeeft, te behouden, voor zover het gaat om het
bovenwettelijk pakket.
Zij vordert daarom in conventie dat de rechtbank de overeenkomst in
die zin wijzigt, zo mogelijk met terugwerkende kracht, met
veroordeling van UPC in de proceskosten.
2.2. De gemeente stelt voor dat artikel 7 van de overeenkomst komt te
luiden:.........
dat aan artikel 1 van de overeenkomst wordt toegevoegd:........
en dat daarin in plaats van de rechtsvoorgangster van UPC, met wie de
gemeente de overeenkomst is aangegaan, als haar wederpartij wordt
opgenomen UPC.
3. UPC is van mening dat de gemeente niet langer enige invloed mag
uitoefenen op haar tarieven en op de samenstelling van de programma's
die zij doorgeeft.
UPC bestrijdt dan ook de vordering van de gemeente en vordert in
reconventie dat de rechtbank voor recht verklaart dat de artikelen 7
en 8 van de overeenkomst nietig, althans niet (langer) tussen partijen
van toepassing zijn, met veroordeling van de gemeente in de
proceskosten.
Daarnaast maakt UPC bezwaar tegen het hiervoor onder 2.2. vermelde
voorstel en tegen het verlenen van terugwerkende kracht aan wijziging
van de overeenkomst.
4. Op haar beurt bestrijdt de gemeente de vordering van UPC.
5. Allereerst beroept UPC zich op het eerste lid van artikel 3:40
Burgerlijk Wetboek (BW). UPC stelt dat op grond van de eerste zin van
lid 2 van artikel 7 van de Grondwet de gemeente bij formele wet de
bevoegdheid moet worden toegekend beperkingen te stellen aan de
doorgifte via de kabel van radio- of televisieprogramma's. Zo'n
wetsbepaling ontbrak (en ontbreekt nog steeds) en de
exploitatievoorschriften van de overeenkomst houden de hier bedoelde
beperkingen in. Derhalve, aldus UPC, zijn de artikelen 7 en 8 van de
overeenkomst wegens strijd met de openbare orde nietig.
6. De rechtbank volgt dit betoog.
Voorop staat dat de exploitatievoorschriften van de hiervoor onder 1.a
vermelde overeenkomst een regulering door de gemeente inhouden van de
doorgifte op haar grondgebied van radio- en televisieprogramma's via
de kabel. Deze contracstbepalingen stellen immers beperkingen aan het
aanbod van programma's of kunnen dat effect hebben. Artikel 7 van de
overeenkomst doet dat rechtstreeks, waar deze bepaling de gemeente
zeggenschap geeft over de samenstelling van het aanbod; artikel 8 van
de overeenkomst kan dat effect hebben omdat beperking van de tarieven
die de kabelexploitant aan zijn afnemers in rekening mag brengen, het
programma-aanbod dat de kabelexploitant kan of wil doen, kan
beïnvloeden.
Voor een zodanige gemeentelijke inmenging moet in een specifieke
wetsbepaling de grondslag kunnen worden gevonden. Dat volgt uit
artikel 7 van de Grondwet. Deze bepaling regelt het klassieke
grondrecht van uitingsvrijheid. Het beoogt waarborgen te bieden tegen
beperkingen die de overheid hieraan wil stellen. Daarom en gelet op de
formulering van de eerste zin van lid 2 van deze bepaling -"De wet
stelt regels omtrent radio en televisie."-, eist de Grondwet een
specifieke grondslag in een wet in formele zin voor iedere vorm van
regulering door de overheid van radio en televisie en niet, zoals de
gemeente heeft aangevoerd, voor de regulering van uitsluitend de
inhoud van radio- en televisieprogramma's.
De hier bedoelde specifieke wetsbepaling ontbrak toen de gemeente de
overeenkomst aanging.
Tot het bedingen van de exploitatievoorschriften was de gemeente
derhalve niet bevoegd. Deze bevoegdheid is ook later niet alsnog aan
de gemeente gegeven bij de herziening van de Mediawet of bij enige
aanverwante wet, zelfs niet tijdelijk, bijvoorbeeld voor de duur van
de contracten die verschillende gemeenten met kabelexploitanten hebben
gesloten.
Het gaat hier om een zodanig gebrek, namelijk het inperken door de
overheid van een grondrecht zonder deugdelijke grondslag, dat sprake
is van strijd met de openbare orde.
Het beroep van UPC op het bepaalde in artikel 3:40 lid 1 BW slaagt
dus.
7. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen
bespreking. De vordering van UPC is wel, die van de gemeente is niet
toewijsbaar. De proceskosten komen ten laste van de gemeente.
BESLISSING
De rechtbank:
in conventie:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot deze
uitspraak aan de zijde van UPC begroot op e 1.170,=;
in reconventie:
- verklaart voor recht dat de artikelen 7 en 8 van de hiervoor onder
1.a vermelde overeenkomst nietig zijn;
- veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot deze
uitspraak aan de zijde van UPC begroot op e 390,=;
in conventie en in reconventie:
- verklaart de bovenstaande betalingsveroordelingen uit-voer-baar bij
voorraad;
in reconventie:
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Gewezen door Mrs D.J. Cohen Tervaert, K.D. van Ringen en Q.R.M.
Falger, leden van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare
terecht-zitting van 28 januari 2004 in tegen-woordig-heid van de
griffier.