Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO0633 Zaaknr: 00817/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 3-02-2004
Datum publicatie: 3-02-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
3 februari 2004
Strafkamer
nr. 00817/03
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Amsterdam van 24 december 2002, nummer 23/003950-01, in de strafzaak
tegen:
, geboren te op 1974, ten
tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuyder Bos" te
Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek
gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te
Alkmaar van 2 maart 2001 - de verdachte ter zake van 1. en 3.
"diefstal, meermalen gepleegd", 2. "openlijk met verenigde krachten
geweld plegen tegen personen", 4. "het opzettelijk door valse
alarmkreten de rust verstoren, meermalen gepleegd" en 5. "diefstal,
gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk
te maken" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft
het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de
verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het
arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P.
Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het
beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans
onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte "de rust
heeft verstoord" zoals onder 4 is bewezenverklaard.
3.2.1. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is onder 4 ten laste
van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar, opzettelijk door valse
alarmkreten de rust heeft verstoord, immers heeft verdachte
opzettelijk via een politieportofoon meermalen via het
portofoonverkeer oproepen gedaan om assistentie van de politie ter
zake van gepleegde misdrijven".
3.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep
van 12 december 2002, voorzover inhoudende:
"Ik beken dat ik op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar via een
politieportofoon meermalen via het portofoonverkeer valse oproepen heb
gedaan om assistentie van de politie ter zake van gepleegde
misdrijven."
b. het proces-verbaal met nummer PL1040/99-575764 van 14 december 1999
opgemaakt door de opsporingsambtenaar E. Groenendijk, voorzover
inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op dinsdag 7 december 1999 was ik werkzaam in de Regionale Meldkamer
te Alkmaar, alwaar ik was belast met het bedienen van zowel het
mobilofoon- als portofoonverkeer. Gedurende deze dienst hoorde ik,
omstreeks 8.15 uur op het portofoonkanaal 411, dat in gebruik is voor
het gebied in en rond Den Helder, een mannelijk persoon meerdere malen
oproepen. Uit het taalgebruik en de wijze waarop de meldingen
geformuleerd waren, kon ik opmaken dat deze persoon niet werkzaam was
bij de politie. Ik hoorde dat de onbekende man om assistentie vroeg in
verband met een overval in Schagerbrug. Enige tijd later riep de man
dat er een verkrachting gaande was eveneens in Schagerbrug en dat
hierbij assistentie nodig was. Een aantal politiemensen die het
betreffende portofoonkanaal uitluisterden en deze meldingen hoorden,
reageerden hierop en vroegen vervolgens om nadere informatie omtrent
de lokatie waar deze zaken plaatsvonden."
c. het proces-verbaal met nummer PL1040/99-575764 van 9 december 1999
opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.W. de Bruijn, voorzover
inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik kan mij herinneren dat ik op 7 december 1999 via de portofoon
verschillende valse meldingen heb gedaan, zoals van gewapende
overvallen en "assistentie collega's in Schagerbrug". Volgens mij heb
ik uitgezonden op de kanalen van Den Helder en Schagen."
3.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 142, eerste lid, Sr.
Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende
term "rust" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde
betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.
3.4. Het eerste lid van art. 142 Sr, dat is geplaatst in titel V
betreffende "Misdrijven tegen de openbare orde" van Boek II van het
Wetboek van Strafrecht, luidt:
"Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust
verstoort, wordt gestraft (...)."
3.5. Anders dan in het middel blijkens de toelichting voorstaat, is
gelet op de tekst van art. 142, eerste lid, Sr niet vereist dat de
valse alarmkreten of signalen op zichzelf de openbare orde of openbare
rust verstoren.
Uit de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de
valse oproepen van de verdachte via een politieportofoon een aantal
politieambtenaren hebben bereikt en dat die ambtenaren daarop hebben
gereageerd en nadere informatie hebben gevraagd aan de meldkamer.
Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het aldus valselijk
alarmeren van de politie naar redelijke verwachting tot effect heeft
dat dienstdoende politieambtenaren tot actie overgaan waardoor de
normale gang van zaken in de samenleving wordt verstoord, geeft het
oordeel van het Hof dat de verdachte door het doen van die oproepen de
rust heeft verstoord in de zin van art. 142, eerste lid, Sr niet blijk
van een verkeerde rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk
is.
3.6. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin
Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en
uitgesproken op 3 februari 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 00817/03
Mr Wortel
Zitting:16 december 2003
Conclusie inzake:
1. Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Gerechtshof
te Amsterdam waarbij verzoeker wegens (1 en 3) "diefstal, meermalen
gepleegd", (2 primair) "openlijk met verenigde krachten geweld plegen
tegen personen", (4) "het opzettelijk door valse alarmkreten de rust
verstoren, meermalen gepleegd" en (5) "diefstal, gevolgd van
bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken" is
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Tevens is verzoeker veroordeeld aan een benadeelde partij een bedrag
te betalen en is hem, ten behoeve van die benadeelde partij, tot
hetzelfde bedrag een betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr
opgelegd, met de gebruikelijke clausule dat betalingen aan de
benadeelde partij in mindering zullen strekken op de
betalingsverplichting jegens de Staat en omgekeerd.
2. Namens verzoeker heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, één
cassatiemiddel voorgesteld.
3. Het middel keert zich tegen de bewezen- en strafbaarverklaring ter
zake van het onder 4 tenlastegelegde feit met de klacht dat ten
onrechte bewezen is verklaard dat verzoeker de rust heeft verstoord
als bedoeld in art. 142 Sr.
4. Ter zake van het onder 4 tenlastegelegde is bewezenverklaard dat
verzoeker:
"(...) op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar, opzettelijk door
valse alarmkreten de rust heeft verstoord, immers heeft verdachte
opzettelijk via een politieportofoon meermalen via het
portofoonverkeer oproepen gedaan om assistentie van de politie ter
zake van gepleegde misdrijven"
5. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat onder "rust" in
de zin van art. 142 Sr moet worden verstaan: de openbare rust, de rust
van de buurt of van naaste omwonenden.
Voorts wordt betoogd dat, nu verzoeker blijkens de bewijsmiddelen
niets anders heeft gedaan dan valse alarmsignalen geven binnen een
gesloten telecommunicatiesysteem, zodat die signalen uitsluitend
kenbaar waren voor de beperkte kring van personen die uit hoofde van
hun functie toegang tot dat communicatiesysteem hadden, uitsluitend de
rust binnen dat communicatiesysteem is verstoord. Dat die verstoring
wellicht tot een verstoring van de openbare rust had kunnen leiden (in
verband - zo begrijp ik - met de mogelijkheid dat dienstdoende
politiefunctionarissen op voor derden zichtbare of hoorbare wijze in
actie waren gekomen), moet buiten beschouwing blijven, aangezien uit
de bewijsmiddelen blijkt dat het enige effect van verzoekers valse
meldingen is geweest dat een politiefunctionaris bij de centrale heeft
geïnformeerd wat er aan de hand was.
6. In Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art.
142 Sr, aant. 2 (suppl. 107) is aangenomen dat ook de verstoring van
de rust van slechts enkele personen onder het bereik van art. 142,
eerste lid, Sr valt. Dat is afgeleid uit de omstandigheid dat in het
oorspronkelijk voorgestelde art. 431 Sr ('burengerucht', strafbaar
gesteld als overtreding) de eis van openbare rustverstoring was
gesteld, terwijl die eis nadien is vervallen. Nu de wetsgeschiedenis
duidelijk maakt dat de in art. 431 Sr bedoelde rustverstoring door
nachtelijk rumoer gestraft moet kunnen worden, ook indien alle
openlijkheid daaraan ontbreekt, valt niet in te zien waarom de
strafbaarheid van rustverstoring door alarmkreten of signalen beperkt
zou moeten worden tot het geval waarin zij openlijk plaatsvindt.
