Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN9309 Zaaknr: 00974/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 3-02-2004
Datum publicatie: 3-02-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
3 februari 2004
Strafkamer
nr. 00974/03
SCR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
's-Gravenhage van 28 januari 2003, nummer 22/002689-02, in de
strafzaak tegen:
, geboren te op 1966,
wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 25 oktober 2001,
voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte
vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze
heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De
schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging
van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar een
aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw
te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten
onrechte heeft vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde,
althans dat de motivering van de beslissing ontoereikend is.
3.2. Bij inleidende dagvaarding is, voorzover hier van belang, aan de
verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 17 oktober 2001 te Ridderkerk en/of Rotterdam, in
elk geval in Nederland en/of een of meerdere
(andere) medewerker(s) van het bedrijf en/of een of meerdere
medewerkers van de politie en/of een of meerdere medewerkers van de
GBO Noble Eagle en/of een of meerdere medewerkers van de technische
recherche en/of een of meerdere aanwezigen in het politiebureau heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
- een interne mail over het middel anthrax (ook bekend als miltvuur)
uitgeprint en/of deze mail in een envelop gestopt en/of
- (vervolgens) in (voornoemde) (een) envelop een hoeveelheid
melkpoeder, in elk geval een witte poederstof (gelijkend op anthrax
(ook bekend als miltvuur)), gestopt en/of
- (voornoemde) envelop geadresseerd aan de vestigingsleider van
en/of
- (voornoemde) envelop dichtgeplakt en/of gedeeltelijk dichtgeplakt
en/of
- (vervolgens) voornoemde envelop (die gedeeltelijk lekte en/of waar
poederstof uit kwam en/of dwarrelde) gebracht naar het kantoor van die
en/of voornoemde envelop daar achtergelaten bij (de deur
en/of de drempel van) het kantoor van die en/of
voornoemde envelop vastgeplakt aan de grond en/of
- (vervolgens) weg gegaan en/of
- niet voldoende actie ondernomen om duidelijk te maken dat het om een
"grap" ging"
3.3. De bestreden uitspraak houdt onder het hoofd "vrijspraak" het
volgende in:
"Uit het ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in
hoger beroep gehouden onderzoek zijn de navolgende - voor de
bewijsvraag relevante - feiten en omstandigheden naar voren gekomen:
1. op en rond 17 oktober 2001 bestond wereldwijde onrust naar
aanleiding van het feit dat zich in de Verenigde Staten van Amerika -
kort na de terroristische aanslagen op onder meer het World Trade
Center d.d. 11 september 2001 - diverse gevallen van
miltvuurbesmetting voordeden, sommige met fatale afloop, welke
besmetting vermoedelijk opzettelijk was veroorzaakt middels de via
brieven en pakketten verspreide Anthrax-bacterie;
2. op eerstgenoemde datum heeft verdachte een op de centrale computer
voor externe mail bij het bedrijf te Ridderkerk ingekomen
e-mailbericht, afkomstig van de aan dat bedrijf verbonden
veiligheidsfunctionaris , met een daarbij gevoegd
bestand met informatie over Anthrax, ter kennisgeving doorgezonden
naar het interne mailadres van elke bij werkzame medewerker;
3. bedoeld e-mailbericht - in de aanhef als afzender en
als ontvanger vermeldende - is aldus onder meer ontvangen door de
vestigingsleider , welke kort daarna van de inhoud
van dat bericht en het daarbij behorende bestand kennis heeft genomen;
4. verdachte heeft het e-mailbericht vanaf de centrale computer - en
mitsdien met vorenbedoelde aanhef - tevens geprint, als ook het
bestand, houdende informatie over Anthrax;
5. verdachte heeft daarop een ongefrankeerde envelop geadresseerd aan
