---
Kamervragen en antwoorden
---
Vragen van het Tweede Kamerlid Bakker (D66) over het schietincident in Irak
4-2-2004 11:53:00
Graag bied ik u mede namens de Minister van Justitie hierbij aan de
antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Bakker
(D66) over de omstandigheden rond het dodelijk schietincident in Irak.
Deze vragen werden ingezonden op 8 januari 2004 met kenmerk
2030405650.
DE MINISTER VAN DEFENSIE
H.G.J. Kamp
Antwoorden van de Minister van Defensie en de Minister van Justitie,
op vragen van het lid Bakker (D66) over omstandigheden rond dodelijk
schietincident in Irak (ingezonden 8 januari 2004).
1. Kunt u een uiteenzetting geven van de omstandigheden rond het
schietincident van 27 december jl., waarbij een Irakese plunderaar om
het leven kwam? Kunt u daarbij onder meer ingaan op de
(gewelds)instructies ter zake, en op het aantal malen dat
waarschuwingsschoten zijn gelost, resp. er gericht is geschoten?
8. Bent u inderdaad van mening dat u hierover de Tweede Kamer niet
kunt informeren daar het louter een individuele strafzaak betreft? Zo
ja, hebt u dan begrip voor het feit dat het zowel voor de militairen
ter plaatse, als voor de Tweede Kamer, als voor de Nederlandse
bevolking van belang is om de toedracht rond het incident te kennen
onverlet de beperkingen die natuurlijk gesteld zijn aan mededelingen
met het oog op het justitieel onderzoek?
De omstandigheden rond het schietincident van 27 december 2003, zoals
bijvoorbeeld de toepassing van de geweldsinstructies, het aantal al
dan niet gericht door de betrokken militair afgevuurde kogels, waarbij
een Irakees om het leven kwam zijn zoals bekend onderwerp van een
strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het openbaar ministerie
(OM) te Arnhem. Het betreft een individuele strafzaak waarover, nu het
strafrechtelijk onderzoek nog niet is afgerond, terughoudendheid met
betrekking tot het doen van verregaande mededelingen past. Het feit
dat over de onderhavige kwestie reeds een aantal feiten en
omstandigheden in de openbaarheid zijn gebracht doet hieraan niet af.
2. Door wie is dit incident op 28 december jl. bekend gemaakt? Hoe
verklaart u dat deze mededelingen in eerste instantie neutraal van
toon waren, terwijl slechts enkele dagen later een betrokkene is
gearresteerd en in beschuldiging is gesteld van moord, resp. doodslag,
resp. dood door schuld.
3. Kunt u met inbegrip voor het feit dat hangende een justitieel
onderzoek op een aantal kwesties niet kan worden ingegaan , toch
aangeven waarom dat door het Openbaar Ministerie reeds de
tenlastelegging (moord, resp. doodslag, resp. dood door schuld) naar
buiten is gebracht, terwijl het onderzoek blijkens mededelingen van de
heer De Wijkerslooth nog niet is afgerond? Is het justitieel onderzoek
door het Openbaar Ministerie op eigen initiatief gestart, of is er
aangifte gedaan/ Indien het laatste het geval is, door wie?
Het schietincident is door de directie voorlichting van het ministerie
van Defensie op 28 december jl. bekend gemaakt. In de woordvoering is
aangegeven dat het incident had plaatsgevonden en dat de Koninklijke
marechaussee een onderzoek was begonnen.
Naar aanleiding van vragen van het ANP op 2 januari jl. aan het
openbaar ministerie heeft de persofficier van justitie te Arnhem
gepreciseerd wat de vordering tot inbewaringstelling inhield. De door
de persofficier gebruikte kwalificaties hadden betrekking op de
verdenking die was gerezen jegens de aangehouden militair. Na
afronding van het onderzoek beslist het openbaar ministerie of er al
dan niet tot vervolging van de verdachte militair zal worden
overgegaan. Eerst indien ervoor wordt gekozen de verdachte te
dagvaarden om voor de rechter te verschijnen zal het openbaar
ministerie de definitieve tenlastelegging samen stellen. De wijze van
berichtgeving is in lijn met het bepaalde in de Aanwijzing opsporing
en vervolging van 2 juli 2002 (Stcrt. 2002, 140).
