Partij van de Arbeid


Den Haag, 2 februari 2004


Bijdrage van Martijn van Dam aan het Nota-Overleg over het Wetenschapsbudget


De discussie over het wetenschapsbudget moet worden gezien in de context van de discussie over de economie. Door vergrijzing en globalisering staat de Nederlandse economische positie onder druk. De groei raakt uit het arbeidsaanbod en arbeidsintensieve productie vertrekt naar goedkopere landen. Nederland volgt al jaren de strategie van vergroting van de arbeidsparticipatie, loonmatiging en vergroting van de arbeidsproductiviteit door innovatie en kennis. Dat is een goede strategie, die ook door Wim Kok weer eens benadrukt wordt in zijn rapport Jobs, Jobs, Jobs.


Maar vooral de ontwikkeling van de productiviteit baart zorgen. Onderzoek en ontwikkeling in Nederland worden niet meer alleen op kosten, maar nu ook op kwaliteit beconcurreerd vanuit Zuidoost-Azië. Het investeringsklimaat in Nederland laat te wensen over. Het is dus tijd voor een andere aanpak.


In de eerste plaats op het gebied van het innovatiebeleid. Jaren van subsidieregelingen en de WBSO hebben onvoldoende rendement opgeleverd. De WBSO levert zelfs maar 2% rendement op. Het overheidsgeld zorgt voor te weinig privaat geld. Toch volhardt het kabinet in die lijn. Binnenkort zullen we daarover het debat aangaan met minister Brinkhorst.


In de tweede plaats vraagt het wetenschapsbeleid om bijstelling. Ook hier geldt dat de overheidsinvesteringen te weinig private investeringen opleveren. Er is te weinig economische spin-off. Nederland kent excellent onderzoek, maar het levert ons veel te weinig op. Het is altijd het grote dilemma bij wetenschap en kunst. Wetenschappelijke vrijheid is een groot goed. De overheid beoordeelt dan ook niet wat goede wetenschap of goede kunst is, zoals Thorbecke anderhalve eeuw geleden al opmerkte. Maar aan de andere kant moet het spenderen van belastinggeld wel wat opleveren. Artistieke en wetenschappelijke vrijheid is geen vrijblijvendheid.


De Nederlandse overheidsbestedingen aan universitair onderzoek lopen via twee geldstromen. Wat ons betreft moet je daar als volgt tegenaan kijken. De eerste geldstroom garandeert de wetenschappelijke vrijheid en de universitaire autonomie, de tweede geldstroom geeft de overheid de mogelijkheid tot sturing.


Om te beginnen bij de eerste geldstroom. Die zorgt voor wetenschappelijke autonomie en beleidsvrijheid voor universiteiten.


Het Nederlands onderzoek is van hoog niveau. 7 universiteiten in de Europese top 20. Blijkbaar zijn de Nederlandse universiteiten prima in staat zelf te sturen op de kwaliteit van het onderzoek. Desondanks vindt het kabinet het nodig dat de eerste geldstroom voortaan wordt verdeeld op basis van wetenschappelijke prestaties. Is het niet zo dat de wetenschappelijke cultuur al teveel gericht is op publicaties en citaties? Op wetenschappelijk scoren, in plaats van maatschappelijk scoren? Er is geen kwaliteitsprobleem. Universiteiten vullen wat dat betreft hun autonomie prima in, dus wat de PvdA betreft is er geen reden daaraan te gaan tornen. De prestatiebekostiging lijkt het nieuwe dogma van de bewindslieden van OCW. Zelfs als er geen probleem is, moet het worden ingezet.


De universitaire wereld klaagt wel over andere zaken. Zoals de historisch bepaalde verdeling van onderzoeksgelden, die nadelig is voor kleine universiteiten of het gebrek aan budgetvrijheid door de verplichte matching van onderzoek uit de tweede geldstroom. Het fundamenteel onderzoek zou mede hierdoor in de knel komen. Wij hebben het afgelopen jaar al een paar keer met de minister gediscussieerd over de vraag of er niet meer geld moest naar onderwijs en onderzoek. Het kabinet en de coalitie wilden dat niet. Jammer, want het zou universiteiten in elk geval iets meer ruimte geven. Maar universiteiten moeten niet alleen naar de overheid kijken. Ze moeten ook zelf naar mogelijkheden zoeken om geld te verdienen. Universiteiten zijn wat ons betreft publieke ondernemingen die slechts voor een deel door de overheid worden gefinancierd. Ze zullen ook zelf op pad moeten om geld te vinden. Door kennis vast te leggen in octrooien, door bedrijfjes te starten, door samen te werken met bedrijven of maatschappelijke instellingen. Waarom zou dat hier in Nederland niet kunnen? Als Europese regels dat in de weg staan, moeten die inderdaad ter discussie worden gesteld, al vraag ik me af welke regels dat zijn. Vorige week was Frans van Vught hier en die kon zo snel geen Europese regels bedenken waar hij last van had. Overigens was de uitspraak van de heer Van der Duijn Schouten, rector van de Universiteit van Tilburg, schokkender. Volgens hem voldoet de universiteit van Tilburg al aan haar valorisatiedoelstelling, aangezien ze studenten opleidt. Die overtuiging lijkt me een groter probleem en de vraag is of de minister dat overwint met het opnemen van de term valorisatie in de Wet op het Hoger onderwijs en het Wetenschappelijk onderzoek.