" , ter attentie van de vestigingsleider";
6. de daarbij door verdachte gebezigde term "vestigingsleider" is een
slechts intern binnen gebruikte functieaanduiding van eerder
genoemde , welke aanduiding buiten dat bedrijf niet wordt
gehanteerd;
7. na de envelop op de hiervoor omschreven wijze te hebben
geadresseerd, heeft verdachte het geprinte exemplaar van het
e-mailbericht met bijbehorend bestand in die envelop gestopt en
daaraan vervolgens de inhoud van twee staafjes melkpoeder toegevoegd;
8. het lag in de bedoeling van verdachte om met deze envelop, bij
wijze van "aanschouwelijke grap", het kantoor van
binnen te lopen, uit de envelop het melkpoeder - dat voor Anthrax
moest doorgaan - te laten lekken en daarbij tegen te
zeggen: "Sterk, we hebben net een mailtje binnen en kijk eens wat ik
binnenkrijg" of woorden van een dergelijke strekking;
9. toen bleek dat in bespreking was, heeft verdachte
de envelop met plakband dichtgeplakt en onbeheerd achtergelaten tegen
een plint in de nabijheid van de deur van het kantoor van [het
slachtoffer];
10 verdachte heeft vervolgens zijn collega's en
over de door hem met uit te halen
"grap" ingelicht;
11 Na afloop van de bespreking heeft de aan hem
gerichte envelop opgepakt en geconstateerd dat bij het oprapen een wit
poeder van de envelop af dwarrelde en dat in de envelop dat zelfde
witte poeder en het hem bekende e-mail-bericht van , met
informatie over Anthrax, zat;
12 was op dat moment geschrokken en boos en heeft
zich daarop met de envelop met inhoud tot het hoofd van de
administratie gewend, waarna een
zakje met melkpoeder op een schoteltje heeft gedaan en beiden die
melkpoeder hebben vergeleken met het witte poeder in de envelop;
13 beiden zijn vervolgens tot de conclusie gekomen dat het melkpoeder
veel op het in de envelop aanwezige poeder leek;
14 dacht daarop aan een "zieke grap" maar 100 %
zeker was hij niet;
15 veiligheidshalve heeft de envelop toch naar het
politiebureau te Ridderkerk gebracht, zonder daaraan binnen zijn
bedrijf verdere ruchtbaarheid te geven;
16 bij het in het politiebureau aanwezige publiek en dienstdoende
personeel is vrees voor besmetting met het Anthrax-virus ontstaan,
waarop de nodige voorzorgsmaatregelen zijn getroffen, de technische
recherche is ingeschakeld en de zogeheten procedure "GBO Noble Eagle"
in werking is gesteld, via welke procedure diverse instanties van het
aantreffen van een envelop, mogelijk bevattende Anthrax, bij op de
hoogte zijn gebracht.
De vraag of bij , die de envelop naar het
politiebureau heeft gebracht, sprake is geweest van een bedreiging in
de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht dient naar het
oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord. Het wettig en
overtuigend bewijs, dat zich daadwerkelijk bedreigd
heeft gevoeld dan wel dat de handelwijze van de verdachte van dien
aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat
iemand in de positie van zich bedreigd heeft kunnen
voelen, is niet geleverd. Uit de door gedane
aangifte en aanvullende aangifte blijkt dat hij in eerste instantie
schrok en boos was, vervolgens al snel dacht dat hij met een "zieke
grap" te maken had en de envelop slechts naar het politiebureau heeft
gebracht om het zekere voor het onzekere te nemen en geen onnodige
paniek onder de medewerkers van te veroorzaken. Uit die aangifte
en aanvullende aangifte - mede bezien in relatie tot met name de onder
de punten 3, 5, 6 en 11 beschreven omstandigheden - vloeit evenmin
voort dat door de handelwijze van de verdachte ook bij een ander
redelijk denkend mens in de positie van op enig
moment de - voor een bewezenverklaring van het op voormeld wetsartikel
gebaseerde tenlastelegging vereiste - vrees zou kunnen ontstaan voor
een min of meer ernstige inbreuk op zijn persoonlijke veiligheid. De
omstandigheden waaronder de envelop tegen een plint in de nabijheid
van de deur van het kantoor van is achtergelaten
wijzen daarvoor immers te zeer in de richting van een, zij het
buitengewoon misplaatste, grap.