7. Enige tijd geleden heeft het Gerechtshof te Arnhem in verband met
art. 142 Sr geoordeeld dat de rust was verstoord door een telefonische
melding betreffende een vreemd pakketje (dat vervolgens een nep-bom
bleek te zijn), aangezien de uitwerking van dit valse signaal was
geweest dat de politie een grotere activiteit had vertoond dan
gebruikelijk, onder meer door de inzet van een bomverkenner
(Gerechtshof Arnhem 25 maart 1994, NJ 1994, 632). Eerder had de
Rechtbank te Amsterdam al in die zin geoordeeld (NJ 1973, 462).
8. Het lijkt mij juist om onder "rust verstoren" in de zin van art.
142, eerste lid, Sr de gevallen te brengen waarin de valse alarmkreten
of signalen personen die uit hoofde van hun functie gehouden zijn op
te treden tegen (dreigende) inbreuken op de rechtsorde in de waan
hebben gebracht dat hun bemoeienis werd verlangd, waardoor zij
onnodige activiteiten hebben ontplooid.
Ik zie evenwel niet in op welke wijze men de kring van die personen
zou kunnen kwantificeren of eisen zou moeten stellen aan de door hen
ontplooide activiteiten teneinde een bij de toepassing van deze
strafbepaling geboden beperking in het begrip 'rustverstoring' aan te
brengen.
9. Indien verschillende politiemensen, gehoor gevend aan de via
telefoon of portofoonverkeer gegeven valse alarmkreet, zich met
loeiende sirene en flitsende zwaailichten, en wellicht overschrijding
van de maximumsnelheid, naar de opgegeven plek begeven zal er, dunkt
mij, geen enkele twijfel over kunnen bestaan dat zich een
rustverstoring in de zo-even bedoelde zin heeft voorgedaan.
Maar waarom zou dat anders zijn indien slechts één politiefunctionaris
op die manier reageert?
En waarom zou dat anders zijn indien er voor de buitenwereld niets te
zien is en de reactie van de opsporingsambtenaren (of
opsporingsambtenaar) beperkt blijft tot verifiëren, met de beschikbare
vormen van vertrouwelijke telecommunicatie, of optreden werkelijk
aangewezen is?
10. In dat ontbreken van voor de buitenwereld kenbare (en misschien
onrust, angst of nieuwsgierigheid wekkende) activiteit kan geen
onderscheidend criterium gelegen zijn, ervan uitgaande - zoals ik met
het Amsterdamse Hof doe - dat "rust verstoren" in de zin van art. 142,
eerste lid, Sr niet is beperkt tot het wekken van gevoelens van
onrust, onveiligheid of andere emoties bij omstanders of omwonenden,
maar ook in het opwekken van bijzondere en onnodige activiteiten bij
degenen wier taak het is (dreigende) verstoringen van de rechtsorde te
voorkomen of te beëindigen.
11. Een bruikbare maatstaf om bepaalde activiteiten, vertoond door een
minimaal aantal personen die door het valse alarm daartoe zijn bewogen
wèl als verstoren van de rust in de zin van art. 142, eerste Sr te
kunnen aanmerken, maar andere activiteiten door te weinig personen
niet, lijkt mij niet voorhanden. Tekst en strekking van deze
strafbaarstelling nopen naar mijn inzicht ook niet tot het aanbrengen
van een dergelijke beperking.
12. 's Hofs oordeel dat verzoeker door het met een portofoon doen van
valse oproepen opzettelijk de rust heeft verstoord getuigt mijns
inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Nu uit bewijsmiddel 4.2. blijkt dat een aantal politiemensen op die
valse oproepen heeft gereageerd door bij de meldkamer nadere
informatie te vragen omtrent de plaats waar de door verzoeker
valselijk gemelde feiten plaatsvonden, meen ik dat dit oordeel niet
onbegrijpelijk is.
De bewezenverklaring ter zake van het onder 4 tenlastegelegde is ook
ten aanzien van de rustverstoring naar behoren met redenen omkleed.
Naar mijn inzicht kan het middel geen doel treffen.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het
beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Hoge Raad der Nederlanden