Ministerie van Algemene Zaken

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Persbericht ministerraad
30 januari 2004

Kabinet vraagt ser advies over toekomst ww

Uit een internationale vergelijking blijkt dat de Nederlandse Werkloosheidswet (WW) geen uitzonderlijke positie inneemt. Weliswaar biedt de WW aan werklozen van 58 jaar en ouder een relatief royale uitkering, maar daar staat tegenover dat in veel andere landen werkloze ouderen via andere routes uit het arbeidsproces treden. In Nederland is het opbouwkarakter sterker dan in andere landen. Hierdoor bestaan in Nederland grotere verschillen dan elders (behalve in Frankrijk) tussen de rechten van jongeren en ouderen voor wat betreft de duur van de uitkering. Dit blijkt uit een kabinetsnotitie over de WW die is gevoegd bij een adviesaanvraag aan de Sociaal- Economische Raad (SER) over de toekomst van de WW waarmee de ministerraad op voorstel van minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft ingestemd. Volgens het kabinet is het de vraag of de huidige WW voldoende is toegesneden op actuele trends en ontwikkelingen op de lange termijn. De notitie bij de adviesaanvraag schetst de knelpunten van de huidige WW en beschrijft actuele demografische, sociaal-economische en maatschappelijke trends. Door de vergrijzing zal de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking toenemen. Ouderen lopen meer risico om langer werkloos te blijven waardoor het beroep op de WW kan toenemen. Verder wisselen mensen vaker van baan en zijn steeds meer huishoudens niet afhankelijk van één inkomen. Hierdoor zou de behoefte aan meer op het individu toegesneden regelingen in de WW kunnen toenemen. Daarnaast neemt door de technologische ontwikkeling de vraag naar hoog opgeleiden toe in verhouding tot de vraag naar lager opgeleiden, waardoor beloningsverschillen en werkloosheidsrisico's verder uit elkaar gaan lopen. Dit kan het draagvlak voor de huidige collectieve WW verminderen. In de notitie bij de adviesaanvraag legt het kabinet de SER ook een aantal denkrichtingen met het oog op de toekomstige betaalbaarheid en legitimiteit van de WW voor. Zo zouden aanpassingen in de hoogte en/of duur van de uitkering er mogelijk toe kunnen bijdragen dat mensen meer doen om weer aan de slag te komen of werkloosheid te voorkomen. Een andere denkbare richting is een systeem van premiedifferentiatie, waarbij werkgevers die meer werkloosheidslasten veroorzaken ook meer premie betalen. Door deze toerekening van de schade naar de `veroorzakers' kan de instroom in de WW worden beperkt. Een mogelijkheid om de WW meer op het individu toe te snijden is de invoering van een zogeheten `spaar-WW': een systeem op individuele basis waarbij werknemers zelf sparen om het werkloosheidsrisico af te dekken. Ook zou het werkloosheidsrisico onderdeel kunnen worden van het `levensloopsparen', waarbij een publieke verzekering wordt gecombineerd met een mengvorm van aanvullend sparen en verzekeren. Deze adviesaanvraag past binnen de toezegging die het kabinet tijdens het Najaarsoverleg aan de sociale partners heeft gedaan de SER in de gelegenheid te stellen een zwaarwegend advies uit te brengen. Op 19 november 2003 werd de SER al advies gevraagd over het voornemen de wekeneis voor de WW aan te scherpen en over de afschaffing van de zogeheten kortdurende WW-uitkering. Wat betreft de toekomstbestendigheid van de WW is de SER gevraagd uiterlijk in juni 2004 te adviseren. De tekst van de adviesaanvraag en bijgaande notitie wordt openbaar op het moment van verzending naar de raad. RVD, 30.01.2004