LJN-nummer: AO2763 Zaaknr: 03/1788 BC
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 16-01-2004
Datum publicatie: 3-02-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak BC 03/1788-FRC
Uitspraak
in het geding tussen(b)b(e)bbende), gevestigd te (naam
vestingsplaats), eiseres,
vertegenwoord(b), vennoot van eiseres,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 28 februari 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld
dat haar een boete wordt opgelegd ten bedrage van EUR 450,--, omdat op
26 juli 2002 in het bedrijf van eiseres, vestiging gelegen aan de
(adres) te (naam vestingsplaats), geconstateerd was dat de temperatuur
van de voorverpakte eet- of drinkwaar welke gekoeld moet worden
bewaard teneinde microbiologisch bederf of uitgroei van pathogene
micro-organismen tegen te gaan, hoger was dan de door de bereider op
de voorverpakking vermelde temperatuur.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiseres bij brief, welke
brief op 12 maart 2003 bij verweerder is ingekomen, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 mei 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde
van eiseres namens haar bij brief van 12 juni 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 27 juni 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2004.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van Herpen
en mr. H.A.W. Stiekema.
2. Overwegingen
Bij de beoordeling van het geding gaat de rechtbank uit van de
volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres exploiteert onder meer een winkel in kaas, noten en wijn,
gelegen aan de (adres) te (naam vestingsplaats).
Op 26 juli 2002 heeft aldaar inspectie van de bedrijfsruimte
plaatsgevonden door J. Hulshoff, controleambtenaar bij de
Keuringsdienst van Waren. Deze controleambtenaar heeft op 13 augustus
2002 van de verrichte controle proces-verbaal opgemaakt; blijkens dit
proces-verbaal heeft hij bij die controle geconstateerd dat zich in de
koelvitrine verpakkingen slagroom bevonden met als opschrift:
"Polderland slagroom, ten minste houdbaar tot 20-09-02, belangrijk de
slagroom max. tot 7 graden C bewaren." Bij meting heeft de
controleambtenaar geconstateerd dat de temperatuur van de slagroom
10,3°, 10,2° en 10,0° Celsius bedroeg.
Tijdens het verhoor van 26 juli 2002, waarvan de controleambtenaar
proces-verbaal heeft opgemaakt, heeft firm(e) (hierna: (e)) verklaard
dat de airco niet functioneert, waardoor het te warm in de winkel was
en dat hij niet in de gaten had dat de zuivelkoeling te warm was.
Voorts heeft hij toen en is namens eiseres in beroep verklaard dat de
zaak vanaf 1 oktober 2001 door een v.o.f. werd gedreven, zodat de op
23 april 2001 aan (e) in privé gegeven waarschuwing niet meer kon
bewerkstelligen dat er in dit geval van recidive sprake is. Ingevolge
de door verweerder in gevallen als deze gevoerde gedragslijn is het
volgens eiseres verweerder niet toegestaan haar op basis van de
constateringen van 26 juli 2002 een boete op te leggen; blijkens die
gedragslijn dient verweerder in een geval als het onderhavige met het
geven van een waarschuwing te volstaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 32a, eerste lid, van de Warenwet bepaalt dat ter zake van de
in de bijlage bij die wet omschreven overtredingen de minister een
boete kan opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan
welke de overtreding kan worden toegerekend.
In artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en
behandeling van levensmiddelen is bepaald dat het verboden is eet- en
drinkwaren te bereiden, te behandelen, te verpakken, te bewaren of te
vervoeren, anders dan met inachtneming van de bij of krachtens dat
Besluit gestelde voorschriften.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van het
Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen moet de
temperatuur van voorverpakte eet- of drinkwaren die gekoeld moeten
worden bewaard teneinde microbiologisch bederf of de uitgroei van
pathogene bacteriën tegen te gaan, niet hoger zijn dan de door de
bereider op de voorverpakking vermelde temperatuur.
Eiseres betwist de verweten overtreding van 26 juli 2002 niet. Ook de
rechtbank is niet gebleken dat eiseres deze overtreding niet heeft
begaan. Deze overtreding is door eiseres dan wel onder haar
verantwoordelijkheid begaan, zodat deze overtreding aan eiseres
toegerekend dient te worden. Eiseres kan zich in dit verband niet met
vrucht beroepen op het defect aan de airco. De omstandigheid dat de
airco niet functioneert behoort tot het normale ondernemersrisico,
zodat de gevolgen daarvan voor rekening van eiseres komen.
Eiseres stelt dat verweerder ingevolge zijn eigen bestendig gevolgde
gedragslijn had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing,
aangezien er geen sprake is van recidive: de - onbetwist: soortgelijke
- overtreding van 18 april 2001 komt volgens haar niet voor haar
rekening.
Verweerder erkent dat hij ingevolge de bestendig door hem in gevallen
als deze gevoerde gedragslijn met het geven van een waarschuwing had
moeten volstaan, indien er geen sprake van recidive zou zijn.
Verweerder is evenwel van oordeel dat hier wel sprake van is, omdat de
overtreding van 18 april 2001 in zijn optiek voor rekening en risico
van eiseres komt.