Waar het de medewerkers van betreft, kan vooreerst worden
vastgesteld dat, buiten de met name in de tenlastelegging genoemde
, slechts , en [betrokkene
3] van het bestaan van meerbedoelde envelop met inhoud op de hoogte
zijn geweest. Dat en zich door de
handelwijze van verdachte op enigerlei wijze bedreigd hebben gevoeld,
is niet gebleken en ligt - gezien de onder punt 10 weergegeven
omstandigheid - ook niet in de rede. Noch is er bewijs voorhanden dat
- die het in de envelop aanwezige poeder als eerste als
melkpoeder meende te herkennen en bij de idee heeft
doen postvatten dat laatstgenoemde wel eens het slachtoffer van een
"zieke grap" kon zijn - zich bedreigd heeft gevoeld dan wel onder die
omstandigheid redelijkerwijze bedreigd heeft kunnen voelen.
Het antwoord op de vraag, of medewerkers van de politie, (overige) in
het politiebureau te Ridderkerk aanwezige personen, medewerkers van
GBO Noble Eagle en/of medewerkers van de technische recherche zich
door de handelwijze op de nader in de tenlastelegging omschreven wijze
bedreigd hebben gevoeld en ook redelijkerwijze konden voelen, kan in
het midden blijven, aangezien - zo dat antwoord al bevestigend zou
luiden - een dergelijk gevolg naar het oordeel van het hof in een
dermate ver verwijderd verband tot de handelwijze van verdachte staat
dat hij dat gevolg in redelijkheid niet kon en behoefde te voorzien en
derhalve niet voldaan is aan de voorwaarde dat hij zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat één of meer
van deze personen zich bedreigd zouden voelen.
Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het onder 1 ten laste
gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en verdachte
daarvan mitsdien moet worden vrijgesproken."
3.4.1. Het middel keert zich in de eerste plaats tegen de vrijspraak
van de tenlastegelegde bedreiging van .
3.4.2. Het middel betoogt terecht dat in een geval als het onderhavige
voor een veroordeling niet is vereist dat komt vast te staan dat bij
de bedreigde daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de
persoonlijke vrijheid is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van
dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in
het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke
vrijheid teweeg te brengen. Het Hof heeft dat op zichzelf niet
miskend. Het heeft evenwel geoordeeld dat uit de aangifte en de
aanvullende aangifte van "mede bezien in relatie tot
met name de onder de punten 3, 5, 6 en 11 beschreven omstandigheden"
niet voortvloeit "dat door de handelwijze van de verdachte ook bij een
ander redelijk denkend mens in de positie van op
enig moment de (...) vrees zou kunnen ontstaan voor een min of meer
ernstige inbreuk op zijn persoonlijke veiligheid".
Daarbij heeft het Hof ten slotte ook de wijze waarop de enveloppe door
de verdachte in de nabijheid van het kantoor van is
achtergelaten betrokken. De aldus aan genoemd oordeel gegeven
motivering is echter - in het bijzonder tegen de achtergrond van
hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de toen wereldwijd bestaande
onrust over de via brieven en pakketten verspreide Anthrax-bacterie -
niet zonder meer begrijpelijk. Voorzover het middel daarover klaagt is
het terecht voorgesteld.
3.5. Het middel, dat geen klacht behelst tegen de vrijspraak van de
tenlastegelegde bedreiging van "een of meerdere (andere) medewerker(s)
van het bedrijf ", kan voor het overige niet tot cassatie leiden.
De vrijspraak van de tenlastegelegde bedreiging van de overige in de
tenlastelegging genoemde personen berust op 's Hofs oordeel dat - ook
al zou bij die personen vrees (kunnen) zijn opgewekt - niet wettig en
overtuigend is bewezen dat bij de verdachte sprake was van op die
personen gericht (voorwaardelijk) opzet. De voor dat oordeel gegeven
motivering getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl zij
evenmin onbegrijpelijk is en in cassatie niet verder kan worden
getoetst.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden
beslist.
5. Beslissing
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voorzover het Hof
de verdachte heeft vrijgesproken van de bedreiging van [het
slachtoffer];
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in
zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en
afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en
J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J.