Omtrent de aanleiding van het onderzoek en een eventuele aangifte
worden, onder verwijzing naar de antwoorden op de vragen 1. en 8.,
geen mededelingen gedaan.
4. Bent u het eens met de heer De Wijkerslooth dat het optreden in
Irak in deze omstandigheden vergeleken kan worden met politieoptreden
in Nederland? Hoe wordt in voorkomende gevallen tijdens
politieoptreden in Nederland omgegaan met de betrokken agent? Wordt
deze ogenblikkelijk gearresteerd en in beschuldiging gesteld, of
gelden hiervoor andere procedures?
In zoverre laat het militair optreden in Irak zich vergelijken met het
optreden van de politie in Nederland bij het handhaven van de openbare
orde dat in beide situaties onderzoek volgt indien het gebruik van een
(dienst)wapen dood of letsel ten gevolge heeft.
Indien de verdenking rijst dat de politieambtenaar zich schuldig heeft
gemaakt aan een strafbaar feit, zal deze als verdachte worden
aangemerkt.
De Minister van Justitie gaat op het aspect van de voorlichting in
deze zaak nader in bij de beantwoording van de vragen van de leden
Balemans en Griffith van 14 januari 2004, die meer specifiek daarop
zien.
5. Bent u van mening dat het incident plaatsvond in en militaire
situatie en dus ook vanuit militaire omstandigheden en militair recht
beoordeeld moet worden, of gaat het hier om een civiele optreden van
de mariniers? Is bij een civiel ( met politiewerk te vergelijken)
optreden sprake van een ander rechtsstelsel dan bij louter militaire
activiteiten? Zijn de rechtsgevolgen anders?
Het gaat in Irak om militair optreden door Nederlandse militairen. Het
(militair) straf- en strafprocesrecht is altijd op de militair van
toepassing, dat wil onder meer zeggen dat bij de vervolging en de
berechting van militairen met militaire omstandigheden rekening wordt
gehouden.
Voor wat betreft het juridisch kader zij verwezen naar de brieven van
de Ministers van Defensie, Buitenlandse Zaken en voor
Ontwikkelingssamenwerking van 6 juni 2003 en van 28 november 2003. De
daarop gebaseerde geweldsinstructie is door de Chef Defensiestaf (CDS)
speciaal ten behoeve van de missie vastgesteld. De geweldsinstructie
is vervat in de zgn. "gele kaarten" die iedere Nederlandse militair
bij zich draagt.
6. Bent u van mening dat de geweldsinstructies helder zijn? Is er
onzekerheid ontstaan onder militairen ter plaatse over de
interpretatie van deze geweldsinstructies in soortgelijke gevallen? Is
het waar dat ook na 27 december jl. nog schietincidenten hebben
plaatsgevonden? Zijn daarbij gewonden gevallen? Worden deze incidenten
ook door het openbaar ministerie onderzocht? Zijn ook vóór 27 december
jl. schietincidenten voorgevallen? Hoe is daarop gereageerd?
De geweldsinstructies zijn helder. In dit verband wordt verwezen naar
de brief van de Minister van Defensie van 6 januari 2004 aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer. Er hebben zich geen schietincidenten
voorgedaan die leidden tot nader onderzoek.
7. Is een overweging in deze kwestie geweest dat het noodzakelijk kan
zijn om een snelle reactie te vertonen op het gebeurde om op die
manier de Irakese bevolking te tonen dat Nederland het eigen optreden
scherp tegen het licht houdt? Zo ja, voor wie is dit een overweging
geweest.
Nee.
9. Wilt u deze vragen binnen enkel dagen beantwoorden?
Deze vragen zijn op de kortst mogelijke termijn beantwoord.
Ministerie van Defensie