Aldus staat de rechtbank thans ter beoordeling of de overtreding van
18 april 2001 al dan niet (mede) aan eiseres toegerekend moet worden
in de zin van artikel 32a, eerste lid, van de Warenwet.
(b), gemachtigde van eiseres en sedert 1 oktober 2001 samen met (e)
mede-firmant van eiseres, heeft ter zitting verklaard dat hij in
september 2000 de door hem onder de naam "(b) (b)" gedreven winkel
voor een periode van twee jaar heeft overgedragen aan zijn groothandel
en dat de zoon van de eigenaar van die groothandel ((e)) van toen af
volledig voor eigen rekening en risico de zaak, die overigens de naam
(b) (b) had behouden, dreef. Voorts heeft hij verklaard dat hij op 18
april 2001, toen de waarschuwing aan (e) werd gegeven, geen enkele
bemoeienis met de zaak had.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de waarschuwing aan de
rechtsvoorganger van eiseres is verstrekt, dat de onderhavige boete
aan eiseres is opgelegd en dat eiseres en haar beide vennoten in de
rechten en de plichten van de voorheen als eenmanszaak gedreven
onderneming zijn getreden. In deze zin moet de onderhavige overtreding
worden toegerekend aan dezelfde (natuurlijke of rechts-) persoon als
die, aan wie de overtreding moet worden toegerekend waarvoor op 18
april 2001 een waarschuwing is verstrekt. De rechtbank tekent hierbij
aan dat een andere opvatting tot de voor het rechtsgevoel
onbevredigende situatie zou leiden dat een onderneming door de enkele
wijziging van haar rechtsvorm zou kunnen bewerkstelligen dat haar in
een zaak als deze geen recidive verweten kan worden.
Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat eiseres artikel 2,
eerste lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van
levensmiddelen in verbinding met artikel 15, eerste lid, aanhef en
onder a, van dit Besluit heeft overtreden en dat deze overtreding aan
haar kan worden toegerekend, zodat verweerder bevoegd was terzake een
boete op te leggen.
Met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid volgt verweerder
blijkens de motivering van het boetebesluit de gedragslijn dat bij
ernstige of herhaalde overtreding van de voorschriften niet met een
schriftelijke waarschuwing kan worden volstaan.
In aanmerking genomen het zwaarwegende belang dat is gediend met
normhandhaving en gelet op de omstandigheid dat sprake is van een
herhaalde overtreding, kan niet worden gezegd dat verweerder niet in
redelijkheid heeft kunnen besluiten van zijn bevoegdheid tot oplegging
van een boete gebruik te maken. Niet is gesteld of gebleken dat
eiseres van de overtreding geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete wordt het volgende in
aanmerking genomen.
Ingevolge het tweede lid van artikel 32a van de Warenwet wordt de
hoogte van de boete bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage.
In artikel 2 van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, in
verbinding met onderdeel D-63.1.18 van de bijlage bij dat Besluit, is
bepaald dat de te betalen boete voor de hiervoor genoemde overtreding
omschreven in artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit Bereiding
en behandeling van levensmiddelen in verbinding met artikel 15, eerste
lid, aanhef en onder a, van dat Besluit EUR 450,-- bedraagt.
In artikel 32a, derde lid, van de Warenwet is bepaald dat de minister
de boete lager kan stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het
bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere
omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.
Verweerder heeft het bedrag van de boete in overeenstemming met deze
regelgeving bepaald.
Deze regelgeving dient aldus te worden gelezen dat de hoogte van de
boete in beginsel op een daarin neergelegd gefixeerd bedrag dient te
worden vastgesteld. Behoudens het geval dat het bedrag van de boete op
grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden
geacht, biedt de regelgeving niet de mogelijkheid een lagere boete dan
dat gefixeerde bedrag op te leggen.
Aan artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van het Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
wordt evenwel eerst recht gedaan indien verweerder zich in ieder
voordoend geval afvraagt of het opleggen van een boete ter hoogte van
het uit de regelgeving voortvloeiende gefixeerde bedrag op grond van
de bijzondere omstandigheden van het geval als bedoeld in artikel 32a,
derde lid, van de Warenwet, gerechtvaardigd is, hetgeen een ruimere
uitleg van dit begrip meebrengt. Indien aan de evenredigheidstoets
niet wordt voldaan, dan zal verweerder een lagere boete moeten
opleggen. De belangenafweging die verweerder in dit kader dient te
verrichten, zal de rechtbank niet marginaal maar vol dienen te toetsen
op evenredigheid tussen de ernst van de verweten overtreding en de
zwaarte van de opgelegde sanctie, waarbij tot uitdrukking moet komen
of ook de rechtbank vindt dat een boete ter hoogte van het gefixeerde
bedrag voor de betreffende overtreding evenredig is.
Alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen is de
rechtbank van oordeel dat het bedrag van de boete in dit geval
evenredig aan de overtreding is.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit het
bezwaar op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Het bestreden
besluit houdt dan ook in rechte stand, zodat het daartegen gerichte
beroep ongegrond is.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Zondervan als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen -
en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij
het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA
's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift
bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop
het afschrift van deze uitspraak is verzonden.