Okker-Braber, en uitgesproken op 3 februari 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 00974/03
Mr Machielse
Zitting 25 november 2003
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 28 januari 2003
vrijgesproken van de hem tenlastegelegde bedreiging.(1)
2. Mr. F. van Es, AG bij het gerechtshof, heeft cassatie ingesteld.
Mr. M. van der Horst, eveneens AG bij het hof, heeft een schriftuur
ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel komt erop neer dat het hof blijk heeft gegeven van een
onjuiste invulling van het misdrijf van bedreiging (art. 285 Sr)
althans de vrijspraak heeft doen berusten op gronden die die
vrijspraak niet kunnen dragen.
3.2. Het hof heeft de vrijspraak uitvoerig gemotiveerd. In dat kader
heeft het hof een aantal feiten vastgesteld en daaruit conclusies
getrokken. Ik geef die motivering hier in haar geheel weer:
6. Vrijspraak
Uit het ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in
hoger beroep gehouden onderzoek zijn de navolgende - voor de
bewijsvraag relevante - feiten en omstandigheden naar voren gekomen:
1. op en rond 17 oktober 2001 bestond wereldwijde onrust naar
aanleiding van het feit dat zich in de Verenigde Staten van Amerika -
kort na de terroristische aanslagen op onder meer het World Trade
Center d.d. 11 september 2001 - diverse gevallen van
miltvuurbesmetting voordeden, sommige met fatale afloop, welke
besmetting vermoedelijk opzettelijk was veroorzaakt middels de via
brieven en pakketten verspreide Anthrax-bacterie;
2. op eerstgenoemde datum heeft verdachte een op de centrale computer
voor externe mail bij het bedrijf te Ridderkerk ingekomen
e-mailbericht, afkomstig van de aan dat bedrijf verbonden
veiligheidsfunctionaris , met een daarbij gevoegd
bestand met informatie over Anthrax, ter kennisgeving doorgezonden
naar het interne mailadres van elke bij werkzame medewerker;
3. bedoeld e-mailbericht - in de aanhef als afzender en
als ontvanger vermeldende - is aldus onder meer ontvangen door de
vestigingsleider , welke kort daarna van de inhoud
van dat bericht en het daarbij behorende bestand kennis heeft genomen;
4. verdachte heeft het e-mailbericht vanaf de centrale computer - en
mitsdien met vorenbedoelde aanhef - tevens geprint, als ook het
bestand, houdende informatie over Anthrax;
5. verdachte heeft daarop een ongefrankeerde envelop geadresseerd aan
" , ter attentie van de vestigingsleider";
6. de daarbij door verdachte gebezigde term "vestigingsleider" is een
slechts intern binnen gebruikte functieaanduiding van eerder
genoemde , welke aanduiding buiten dat bedrijf niet wordt
gehanteerd;
7. na de envelop op de hiervoor omschreven wijze te hebben
geadresseerd, heeft verdachte het geprinte exemplaar van het
e-mailbericht met bijbehorend bestand in die envelop gestopt en
daaraan vervolgens de inhoud van twee staafjes melkpoeder toegevoegd;
8. het lag in de bedoeling van verdachte om met deze envelop, bij
wijze van "aanschouwelijke grap", het kantoor van
binnen te lopen, uit de envelop het melkpoeder - dat voor Anthrax
moest doorgaan - te laten lekken en daarbij tegen te
zeggen: "Sterk, we hebben net een mailtje binnen en kijk eens wat ik
binnenkrijg" of woorden van een dergelijke strekking;
9. toen bleek dat in bespreking was, heeft verdachte
de envelop met plakband dichtgeplakt en onbeheerd achtergelaten tegen
een plint in de nabijheid van de deur van het kantoor van [het
slachtoffer];
10 verdachte heeft vervolgens zijn collega's en
over de door hem met uit te halen
"grap" ingelicht;
11 Na afloop van de bespreking heeft de aan hem
gerichte envelop opgepakt en geconstateerd dat bij het oprapen een wit
poeder van de envelop af dwarrelde en dat in de envelop datzelfde
witte poeder en het hem bekende e-mailbericht van , met
informatie over Anthrax, zat;
12 was op dat moment geschrokken en boos en heeft
zich daarop met de envelop met inhoud tot het hoofd van de
administratie gewend, waarna een
zakje met melkpoeder op een schoteltje heeft gedaan en beiden die
melkpoeder hebben vergeleken met het witte poeder in de envelop;
13 beiden zijn vervolgens tot de conclusie gekomen dat het melkpoeder
veel op het in de envelop aanwezige poeder leek;
14 dacht daarop aan een "zieke grap" maar 100 %
zeker was hij niet;
15 veiligheidshalve heeft de envelop toch naar het
politiebureau te Ridderkerk gebracht, zonder daaraan binnen zijn
bedrijf verdere ruchtbaarheid te geven;
16 bij het in het politiebureau aanwezige publiek en dienstdoende
personeel is vrees voor besmetting met het Anthrax-virus ontstaan,
waarop de nodige voorzorgsmaatregelen zijn getroffen, de technische
recherche is ingeschakeld en de zogeheten procedure "GBO Noble Eagle"
in werking is gesteld, via welke procedure diverse instanties van het
aantreffen van een envelop, mogelijk bevattende Anthrax, bij op de
hoogte zijn gebracht.