Hadden we zojuist te maken met een oplossing zonder probleem, hier is sprake van problemen zonder oplossing. Laat de minister de verdeling van onderzoeksgelden over de universiteiten nog eens onder de loep nemen. Misschien kan zij in een brief eens op dit vraagstuk ingaan.


Ik zou de matchingsverplichting ter discussie willen stellen. Universiteiten die veel onderzoek weten te financieren uit de tweede en derde geldstroom, hebben de minste budgetvrijheid. Natuurlijk heeft matching voordelen, maar het mag wel wat minder. Ik begrijp dat de AWT de problematiek nog in kaart gaat brengen, maar laten we hier dan alvast afspreken dat ze dat doet met het doel de matchingsdruk te verminderen.


Tot slot de problematiek van valorisatie. De PvdA gelooft in autonomie voor universiteiten. De minister kan dus inderdaad niet veel meer dan valorisatie opnemen in de WHW. En consequent klagende universiteiten wijzen op hun eigen mogelijkheden. De alfa-universiteiten laten niet na ons te wijzen op het feit dat een economische oriëntatie niet betekent dat je alleen alle heil van bèta en techniek moet verwachten. Nederland is immers een diensteneconomie. Ik ben het helemaal met hen eens. Ook een alfa-universiteit moet zijn blik naar buiten richten en zoeken naar maatschappelijke partners voor onderzoek en ontwikkeling. Bovendien kan een sterkere economische gerichtheid worden bereikt door via de tweede geldstroom wel te sturen op maatschappelijke en economische relevantie.


Zodoende heb ik het sprongetje gemaakt naar de tweede geldstroom. Daar zegt het WeBu verbazingwekkend weinig over. Juist de tweede geldstroom is geschikt om te sturen op economische spin-off. De aanpak van de afgelopen jaren kent positieve resultaten, maar heeft in zijn totaliteit onvoldoende opgeleverd. Toch stelt het kabinet geen grote beleidswijzigingen voor. Het beleid zelf is niet innovatief. Een paar suggesties van onze kant:


-betrek het bedrijfsleven meer bij de verdeling van de tweede geldstroom en maak economische spin-off en samenwerking met het bedrijfsleven een zwaar beoordelingscriterium voor projecten.


-ken een deel van de tweede geldstroom toe aan regionale consortia van universiteit, lokale overheid en bedrijfsleven, die op haar beurt het geld mogen besteden aan voor de regio relevante onderzoeksprojecten.


-breid de tweede geldstroom niet uit met 50 miljoen, maar gebruik deze 50 miljoen om derde geldstroomonderzoek fiscaal te stimuleren.


Het ligt voor de hand dat juist via de tweede geldstroom wordt getracht het onderzoek te focusseren. Ik kan niet veel met de sleuteltechnologieën ICT, nanotechnologie en genomics. Van focus is geen sprake. En ik kan me zo voorstellen dat het ook in niet-technische richtingen gewenst is wat meer focus aan te brengen. Moet de overheid die focus aanbrengen of is dat aan wetenschappers en bedrijfsleven? Bijvoorbeeld in het innovatieplatform of binnen NWO. Je kunt denken aan een speciale rol voor de `grote zeven': de zeven grootste investeerders in R&D in Nederland.


Het is nog onduidelijk wat de consequentie is van de keuze voor deze sleuteltechnologieën. Krijgen alleen sleutelgebieden geld uit de tweede geldstroom? Is het in dit kader geen goed idee als er een nationale onderzoeksagenda wordt opgesteld door NWO en de grootste innovatie ondernemingen in ons land waarbij we afspreken dat de tweede geldstroom alleen wordt besteed aan projecten die passen binnen die onderzoeksagenda?


Er is alom tevredenheid over de rol van TNO, DLO en de GTI's, maar hun rol wordt nog geëvalueerd, dus laat ik daar niet op vooruit lopen. Er gaan veel stemmen op om de TTI's uit te breiden. Prima idee. Laat het innovatieplatform maar bepalen op welke gebieden die extra TTI's nodig zijn en waar ze moeten komen.


Tot slot nog een opmerking over de mensen die de wetenschap moeten maken. Het blijkt voor veel jongeren niet aantrekkelijk om in een onderzoekscarrière te stappen. Als de economie weer aantrekt zal dat nog veel erger worden. Nu al halen sommige vakgroepen een ruime meerderheid van hun personeel uit het buitenland. Het zal niet alleen met het salaris te maken hebben, al drukt dat wel waardering uit. Hoe kunnen we nou zorgen dat meer jongeren voor een loopbaan in de wetenschap kiezen? Wellicht zijn er mogelijkheden in samenwerking met het bedrijfsleven om aio's hogere salarissen te bieden. Ik heb het antwoord ook niet. In elk geval zal het helpen als in een wetenschappelijke loopbaan meer differentiatie mogelijk is. Als universiteiten salarissen kunnen differentiëren. Als de kans om hoogleraar te worden groter is. Dat zou ook kunnen helpen bij de doorstroom van vrouwen. Het Aspasia-programma werkt en het is goed dat het wordt doorgezet en wordt uitgebreid. Maar het glazen plafond is nergens zo dik als in de wetenschap. Een minder starre omgang met het hoogleraarschap zou kunnen helpen. In andere landen kun je veel makkelijker hoogleraar worden als je daar de wetenschappelijke capaciteiten voor hebt. Hier moet je wachten tot er iemand weggaat. Misschien is het bovendien een idee als op doorstroming van vrouwen een bonus komt te staan. Het Aspasia-programma is goed, maar het kabinet kan wat ons betreft niet genoeg doen om ook in de wetenschap het glazen plafond te doorbreken.