wapenembargo tegen China d.d. 30 januari 2004
Kamerbrief over het wapenembargo tegen China d.d. 30 januari 2004
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Azië en Oceanië
Afdeling Oost-Azië
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
30 januari 2004
Behandeld
DAO
Kenmerk
DAO-075/04
Telefoon
070- 348 42 16
Blad
1/4
Fax
070- 348 53 23
Bijlage(n)
Betreft
Reactie op de motie van het lid Van Bommel e.a. d.d.18/12/03 inzake
het wapenembargo tegen China
Graag bied ik u hierbij de reactie aan van de regering op de motie van
het lid Van Bommel e.a. van 18 december 2003 inzake het wapenembargo
tegen China, zoals toegezegd tijdens het AO op 22 januari jl.
betreffende de agenda voor de RAZEB van 26 januari.
Tijdens het debat over de uitkomsten van de Europese Raad van 11 en 12
december 2003 heb ik de aanvaarding van de motie ontraden. De toen
naar voren gebrachte overwegingen leiden thans tot de conclusie dat de
regering deze motie niet zal uitvoeren.
Nederland heeft er tijdens de Europese Raad van 11-12 december 2003
mee ingestemd dat het uit 1989 daterende wapenembargo tegen China
opnieuw zal worden bezien. Dit besluit is genomen tegen de achtergrond
van de ontwikkelingen in China van de afgelopen vijftien jaar en in
het licht van de zich ontwikkelende relatie tussen China en de EU.
Het politieke besluit tot instelling van het embargo werd genomen naar
aanleiding van het brute optreden van het Chinese leger tegen
demonstrerende studenten op het Tiananmen Plein in 1989. Sindsdien is
er veel veranderd.
China heeft in de afgelopen vijftien jaar ingrijpende ontwikkelingen
doorgemaakt op economisch, politiek, sociaal en mensenrechtenterrein,
leidend tot een grotere mate van openheid en toenemend engagement in
politiek verband. Bij het huidige, nieuwe leiderschap, dat niet
betrokken is geweest bij de gebeurtenissen op het Tiananmen Plein,
lijkt sprake van de wens zich als verantwoordelijk speler op het
wereldtoneel op te stellen. De invloed van het militaire apparaat op
het politieke proces in China is tegelijkertijd zichtbaar afgenomen.
Internationaal neemt China in toenemende mate zijn
verantwoordelijkheden als lid van de VN-Veiligheidsraad, speelt het
een actieve rol bij het zoeken naar een oplossing van het nucleaire
conflict met Noord-Korea en heeft het aangegeven -door voor het eerst
een eigen document over samenwerking met de EU op te stellen- de
banden met de EU op allerlei terreinen te willen versterken.
Ondanks de hierboven geschetste ontwikkelingen blijven op het gebied
van de mensenrechten wel degelijk zorgen bestaan. In tegenstelling tot
een aantal jaren geleden erkent China echter de problemen op dit
gebied en accepteert het dat deze onderwerp zijn van internationaal
overleg. Dit blijkt onder andere in de EU-mensenrechtendialoog, maar
ook bilateraal. De Kamer werd reeds ingelicht over het bezoek van de
Nederlandse mensenrechtenambassadeur in 2003; over een paar weken
staat opnieuw een bezoek van deze ambassadeur gepland.
De regering stelt vast dat er op een aantal terreinen vooruitgang
geboekt is. Er is sprake van een grotere vrijheid van meningsuiting.
De Chinese overheid is thans bereid te spreken over individuele
mensenrechtengevallen. Nog niet zo lang geleden was dit ondenkbaar.
China werkt actief aan bevordering van de rechtsstaat; zo is
bijvoorbeeld de administratieve detentie afgeschaft voor migranten die
illegaal in steden verblijven. Aan de opleiding van rechters wordt
aandacht gegeven, onder meer ook in samenwerking met Nederland.
Eveneens wordt gewerkt aan aanpassing van de grondwet om de
bescherming van privé-eigendom en de bescherming van en het respect
voor mensenrechten vast te leggen. Deze wetgeving staat voor maart
2004 op de agenda van het Chinese parlement (National People's
Congress). Tenslotte heeft China aan Nederland en de EU belangstelling
kenbaar gemaakt voor bijeenkomsten van juridische experts om de
implicaties van de ondertekening, in 1998, van het Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten in kaart te brengen en naar de
eigen situatie te vertalen.
Hoewel er nog veel moet veranderen op mensenrechtenterrein, is er naar
het oordeel van de regering sprake van een positieve tendens die
ondersteuning verdient. Een constructieve, positieve benadering
(engagement) zal meer resultaat opleveren dan isolement. De regering
is van oordeel dat een effectieve dialoog met China over mensenrechten
ook vooral moet worden gevoerd in breder internationaal kader (VN en
EU), naast en ter versterking van de bilaterale dialoog.
Daarnaast wil de regering er de aandacht op vestigen dat de EU sinds
1998 een Gedragscode betreffende Wapenuitvoer kent. De strikte
criteria vervat in deze Code (o.a. criterium 2: rechten van de mens
in het land van eindbestemming en 3: interne spanningen / gewapende
conflicten in het land van eindbestemming, criterium 4: regionale
spanningen en conflicten) bieden de nodige garanties dat ook na
opheffing van het wapenembargo uiterst restrictief zal worden omgegaan
met leveranties van militair materieel aan China (zie ook het antwoord
op kamervragen van de leden Van Baalen en Wilders, van 11 december
jl., vergaderjaar 2003-2004, nr. 635). Op basis van de criteria van de
Gedragscode zullen de EU-lidstaten met name ook de verhouding tussen
China en Taiwan bij hun afweging ten aanzien van export naar China
moeten betrekken. Overigens is de regering bereid zich in EU-verband
in te zetten voor versterking van de Gedragscode. Gedacht wordt aan
het maken van nog striktere afspraken over de tenuitvoerlegging van de
code, en aan verdere harmonisatie van de interpretatie van de
bovengenoemde criteria.
Voorts is duidelijk dat China op economisch terrein een belangrijke
speler is. Niet alleen voor de EU, maar ook bilateraal. China is een
opkomende economische grootmacht, momenteel met groeipercentages van
circa 9 % BNP per jaar. Nederland is, na het VK, de grootste
handelspartner voor China, met een totaal aan investeringen van circa
1,8 miljard euro.
Ook op technisch-wetenschappelijk en sociaal terrein is sprake van
intensieve samenwerking en contacten. Deze zullen gedurende het
komende Nederlandse EU-voorzitterschap alleen maar sterker worden. Er
is grote belangstelling van Chinese studenten voor opleidingen in
Nederland. Deze belangen zou Nederland niet op het spel moeten zetten.
Tenslotte, Nederland staat aan de vooravond van het eigen
EU-Voorzitterschap, inclusief een EU-China Top in Nederland. Het
verdient daarom aanbeveling zoveel mogelijk in lijn te opereren met de
andere EU-partners.
In dat verband constateert de regering dat tijdens de RAZEB van 26
januari jl. geen van de EU-lidstaten, voorzover tot op heden gebleken,
principiële bezwaren heeft gemaakt tegen opheffing van het
wapenembargo. De discussie zal wat deze lidstaten betreft slechts over
de timing, modaliteiten en eventuele voorwaarden gaan.
Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat een afwijzende reactie op
het Chinese verzoek tot herziening van het wapenembargo niet op zijn
plaats is en dat Nederland met de overige EU-lidstaten de discussie
aan moet gaan over modaliteiten waaronder en het moment waarop
opheffing van het wapenembargo aanvaardbaar is.
Ik zal u gaarne op de hoogte houden van verdere ontwikkelingen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Ministerie van Buitenlandse Zaken