De vraag of bij , die de envelop naar het
politiebureau heeft gebracht, sprake is geweest van een bedreiging in
de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht dient naar het
oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord. Het wettig en
overtuigend bewijs, dat zich daadwerkelijk bedreigd
heeft gevoeld dan wel dat de handelwijze van de verdachte van dien
aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat
iemand in de positie van zich bedreigd heeft kunnen
voelen, is niet geleverd. Uit de door gedane
aangifte en aanvullende aangifte blijkt dat hij in eerste instantie
schrok en boos was, vervolgens al snel dacht dat hij met een "zieke
grap" te maken had en de envelop slechts naar het politiebureau heeft
gebracht om het zekere voor het onzekere te nemen en geen onnodige
paniek onder de medewerkers van te veroorzaken. Uit die aangifte
en aanvullende aangifte - mede bezien in relatie tot met name de onder
de punten 3, 5, 6 en 11 beschreven omstandigheden - vloeit evenmin
voort dat door de handelwijze van de verdachte ook bij een ander
redelijk denkend mens in de positie van op enig
moment de - voor een bewezenverklaring van het op voormeld wetsartikel
gebaseerde tenlastelegging vereiste - vrees zou kunnen ontstaan voor
een min of meer ernstige inbreuk op zijn persoonlijke veiligheid. De
omstandigheden waaronder de envelop tegen een plint in de nabijheid
van de deur van het kantoor van is achtergelaten
wijzen daarvoor immers te zeer in de richting van een, zij het
buitengewoon misplaatste, grap.
Waar het de medewerkers van betreft, kan vooreerst worden
vastgesteld dat, buiten de met name in de tenlastelegging genoemde
, slechts , en [betrokkene
3] van het bestaan van meerbedoelde envelop met inhoud op de hoogte
zijn geweest. Dat en zich door de
handelwijze van verdachte op enigerlei wijze bedreigd hebben gevoeld,
is niet gebleken en ligt - gezien de onder punt 10 weergegeven
omstandigheid - ook niet in de rede. Noch is er bewijs voorhanden dat
- die het in de envelop aanwezige poeder als eerste als
melkpoeder meende te herkennen en bij de idee heeft
doen postvatten dat laatstgenoemde wel eens het slachtoffer van een
"zieke grap" kon zijn - zich bedreigd heeft gevoeld dan wel onder die
omstandigheid redelijkerwijze bedreigd heeft kunnen voelen.
Het antwoord op de vraag, of medewerkers van de politie, (overige) in
het politiebureau te Ridderkerk aanwezige personen, medewerkers van
GBO Noble Eagle en/of medewerkers van de technische recherche zich
door de handelwijze op de nader in de tenlastelegging omschreven wijze
bedreigd hebben gevoeld en ook redelijkerwijze konden voelen, kan in
het midden blijven, aangezien - zo dat antwoord al bevestigend zou
luiden - een dergelijk gevolg naar het oordeel van het hof in een
dermate ver verwijderd verband tot de handelwijze van verdachte staat
dat hij dat gevolg in redelijkheid niet kon en behoefde te voorzien en
derhalve niet voldaan is aan de voorwaarde dat hij zich willens en
wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat één of meer
van deze personen zich bedreigd zouden voelen.
Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het onder 1 ten laste
gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en verdachte
daarvan mitsdien moet worden vrijgesproken.
De steller van het middel vertrekt van het standpunt dat het voor art.
285 Sr niet van belang is of de 'geadresseerde' zelf zich bedreigd
heeft gevoeld, mits in het algemeen de handelingen geschikt waren bij
een ander vrees op te wekken. Vervolgens wijst de steller van het
middel op de overwegingen onder 11, 12, 14 en 15, waaruit valt op te
maken dat schrok en het gebeuren zo ernstig opvatte
dat hij met de envelop naar de politie is gegaan. Voorts wijst de
steller van het middel op de overweging onder 1 waarin het hof heeft
vastgesteld dat juist in die tijd wereldwijd onrust bestond naar
aanleiding van anthrax-brieven die in de VS waren aangetroffen.
3.3. Het belang dat art. 285 Sr - de strafbepaling waarop de
tenlastelegging in casu is toegesneden - beoogt te beschermen is te
voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door een bedreiging met
een ernstig misdrijf, waarbij het overigens niet vereist is dat de
bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk
heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich
in zijn vrijheid belemmerd achtte.(2) Voldoende is dat in het algemeen
een dergelijke vrees kan worden opgewekt. Paragraaf 241 StGB bestrijkt
hetzelfde terrein. Het beschermde belang is daar de 'individuelle
Rechtsfrieden'.(3) Het gaat er niet om of het slachtoffer in het
concrete geval vrees wordt aangejaagd, maar of "die Tathandlung nach
Art und Umständen objektiv geeignet ist, einen solchen Effekt bei
einem "normal" empfindenden Menschen auszulösen".(4) Of degene voor
wie de bedreiging is bedoeld die bedreiging serieus neemt is niet eens
van belang.(5) Het betreft een abstract gevaarzettingsdelict dat geen
rekening houdt met de persoonlijke onverschrokkenheid of angstige
aanleg van de bedreigde.(6)
Aldus lijkt de drempel voor art. 285 Sr nogal laag te liggen. In het
maatschappelijk verkeer kunnen gedragingen voorkomen die, geïsoleerd
beschouwd, op het eerste gezicht voldoen aan de eisen die art. 285 Sr
stelt, maar die een zo vluchtig effect hebben dat het niet aangewezen
lijkt om strafrechtelijk op te treden. Ik denk nu inderdaad aan
'practical jokes' waardoor iemand in de waan wordt gebracht dat hem
iets ernstigs zal overkomen, welke waan weer zeer snel wordt
weggenomen. In zulke gevallen laat men iemand schrikken en neemt men
zelf direct daarop de ontstane onrust weg. Meestal zal het in de
'bedreigde' niet opkomen om aangifte te doen. Doet hij toch aangifte
dan zal het OM wel niet vervolgen. Het doet er niet toe dat de
bedreiger geen kwade bedoelingen had. Hij beoogde de ander te laten
schrikken en is daarin geslaagd.
3.4. In de onderhavige zaak is wel meer aan de hand dan een enkel
schrikeffect. schrok aanvankelijk niet alleen maar
nam het gebeuren zo serieus op dat hij met de envelop naar de politie
is gegaan, waar groot alarm is gegeven. De dragende overweging in de
motivering van het hof dat uit de aangiftes van niet
voortvloeit dat "ook bij een ander redelijk denkend mens in de positie
van op enig moment de - voor een bewezenverklaring
van het op voormeld wetsartikel gebaseerde tenlastelegging vereiste -
vrees zou kunnen ontstaan voor een min of meer ernstige inbreuk op
zijn persoonlijke veiligheid" is in het licht van hetgeen [het
slachtoffer] naar eigen verklaring voelde bij het aantreffen van de
envelop en van het vastgestelde handelen van daarna
voor mij niet begrijpelijk. De omstandigheden onder de punten 3, 5, 6
en 11 doen daaraan niet af. bracht de envelop naar
de politie ook om het zekere voor het onzekere te nemen. Dat houdt in
dat hijzelf niet zeker was van de inhoud en herkomst van de envelop en
dat hij daarover in meerdere of mindere mate ongerust was. Een
objectieve derde buitenstaander zou naar mijn inschatting hetzelfde
hebben gehandeld, gelet ook op de door het hof vastgestelde
maatschappelijke onrust over mogelijke anthrax-aanslagen.
