Ingezonden persbericht
Persbericht
30 januari 2004.
Verhoor Kok en Van Aartsen biedt munitie voor verdere rechtsgang
Oud-premier Kok heeft onder ede ontkend dat Nederland vooraf van de aanval op de RTS-studio in Belgrado op de hoogte was. Als dit waar is, betekent dat echter geenszins dat daardoor geen sprake zou kunnen zijn van medeaansprakelijkheid voor de vreselijke gevolgen voor (de nabestaanden) van de slachtoffers.
Dat is de conclusie van juristen voor de vrede na analyse van het getuigenverhoor van de toenmalige minister-president en zijn minister van Buitenlandse Zaken, Van Aartsen, voor de Haagse rechter-commissaris op maandag 26 januari.
De getuigenis is opmerkelijk omdat tevens vaststaat dat meermalen door het propaganda-apparaat van de NAVO via de massamedia is gewaarschuwd dat de RTS-studio doelwit zou worden. Voor de daadwerkelijk aanval met kruisraketten was al eens een bombardementsvlucht met de televisiestudio als doel onder Franse druk afgebroken. Aan de vooravond van de daadwerkelijke aanval was er nog een NAVO-raad.
De Permanente Commissie inzake Westerse Oorlogsmisdrijven stelt tevens vast dat uit niets is gebleken dat de Nederlandse Staat, Kok noch Van Aartsen enig voorbehoud hebben gemaakt ten aanzien van doelen, wapengebruik en methoden van oorlogvoering. Vooraf noch achteraf.
Na een analyse van de getuigenverhoren zijn de volgende conclusies getrokken.
Inzake het verhoor van Van Aartsen:
Vastgesteld is dat de Staat betrokken was bij de opstelling van doellijsten, bij de vaststelling daarvan en bij de definiëring van de verschillende fasen van de geweldstoepassing tegenover Joegoslavië.
Vastgesteld is dat de Staat geen enkel voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van het gebruik van clusterbommen, noch wat betreft de doelen waartegen die geweldsmiddelen werden ingezet, noch wat betreft de afstand van die doelen tot de bevolkingscentra.
Vastgesteld is dat is getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en het ontzien van de burgerbevolking. Van Aartsen repte evenwel niet over de criteria die in art. 52, tweede lid, van Aanvullend Protocol I bij de Conventies van Genève liggen besloten ten aanzien van - in beginsel - burgerlijke objecten die mogelijkerwijs ook als militair doelwit kunnen worden aangewezen, te weten:
a. het doel moet in gebruik zijn bij de vijandelijke strijdkrachten;
b. de uitschakeling van dat doel moet een duidelijk militair voordeel opleveren voor de aanvallende partij, gelet op de omstandigheden ten tijde van de aanval.
Er zijn wat betreft de aanval op de RTS geen expliciete waarschuwingen
geweest dat dit doel zou worden aangevallen. Er zijn slechts algemeen
gestelde waarschuwingen door de woordvoerder van de NAVO geweest tijdens
persconferenties. De burgerbevolking is niet rechtstreeks gewaarschuwd door
middel van pamfletten of anderszins.
Wat betreft de aanval op de RTS baseerde Van Aartsen zich op twee
overwegingen: het was een propaganda-instrument en een dual use-object.
Dit laatste terwijl het rapport van Amnesty International en dat van Human
Rights Watch aangeven dat er geen sprake was van dual use.
Na het bombardement op Nis heeft Nederland een moratorium ingesteld wat
betreft het gebruik van clusterbommen. Dit vanwege de risico's van
disfunctioneren van dat geweldsmiddel. Dit moratorium werd niet gehanteerd
door andere NAVO-bondgenoten. Daartegen heeft Nederland zich niet verzet.
Duidelijk is geworden dat Van Aartsen geen criteria kon aangeven op basis
waarvan de proportionaliteit van een bepaalde aanval kon worden vastgesteld.
Het voorlopig getuigenverhoor van Kok leverde het volgende op:
Vastgesteld is dat de primaire verantwoordelijkheid voor de oorlog tegen
Joegoslavië door de ministerraad was gelegd bij het drietal Kok, Van Aartsen
en De Grave.
Vastgesteld is dat ook de veiligheid van de eigen militairen één van de
leidende beginselen was.
Vastgesteld is dat Kok nooit voorafgaand en in detail heeft getoetst of
de categorieën doelen als militaire doelen konden worden aangemerkt.
Vastgesteld is dat Kok nooit voorafgaand en in detail heeft getoetst of
een bepaald object als militair doel kon worden aangemerkt.
Vastgesteld is dat Kok ook niet achteraf heeft doen toetsen of de aanval
tegen een bepaald doel, zoals die op de RTS, voldeed aan de te hanteren
criteria inzake militairen doelen. Hieraan kan de conclusie worden verbonden
dat hij als minister-president het militaire apparaat niet afdoende heeft
gecontroleerd.
De rechtvaardiging van Kok voor de aanval op de RTS was dezelfde als die
van Van Aartsen.
Duidelijk is geworden dat de toetsing van de rechtmatigheid van een
militaire aanval verdergaand was indien die aanval door Nederlandse eenheden
moest worden uitgevoerd. In concreto werd dit overgelaten aan de Chef
Defensiestaf.
Het getuigenverhoor was een mijlpaal voor de rechtspraak inzake westerse oorlogsmisdrijven. Een belangrijke eerste stap ook op weg naar waarheidsvinding en genoegdoening voor Joegoslavische burgers die in 1999 getroffen werden door oorlogsgeweld van de NAVO.
Onder grote belangstelling van de internationale media zijn de toenmalige premier en minister van Buitenlandse Zaken tevens aan de tand gevoeld door de raadsman van slachtoffers en nabestaanden in Belgrado en Nis. Zij overwegen de Nederlandse Staat alsmede politici en militairen individueel aansprakelijk te stellen.
Het getuigenverhoor heeft een bodemprocedure daartoe naderbij gebracht.
Dit is een persbericht van de Permanente Commissie inzake Westerse Oorlogsmisdrijven, waarin naast particulieren de Vereniging van Anti-Fascistische Oud-Verzetsstijders en de Vereniging van Juristen voor de Vrede samenwerken. www.natosued.org.