Partij van de Arbeid

Den Haag, 28 januari 2004

Bijdrage van Klaas de Vries (PvdA) aan het Algemeen Overleg over WRR-rapport "De toekomst van de nationale rechtsstaat"

gesproken tekst geldt

Het WRR-rapport

-Waardering voor de WRR-studie: brede en diepgaande analyse.

-De raad legt bij het definiëren van de rechtsstaat een zwaar accent op de gebondenheid van de overheid aan het recht. Zij wijst er wel op, dat burgers vaak de bescherming van de burgers door de staat op de voorgrond stellen. Het gaat m.i. in essentie om een goed functionerend rechtsstelsel, waar de overheid voor zorgt en waaraan zij ook onderworpen is.

-De WRR noemt een aantal voorwaarden voor het functioneren van de rechtsstaat:

een effectieve rechtshandhaving, met name in de strafrechtelijke sfeer;

een adequaat presterende overheid;

een goed functionerende rechterlijke macht;

een levendige civil society als draagvlak;

voldoende vertrouwen van de bevolking in het recht.

Aan deze voorwaarden kan een aantal worden toegevoegd, zoals:

de toegankelijkheid van het rechtssysteem;

een adequate (en betaalbare) rechtsbijstand;

een effectiefcivielrechtelijk systeem;

De WRR onderzoekt met name de vraag wat internationalisering en individualisering voor effecten hebben op de nationale rechtsstaat. Dat leidt niet tot schokkende bevindingen: de nationale rechtsstaat blijft nodig. Wel wordt de rol van de rechter groter. Dat komt ook omdat er een ander soort regelgeving moet komen. De overheid kan niet alles regelen: er moet dus meer zelfregulering in de samenleving komen met 'meta-toezicht' van de overheid.

De vraag is, of dit niet een beetje te theoretisch of teveel wishful thinking is. De regering omarmt de benadering van de WRR, maar dingt er in praktische zin ook weer het nodige op af.

Opvallend is, dat de kwaliteit van het functioneren van de rechterlijke macht maar heel karig wordt besproken. Die heeft veel waardering bij de bevolking, zegt de WRR, maar of dat terecht is wordt niet vastgesteld. Ook de rol van een grote speler bij de rechtsbedeling, de advocatuur wordt nauwelijks besproken. Er zijn veel advocaten bijgekomen, maar de kwaliteit van hun optreden wordt niet onderzocht. Dat zou wel nuttig geweest. In deze branche, waar men zelf overigens regels stelt, zijn de afgelopen jaren dramatische ontwikkelingen aan de gang. Wat betekenen die voor het rechtssysteem?

Interessant is ook dat advocatuur steeds vaker twijfel wekt aan de juistheid van vonnissen. "De rechter snapt er niks van", is met enige regelmaat te horen. Is dat contempt of court? Draagt dat bij aan de geloofwaardigheid van het rechtssysteem? En hoe zit het met de advocaten die ook rechter zijn?

( Het rapport bevat een handzame samenvatting aan het begin en een reeks van aanbevelingen aan het slot die voor iedereen interessant zijn).

Reactie van de regering

De regering bedient zich in de reactie op het rapport van de uit het regeerakkoord bekende retoriek. De (rijks- overheid is de afgelopen decennia steeds vaker in de rol van 'albedil' terechtgekomen, heeft het eigen tekortschieten over zichzelf afgeroepen door steeds meer gedetailleerde regels, meer ambtenaren, meer toezichthouders, meer politie en meer rechters. Dat alles is uiteindelijk geen oplossing gebleken.

Dit is historisch onzin. Er is juist decennia lang te weinig toezicht geweest en te weinig politie. Handhaving was uit. Pas sinds een aantal jaren zijn handhaving en toezicht weer in ere hersteld. De politie is in omvang pas enkele jaren geleden gegroeid, omdat er enorme tekorten waren. De rechterlijke macht is gegroeid, maar niet spectaculair. Vooral voor civiele zaken bestaan enorme wachttijden. Onderwijs en zorg kampten en kampen met grote tekorten.

Natuurlijk is er altijd alle aanleiding om scherp op aantallen van publiek betaalde functionarissen te letten. Maar het is onzinnig om daar zo generaliserend over te spreken.

