Discriminatie; pensioenopbouw in andere Lid-Staat dan Nederland
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 29-01-2004
In geschil is de periode dat de echtgenoot van betrokkene op grond van
het verrichten van arbeid verzekerd is geweest voor de AOW, terwijl
betrokkene toen als werkneemster in Duitsland pensioenrechten heeft
opgebouwd. Het door betrokkene gewraakte onderscheid tussen werkenden
en niet-werkenden vindt haar grondslag in het bepaalde in art. 2 onder
h van bijlage VI van de Verordening. Hieruit volgt dat aan de
verzekering van de echtgenoot te ontlenen verzekerde tijdvakken niet
in aanmerking worden genomen indien betrokkene zelf verzekerde
tijdvakken opbouwt in een andere lidstaat. Dit is niet in strijd met
het algemene rechtsbeginsel dat verplicht tot gelijke behandeling van
gelijke gevallen. De doelstelling van de Verordening ziet in de kern
op de bevordering van het vrije verkeer en de gelijke behandeling van
werknemers en zelfstandigen én verhoging van de levensstandaard binnen
de Gemeenschap. In Bijlage VI van de Verordening worden daartoe, in
afwijking van de nationale Nederlandse regeling, AOW-rechten toegekend
aan de op het grondgebied van een andere lidstaat dan Nederland
wonende en niet hier te lande verzekerde huwelijkspartner van een in
Nederland verzekerde werknemer of zelfstandige, tenzij de
huwelijkspartner uit eigen hoofde pensioenrechten in een andere
lidstaat opbouwt. Hiermee wordt beoogd een cumulatie van
pensioenrechten te voorkomen. Dit is in het licht van de beschreven
doelstelling van de Verordening redelijk en objectief gerechtvaardigd
te achten. Voor zover al gesproken kan worden van vergelijkbare
gevallen, levert het gemaakte onderscheid dan ook geen verboden
onderscheid tussen werkenden en niet-werkenden op.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AO1677
Zie het origineel
Centrale Raad van Beroep Utrecht