Partij van de Arbeid


Den Haag, 4 februari 2004


Bijdrage van Gerdi Verbeet(PvdA) aan het Algemeen Overleg Oorlogsgetroffenen


Gesproken woord geldt


Algemeen


Voorzitter, ik wil u melden ook het woord te voeren namens de fractie van GroenLinks. Het is al jaren goed gebruik bij dit gevoelige onderwerp zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken. Wat mij betreft blijft dit zo.


Voorzitter, het is alweer ruim twee jaar geleden dat we over het brede beleid voor oorlogsgetroffenen overlegd hebben. Daarom is het goed dat we dat nu weer doen, aan de hand van een overzichtelijke voortgangsrapportage van de staatssecretaris. Waarvoor dank.


De Tweede Wereldoorlog en alles wat daarmee samenhangt, is niet weg te denken uit de Nederlandse samenleving en zal daarom ook van de politiek aandacht moeten blijven krijgen, zeker nu een steeds groter deel van de bevolking de oorlog niet heeft meegemaakt. Mijn fractie is zeer bezorgd over de toename van het antisemitisme op school, op straat en op het Internet. Wat gaat de regering daaraan doen?


Wetten


Er is een vijftal pensioen- en uitkeringswetten, bedoeld voor financiële compensatie ten behoeve van oorlogsgetroffenen en hun nabestaanden. Deze wetten worden uitgevoerd door de Pensioen en Uitkeringsraad (PUR). Een compliment voor de PUR is op zijn plaats. De PUR geeft aan dat ook na de vereenvoudigingsoperatie-Van Galen uit 2001 zich nog problemen voordoen bij de uitvoering van de wetten. De drie buitengewone pensioenwetten en de Wet uitkering vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) hebben hun doelgroep grotendeels bereikt. Dit geldt veel minder voor de Wet uitkeringen burgerslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Voor deze wet worden jaarlijks nog altijd zo'n tweeduizend nieuwe aanvragen ingediend. De PUR benoemt twee groepen die in aanmerking zouden kunnen komen voor de Wubo, maar die nog weinig aanvragen hebben gedaan: de ex-dwangarbeiders en de slachtoffers van de Bersiapperiode. De staatssecretaris geeft aan dat zij niets voelt voor een gerichte voorlichting voor deze doelgroepen: de aanvraagprocedure is belastend, terwijl de kans op succes klein is. Deze redenering vind ik weinig overtuigend. Wat vindt de staatssecretaris van de suggestie om de eerstelijnsgezondheidszorg (huisartsen, bedrijfsartsen, etc) te informeren over de aard van het ziektebeeld van oorlogsslachtoffers en over de mogelijkheden van de Wubo, zodat zij cliënten beter kunnen doorverwijzen?


Verder vindt mijn fractie dat de staatssecretaris de noodzaak van een goede begeleiding door het maatschappelijk werk bij afwijzing van aanvragen onderschat. Om die reden vinden wij dat de korting op de subsidie voor de st. Pelita niet terecht is. Graag het oordeel van de staatssecretaris. Hetzelfde geldt wat ons betreft voor de bezuiniging op de organisaties van Roma en Sinti. Hoe denkt u de steun aan deze groepen in de toekomst te waarborgen.


Mw. Smilde zal nader ingaan op de verschillende territorialiteitseisen Wuv/Wubo.


Een groot probleem bij de uitvoering van de wetten is het aantonen van de causaliteit tussen de oorlogsomstandigheden en de invaliditeit of ziekte. De staatssecretaris erkent dit, maar gaat niet in op mogelijke maatregelen om dit te ondervangen. Overweegt zij de causaliteitseis verder te versoepelen (zoals eerder voor zeventigplussers is gebeurd)? Hoe gaat de PUR hier mee om? Wat is de rol van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) terzake?


De staatssecretaris vindt dat principiële wijzigingen in het wettelijke stelsel niet meer aan de orde zijn. Haar in de slotparagraaf verwoorde visie voor de komende jaren dat 'het een belangrijke uitdaging is om samen met veldpartijen tijdig maatregelen te treffen om het organisatorische draagvlak van de uitvoeringsinstellingen via herpositionering en samenwerking te kunnen blijven waarborgen', vind ik nogal vaag.


Volgend jaar is het 60 jaar na het einde van de WOII. De gemiddelde leeftijd van de pensioen- en uitkeringsgerechtigden is 75 jaar. De bewijsvoering, en dus de uitvoerbaarheid van de wetten wordt steeds moeilijker. Ik zou de staatssecretaris willen voorstellen een brede consultatieronde met betrokkenen uit met name de eerste generatie te houden om een heldere visie te ontwikkelen op de toekomst van de wetten en ons daarover te rapporteren.


Naoorlogs rechtsherstel


In 2000 heeft de regering besloten tot het maken van een gebaar naar verschillende categorieën oorlogsgetroffenen in verband met het tekortschietend naoorlogs rechtsherstel. Per gemeenschap is een aparte oplossing gekozen: individuele uitkering, collectieve uitkering, geschiedschrijving, het oprichten van monumenten of een combinatie hiervan. Het is goed te lezen dat deze genoegdoening in de praktijk vorm krijgt: zonder dat de vreselijke oorlogsherinneringen ooit over gaan, is het maken van een gebaar - in welke vorm dan ook - voor veel oorlogsgetroffenen een belangrijke stap. Toch zijn er nog wel wat problemen.