De vaststellingen van het hof in aanmerking nemend acht ik het oordeel
dat hier van een bedreiging in de zin van art. 285 Sr geen sprake was
niet begrijpelijk.
3.5. Wat het hof heeft opgemerkt over het effect van verdachtes
handelen op bijvoorbeeld de politiemedewerkers hangt zozeer samen met
's hofs feitelijke inschatting of verdachte de kans, dat ook de
politie zou worden ingeschakeld en dat ook politiemensen gevaar zouden
hebben bespeurd, ook op de koop toe heeft genomen dat een toetsing in
cassatie van dit onderdeel van de overwegingen niet aangewezen is.
4. Ik wil hier nog wel mijn waardering uitspreken voor het hof dat de
vrijspraak zo uitvoerig heeft gemotiveerd en aldus aan de Hoge Raad de
kans biedt om zijn rechtsvormende taak in dit geval ten aanzien van de
inhoud van art. 285 Sr gestalte te geven. Sinds de afschaffing van het
cassatieverbod tegen vrijspraken kan de Hoge Raad vrijspraken toetsen.
Niet alleen zal de Hoge Raad de uitleg van de wet door de
feitenrechter kunnen beoordelen, in die zin dat de Hoge Raad kan
controleren of de rechter de grondslag van de tenlastelegging heeft
gerespecteerd, maar de Hoge Raad zal vrijspraken ook overigens op hun
motivering kunnen beoordelen. Ik merk wel op dat het eerste
toetsingsmoment doorgaans verstrengeld zal zijn met het tweede, omdat
de uitleg door de feitenrechter van een aan de wet ontleende term in
de tenlastelegging gewoonlijk slechts uit nadere motiverende
overwegingen zal kunnen blijken. 'Kale' vrijspraken bieden die
mogelijkheid niet. Anderzijds zijn er ook gemotiveerde vrijspraken
waar de motivering betrekking heeft op de waardering van voorhanden
bewijsmateriaal. De laatste soort vrijspraken blijft schier
onaantastbaar in cassatie.(7) Het is niet de bedoeling dat de Hoge
Raad zich plaatst in de zetel van de feitenrechter en gaat beoordelen
of op grond van het verzamelde bewijsmateriaal toch niet wettig en
overtuigend bewezen is te achten dat verdachte het hem tenlastegelegde
heeft begaan. In dit geval biedt het arrest van het hof de Hoge Raad
evenwel de mogelijkheid te doen blijken of en wanneer - grof gezegd -
mislukte 'practical jokes' ook onder de werkingssfeer van art. 285 Sr
vallen.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en
tot verwijzing van de strafzaak naar een aangrenzend gerechtshof
teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en
afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Het op 1 januari 2003 afgeschafte verbod van cassatie tegen
vrijspraken is dus in deze zaak ingevolge art. II van de Wet van 31
oktober 2002, Stb. 539, niet meer van toepassing.
2 HR 8 februari 1897, W 6926
3 Schönke/Schröder, 25e druk, 2/241. Larguier spreekt in het verband
van art. 222-17 CP van 'un sentiment d'insécurité', J. Larguier/A-M.
Larguier, Droit Pénal Spécial, 11e druk, p. 108.
4 Schönke/Schröder 2/241.
5 Tröndle/Fischer, 50e druk, 3/241.
6 In het Franse recht wordt kennelijk wat minder van de persoon van de
bedreigde geabstraheerd, omdat daar volgens Véron ven belang is of het
gedrag "est de nature à faire impression sur le destinataire des
menaces", Michel Véron, Droit pénal spécial, 8e druk, p. 47.
7 In zeer uitzonderlijke gevallen zal zich een onbegrijpelijke
motivering kunnen aandienen. Te denken is aan het geval dat de
feitenrechter een vrijspraak van verkrachting motiveert met de
overweging de aangifte van het slachtoffer onbetrouwbaar is omdat het
slachtoffer jonger is dan 30 jaar.
Hoge Raad der Nederlanden