Hierop baseert het kabinet de slogan het roer moet om: naar een situatie waarin veel verantwoordelijkheden bij de burger zijn teruggelegd. 'Regelgeving, uitvoering, dienstverlening, handhaving en geschilbeslechting kunnen in veel grotere mate dan thans het geval is, worden georganiseerd in de samenleving zelf, ook als het om publieke taken gaat en zonder dat dit in de weg hoeft te staan aan waarborging van publieke belangen en van rechtsstatelijke eisen, (p.2). De overheid krijgt een rol op afstand, in de tweede linie. Bij taken die vitaal zijn voor de rechtsstaat moet de overheid echterjuist wel een rol in de

'eerste lijn' vervullen.

Burgers instellingen en hun vertegenwoordigers zullen zelf concrete gedragsvoorschriften moeten vast stellen. Zij weten het best wat nodig is.

Het kabinet wil minder regels, de wetgever moet zich tot algemene doelstellingen, kaders en randvoorwaarden beperken en niet alles dichttimmeren (p.5). Maar in de algemenere regelgeving moeten wel procedures worden vast gelegd die eenzijdige belangenbehartiging voorkomen. Dit alles leidt volgens het kabinet merkwaardigerwijs niet tot minder formele wetgeving. Als daar de regelgeving van anderen bijkomt, zou het per saldo wel eens meer regelgeving kunnen betekenen. Minder regels kan numeriek leiden tot meer wettelijke

bepalingen (p.6 bovenaan). Wie houdt hier wie voor de gek?

Het regelgeven in eigen kring, met publiekrechtelijke afdwingbaarheid, lijkt sterk op datgene wat in de pbo gebeurt. Wil men dat systeem breder gaan introduceren? Overigens is het interessant dat het WRR-rapport, noch het regeringsstandpunt het woord PBO en de regelgevende bevoegdheid daarvan zelf maar noemen.

Ook de passages over toezicht en handhaving roepen soortgelijke vragen op. Volgens het kabinet kijkt men altijd naar de overheid als er iets fout gaat terwijl vaak een burger of een privaatrechtelijke organisatie te kort schoot. Dat is dus niet eerlijk. Maar de toezichtsrol zal de overheid toch uiteindelijk niet los kunnen laten, zeker niet als men toestemming voor activiteiten aan vergunningen bindt. Ook hier wordt het toezicht volgens het kabinet niet minder maar anders. Aansprekende voorbeelden ontbreken.

Meer rechters is ook geen oplossing, maar als de overheid zijn normen opener gaat formuleren, krijgt de rechter meer op zijn bord (p.11 bovenaan). Arbitrage en mediation zijn mooi, maar zullen in een systeem waar de wetgever meer vragen open laat, de gang naar de rechter niet afsluiten. Dat mag trouwens ook niet.

Wat bedoelt het kabinet (p.12) als het stelt dat in de praktijk al te gemakkelijk volstaan wordt met het bewijzen van lippendienst aan rechtsstatelijke waarden, om vervolgens op grond van louter financieel-economische motieven knopen door te hakken? Is die verbale nieuwe koers van het kabinet daarvan niet een sprekend voorbeeld?

Terecht wijst het kabinet er overigens op dat in een slecht functioneren rechtsstaat de rechtszekerheid onder druk komt te staan en dat dat een enorme materiële schade met zich mee kan brengen.

Reactie op aanbevelingen

Met de meeste aanbevelingen van de WRR is het kabinet het - soms van harte- eens.

Dat lijkt niet het geval met de aanbeveling om de reclassering meer in te schakelen. (Aanbeveling 1.6)

Bij aanbeveling 3.2 (saneren regelgeving) wordt opgemerkt dat velen dat bepleiten maar zelden of nooit aangeven wat er dan wegmoet! "Sterker nog, men vraagt even zo vaak om nauwkeurige regels". Dat maakt de kreet 'minder regels' en 'andere regelgeving' nog ongeloofwaardiger. Toelichting nodig.

Volgens aanbeveling 4.2 zou het parlement een grotere betrokkenheid bij de totstandkoming van Europese regelgeving moeten tonen en een proactievere rol moeten spelen. Het kabinet is het daar in beginsel mee eens, maar zegt ons al veel materiaal daarvoor te geven. Bij de tweede en derde pijler is de rol van nationale parlementen nog belangrijker. Dat blijft moeilijk omdat Nederland aan een "strak tijdschema" is gebonden. Krijgen we daarom altijd alle stukken op het laatste nippertje?


---
Tweede Kamer der Staten-Generaal www.tweedekamer.nl

Aan dit bericht kunnen geen rechten worden ontleend.