Aanspraak op één-ouderpensioen bij co-ouderschap
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 29-01-2004
Betrokkene voldoet voor zijn aanspraak op één-ouderpensioen aan alle
voorwaarden genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van
de AOW, behalve de voorwaarde dat zijn kind niet als eigen kind
behoort tot het huishouden van een ander. Er is namelijk sprake van
co-ouderschap en het kind verblijft in gelijke mate bij de beide
ex-ouders die beiden nog het ouderlijk gezag hebben. De Raad stelt
vast dat sprake is van een kennelijk niet door de wetgever voorziene
situatie. Op grond van genoemde bepaling voldoet betrokkene strikt
genomen niet aan de voorwaarden voor aanspraak op één-ouderpensioen,
nu het kind als eigen kind (ook) behoort tot het huishouden van de
ex-echtgenote van betrokkene. Ook de ex-echtgenote zou, als zij in
dezelfde omstandigheden zou verkeren als betrokkene, evenmin aanspraak
kunnen maken op een één-ouderpensioen. De Raad is van oordeel dat deze
uitkomst niet is beoogd door de wetgever. Voornoemd artikellid dient
aldus te worden verstaan dat aan de voorwaarde in ieder geval is
voldaan wanneer het kind behoort tot het huishouden van degene die
aanspraak maakt op één-ouderpensioen.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AO0614
Zie het origineel
Centrale Raad van Beroep Utrecht