De heer Rijpstra zal ingaan op het breed historisch onderzoek. Gezien de tijd laat ik dat onderwerp aan hem.


Ik wil wel aandacht vragen voor de ex-dwangarbeiders. De Nederlandse overheid heeft voor deze groep geen specifieke regeling getroffen, maar Nederlandse ex-dwangarbeiders kunnen een beroep doen op een Duits en een Oostenrijks fonds. In het bijzonder bij het Duitse fonds doen zich grote problemen voor. Ik heb hier eerder schriftelijke vragen over gesteld, die een weinig bevredigend antwoord kregen. De criteria worden uiterst streng toegepast: van de ruim twintigduizend Nederlandse aanvragen, hebben tot dusver slechts 2800 ex-dwangarbeiders een vergoeding ontvangen. Ook hier doet zich een groot probleem voor bij de bewijsvoering: het moeten aantonen dat je onder erbarmelijke omstandigheden hebt moeten leven en werken is niet alleen emotioneel belastend, maar in de praktijk vaak uiterst moeilijk. Hoe gaat het fonds hier mee om? Dan de lengte van de procedure: die is - dat onderkent gelukkig ook de staatssecretaris- onaanvaardbaar lang. Ex-dwangarbeiders - die de tachtig veelal gepasseerd zijn- moeten soms wel drie jaar wachten op een (meestal negatieve) beslissing. De meest recente cijfers zijn weinig hoopgevend. Het IOM streeft ernaar eind 2004 aan alle rechthebbenden de eerste tranche van een uitkering te hebben verstrekt. Betekent dat dan ook dat alle aanvragen voor dat moment zijn beoordeeld en dat iedereen weet waar hij aan toe is? Zelfs als dat zo is: een jaar duurt nog erg lang en de tijd dringt. Ik wil daarom voorstellen om de uitvoering van de aanvragen van de Nederlandse voormalige dwangarbeiders in handen te geven van de Nederlandse overheid. Die bekijkt vervolgens volgens de bestaande criteria of mensen in aanmerking komen voor een vergoeding. Voor de mensen die in aanmerking komen voor een vergoeding, dient de Nederlandse overheid een declaratie in bij de Duitse overheid. Degenen wier verzoek wordt afgewezen, krijgen uiteraard ook zo snel mogelijk bericht. Wat vindt de staatssecretaris van deze suggestie? Als dit geen werkbaar alternatief is of te weinig tijdwinst oplevert, wil ik dat de staatssecretaris ambtelijke versterking naar Genève stuurt, om het IOM te helpen bij het afhandelen van de Nederlandse aanvragen. Ik verbaasde mij overigens zeer over de mededeling van de staatssecretaris dat de uitvoeringskosten (personeel e.d.) van de regeling ten koste gaan van het totaal beschikbare bedrag van 10 miljard D-mark. Was dat van tevoren bekend? Hoeveel bedragen die uitvoeringskosten inmiddels? Kan de staatssecretaris verder toezeggen dat de Nederlandse informatielijn daadwerkelijk door een Nederlandstalige wordt bemand? En waarom kent de website van het IOM geen Nederlandstalige variant?


(Jeugd)voorlichting


Het leed van de oorlogsgetroffenen is niet alleen met wetten goed te maken. Zij verdienen het dat wij de herinnering aan de verschrikkingen levend houden en ons voluit inzetten om herhaling te voorkomen.


Ik ben blij te horen dat de regering voorlichting over de Tweede Wereldoorlog via het reguliere onderwijs belangrijk vindt en dat 'nauwe afstemming met het onderwijsveld en het ministerie van OC en W daarom noodzakelijk '. Het recent verschenen rapport "Tijd voor kwaliteit", dat exact de behandeling van de WOII in geschiedenismethoden in het VO weergeeft, is bepaald niet hoopgevend. Verder heb ik tot tweemaal toe een afwijzende reactie van de staatssecretaris op mijn suggestie ontvangen om de positie van homoseksuelen in en eventueel na de oorlog tot eindexamenonderwerp in het voortgezet onderwijs te maken. Hoe moet ik dit met elkaar rijmen? Wil de staatssecretaris hier nu wel over overleggen met de minister van Onderwijs? Kan zij daarnaast alvast een inkijkje geven in de 'zeker herijking'van het voorlichtingsbeleid? Wat is daarin nog de rol van de herinneringscentra? Hoe kunnen deze herinneringscentra gezien de bezuinigingen waaraan zij onderworpen zijn hun rol nog naar behoren vervullen?


Tot slot vraag ik uw aandacht voor de expositie van de Staat der Nederlanden in het kamp Auschwitz. Ik heb afgelopen herfst met eigen ogen kunnen zien dat de Nederlandse expositie in erbarmelijke staat is. De Nederlandse regering zou er een eer in zou moeten stellen om de herinnering aan de uit Nederland afkomstige slachtoffers van de holocaust op passende wijze levend te houden. Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen?