Nederlandse Taalunie

Advies inzake Nederlands-Vlaams Letterenbeleid

Mevrouw M. Vanderpoorten
Voorzitter Comité van Ministers
Minister van Onderwijs en Vorming
Koning Albert II-laan 15
B-1210 BRUSSEL
België

datum: 3 februari 2004

onderwerp: advies inzake Nederlands-Vlaams Letterenbeleid

Geachte mevrouw Vanderpoorten,

Hierbij ontvangt u het rapport Boek, literatuur en lezen. Voorstellen voor gezamenlijk beleid dat is opgesteld door een werkgroep van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. De werkgroep onderzoekt in het rapport wat de mogelijkheden zijn voor een gezamenlijk letterenbeleid - één van de prioriteiten van de Taalunie voor de periode 2003-2007 - en doet daarvoor aanbevelingen. In 1980 werd met het sluiten van het Taalunieverdrag de intentie uitgesproken om gezamenlijk letterenbeleid te voeren. Tot nu toe voeren Nederland en Vlaanderen echter elk een eigen beleid. Wel bestaat er op een aantal terreinen samenwerking tussen organisaties in het veld.

De Raad heeft het rapport ten gronde besproken in zijn plenaire vergaderingen van 20 juni, 12 september en 12 december 2003 en heeft besloten het integraal over te nemen. In dit advies wil de Raad enige achtergrond geven bij het rapport en een aantal belangrijke aanbevelingen onder de aandacht brengen.

Overwegingen vooraf

Bij de bespreking van de adviezen bleek dat zowel binnen de werkgroep als binnen de Raad verschillend wordt gedacht over de uitwerking van de integratiedoelstelling van het Taalunieverdrag: wordt, vanuit de overweging dat integratie op zichzelf een meerwaarde betekent, in beginsel, gestreefd naar gezamenlijk beleid of wordt alleen gezamenlijk beleid gevoerd waar dat een aantoonbare meerwaarde oplevert? Deze vraag reikt verder dan het onderhavige advies. Het raakt immers de interpretatie van het Taalunieverdrag in algemene zin. Hoewel een meerderheid van de werkgroep en van de Raad voorstander is van de eerste, ruimere definitie van de integratiedoelstelling, stelt de Raad vast dat dit verschil van inzicht bestaat. De twee posities hebben niet altijd een verschillend resultaat, maar kunnen leiden tot andere prioriteiten. Dat is het geval bij de bevordering van de literatuur binnen het taalgebied. Dat de vraag zich juist hier stelt, heeft te maken met de aard van dat beleid dat gericht is op de bevordering van een divers literair aanbod van hoge kwaliteit. Door het normatieve, moeilijke controleerbare karakter van die doelstellingen is het onmogelijk om met zekerheid uitspraken te doen over de effecten en de wenselijkheid van gezamenlijk dan wel apart optreden. Deze problematiek vraagt in de ogen van de Raad om een politieke keuze.

Overigens wil de Raad benadrukken dat gezamenlijk beleid niet hoeft te leiden tot afname van de literaire diversiteit. Hier zij ook verwezen naar het advies inzake taalvariatie dat de Raad op 29 september 2003 uitbracht.

Aanbevelingen voor gezamenlijk beleid

In essentie gaat het hier om de vraag op welke terreinen van het letterenbeleid Nederland en Vlaanderen gezamenlijk willen optreden. Ook bezien vanuit de 'smalle' interpretatie van de integratiedoelstelling, vindt de Raad gezamenlijk letterenbeleid tot op heden onvoldoende ontwikkeld. De randvoorwaarden zijn sinds de oprichting van de Taalunie immers sterk verbeterd. Ook de inhoudelijke noodzaak tot gezamenlijk beleid is toegenomen ten gevolge van ontwikkelingen als economische schaalvergroting, internationalisering, Europese regelgeving en de opkomst van een digitale mediacultuur. Het Nederlandse en Vlaamse beleid vertoont dan ook grote gelijkenis wat betreft globale doelstellingen en instrumenten. Door de gemeenschappelijke taal en de economische integratie van de literaire uitgeverij, zijn de literaire productie, distributie en markt in Nederland en Vlaanderen zeer sterk met elkaar verweven. Een gezamenlijk flankerend, marktcorrigerend beleid dringt zich op. In de huidige beleidsvoering voor letteren is dit perspectief en de reflex tot gezamenlijk optreden echter afwezig.

De Raad geeft daarom de hoogste prioriteit aan de eerste aanbevelingen uit het rapport, die inhouden dat het Comité van Ministers zich sterker moet profileren als bestuursorgaan voor boek, literatuur en lezen:

* Nederland en Vlaanderen moeten duidelijker vaststellen op welke terreinen van het letterenbeleid zij gezamenlijk willen optreden en op welke niet.

* Het Comité van Ministers moet steeds overwegen om nieuw beleid gezamenlijk te ontwikkelen; Beleidsvoornemens of ontwikkelingen die daartoe nopen moeten geagendeerd worden op de vergaderingen van het Comité van Ministers.

* Indien wordt besloten tot gezamenlijk beleid, moet dit consequent geïmplementeerd worden. Dat wil zeggen dat besluitvorming, financiering, evaluatie en advisering gezamenlijk dienen te gebeuren.

* Het Algemeen Secretariaat van de Taalunie zou een initiërende rol moeten hebben in de gezamenlijke visieontwikkeling over die onderwerpen.

* Een meer gemeenschappelijke Vlaams-Nederlandse advisering over het letterenbeleid moet worden nagestreefd. Zo zouden richtinggevende plannen en adviezen van de Raden voor Cultuur moeten worden voorgelegd aan de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren en vice versa.

Met de werkgroep komt de Raad tot de conclusie dat de volgende beleidsterreinen voorrang verdienen: leesbevordering, de bevordering van de literatuur buiten het taalgebied en het ontwikkelen van digitale en andere informatievoorzieningen over de Nederlandstalige letteren. Op deze terreinen adviseert de Raad het volgende:

Buitenlands Letterenbeleid

Het Taalunieverdrag vermeldt expliciet als doelstelling de gemeenschappelijke bevordering van de verspreiding van de Nederlandse letteren in het buitenland. Daar zijn ook goede redenen voor: het werkterrein en de doelgroepen van het beleid vallen immers grotendeels samen.


* Het Comité van Ministers moet ervoor zorgen dat een daadwerkelijk gezamenlijk buitenlands letterenbeleid wordt ontwikkeld. Dat beleid zou gericht moeten zijn op beeldvorming van de Nederlandstalige literatuur in het buitenland en op de bevordering van vertalingen van Nederlandstalige literatuur in andere talen. Daarbij moet beter gebruik gemaakt worden van het potentieel van de buitenlandse neerlandistiek.

* De budgetten van de voormalige Stichting Frankfurter Buchmesse voor de presentatie op buitenlandse beurzen moeten gezamenlijk blijven.

* Het project Cultuur buiten de Muur moet in bijgestelde vorm worden voortgezet.

* Het verdient aanbeveling om het Algemeen Secretariaat van de Taalunie bij de ontwikkeling van het beleid te betrekken vanwege de samenhang met de buitenlandse neerlandistiek.

Leesbevordering

De Raad deelt de conclusie van de werkgroep dat de ambities voor gezamenlijk leesbevorderingsbeleid veel groter zouden moeten zijn dan totnogtoe het geval is omdat problematiek en doelstellingen zich bij uitstek lenen voor een gezamenlijke aanpak. De Raad vestigt daarom de aandacht op de volgende aanbeveling:

* Het eerder door het Comité van Ministers genomen besluit over gezamenlijk leesbevorderingsbeleid moet beter worden geïmplementeerd in de opdracht van de Nederlandse en Vlaamse Stichting Lezen en ook beter worden nageleefd door de Vlaamse beleidsvoerende instantie, waarbij de gezamenlijke onderdelen worden afgebakend, gezamenlijke budgetten worden vastgesteld en het leesbevorderingsbeleid als gezamenlijk beleid wordt geëvalueerd.

Informatie, mediatie en documentatie

Er bestaat geen specifiek beleid voor de informatie en documentatie over de Nederlandstalige letteren. In het internet-tijdperk is informatie niet meer gebonden aan fysieke beschikbaarheid en vormen geografische afstanden in de meeste gevallen geen belemmering voor de bereikbaarheid. Vanuit deze overwegingen geeft de Raad prioriteit aan de volgende aanbevelingen:

* De Nederlandse en Vlaamse overheid moeten overwegen om een gezamenlijk informatie- en mediatiebeleid voor boek, literatuur en lezen te ontwikkelen dat er op gericht is dat lezers geslaagde keuzes maken uit het grote boekenaanbod.

* Het Comité moet erop toezien dat nieuwe initiatieven voor informatie over literatuur en lezen zoveel mogelijk voor het hele taalgebied worden opgezet en waar mogelijk gezamenlijk worden ontwikkeld.

* De Taalunie moet initiatief nemen om de samenhang tussen literaire websites te vergroten ten behoeve van de toegankelijkheid voor gebruikers.

* De aanpak van Stichting Schrijvers School Samenleving voor schrijversoptredens verdient navolging in Vlaanderen. Dit is bijvoorbeeld te realiseren door een loket te openen in Vlaanderen.
* Er is aanleiding om de mogelijkheid van een gezamenlijke schrijverslijst opnieuw te onderzoeken.

Implementatie

Bij het integreren van al bestaand beleid is de nodige prudentie gewenst. Vele onderdelen van het - apart ontwikkelde - letterenbeleid zijn immers ondergebracht bij semi-zelfstandige instellingen. Dit heeft, ondanks de grote overeenkomsten in doelstellingen en instrumenten, geleid tot accentverschillen in de uitvoering. Hoewel deze accentverschillen geen structurele belemmering vormen voor gezamenlijk beleid, zijn het voor de uitvoerders vaak wezenlijke hindernissen. Zij richten zich naar de eigen beleidsbepalende instantie en hebben doorgaans goed functionerende praktijken ontwikkeld. Om die reden is ook de verwachting dat het beleid vanzelf naar elkaar toe zou groeien niet bewaarheid. Dat maakt ook een actieve opstelling van het Comité en een duidelijke afbakening van gezamenlijk en niet gezamenlijke terreinen juist zo belangrijk. Met deze belemmeringen moet rekening gehouden worden bij het integreren van beleid, maar ze moeten wel duidelijk onderscheiden worden van de vraag naar de inhoudelijke wenselijkheid van gezamenlijk beleid op de langere termijn.
De Raad wil daarom de aandacht vestigen op de aanbeveling van de werkgroep om bij het integreren van bestaande onderdelen van het beleid een langetermijnperspectief in te bouwen. Het integratieproces zou moeten beginnen met het gesprek over de algemene doelstellingen en aansluitend de ontwikkeling van gezamenlijke activiteiten en regelingen.

Hoewel alle Taalunie-organen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid betrokken moeten zijn bij gezamenlijk letterenbeleid, is het niet altijd wenselijk of noodzakelijk om ook de uitvoering ervan onder te brengen bij het Algemeen Secretariaat. De uitvoering kan gestalte krijgen in de samenwerking tussen de bestaande instellingen. Per onderdeel moet daarom onderzocht worden of de betrokkenheid van het Algemeen Secretariaat bij de uitvoering meerwaarde heeft. Pas in tweede instantie moet werk gemaakt worden van een gezamenlijke uitvoering of het integreren van uitvoeringsorganisaties.

Het raadsadvies en het vastgestelde meerjarenbeleid letteren 2004-2007 Dit advies kon pas eind 2003 worden afgerond, net op het moment dat het Comité van Ministers een Taalunie-meerjarenbeleid voor letteren heeft vastgesteld. De vraag naar de verhouding tussen het beleid en dit advies is daarom op zijn plaats.

Het meerjarenbeleidsplan van het Comité bespreekt een aantal elementen die niet in het rapport zijn uitgewerkt. Met name geldt dat voor ontwikkelingen op het gebied van digitale fictie, digitale interactieve spelomgevingen en digitale geletterdheid. De integratie van taal, (bewegend) beeld en geluid maakt een eenduidige classificering moeilijk, maar dat vele van deze ontwikkelingen in het domein van literatuur, boek en het lezen thuishoren, ligt wel in de rede. Omdat de Raad het van groot belang vindt dat de beleidsmatige consequenties van deze ontwikkelingen gezamenlijk doordacht worden, sluit hij zich aan bij de prioriteiten van het onlangs door het Comité bekrachtigde Taalunie-letterenbeleid 2004-2007.

De werkgroep heeft zijn werkterrein gedefinieerd vanuit het bestaande letterenbeleid van Nederland en Vlaanderen. Indachtig de integratiedoelstelling van het Taalunieverdrag, heeft de werkgroep bekeken welke onderdelen van dat beleid in aanmerking komen voor een gezamenlijke aanpak. Daarmee behandelt het advies een veel breder spectrum van onderwerpen dan het onlangs vastgestelde beleid, waarin is gekozen voor onderwerpen waarbij de meerwaarde van de betrokkenheid van het Algemeen Secretariaat zeer evident is en waar andere spelers zich nog niet heel duidelijk geprofileerd hebben. In de ogen van de Raad mag dat gezamenlijk beleid voor andere, al sterker ontwikkelde, onderdelen van het letterenbeleid niet uitsluiten.

Besluit

De Raad hoopt met dit advies een bijdrage te leveren aan een gezamenlijk letterenbeleid in het kader van Nederlandse Taalunie. Hij doet dit in de overtuiging dat de Nederlandstalige Letteren nu, maar nog meer in toekomst, beter gediend zijn met een gezamenlijke aanpak. De Raad ziet daarom zeer uit naar een reactie van het Comité. Mocht daaraan behoefte bestaan, dan is de Raad steeds bereid (onderdelen van) het advies toe te lichten of nader uit te werken.

Met vriendelijke groeten,

Annick Schramme,
Voorzitter RNTL