Aan de leden van de Vaste Commissie voor
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Tweede Kamer der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Betreft: kabinetsstandpunt vereenvoudiging Arbeidstijdenwet
12 februari 2004
Geachte Dames en Heren,
Hierbij maken de drie vakcentrales FNV, CNV en MHP, van de gelegenheid
gebruik om commentaar te leveren op de voorstellen van het kabinet met
betrekking tot vereenvoudiging van de arbeidstijdenwetgeving.
Het betreft een voorlopig commentaar op hoofdlijnen. In een later stadium
zal, mede afhankelijk van het overleg tussen de minister en uw commissie,
op een aantal aspecten dieper worden ingegaan.
Het commentaar vangt aan met het weergeven van de kern van de opvattingen
van de drie vakcentrales, waarna nader wordt ingegaan op de uitgangspunten
van het kabinet en een aantal concrete voorstellen
Kern opvattingen vakcentrales
De vakcentrales menen dat de huidige Arbeidstijdenwet redelijk
functioneert, hetgeen bij de evaluatie van de wet in 2001 is gebleken. Noch
werknemers, noch werkgevers hebben fundamentele kritiek op deze wet. In de
praktijk kan men met deze wet goed uit de voeten, al is deze op onderdelen
gecompliceerd. Aan de gecompliceerde systematiek van de twee clusters
(arbeidstijden/zondagsarbeid/nachtarbeid èn pauze/rusttijden) kan een einde
komen indien het unanieme SER-advies van 25 april 2003 wordt gevolgd en
tevens kan op grond van dat advies de verhouding tussen collectieve
regelingen op basis van CAO cq overeenstemming tussen werkgever en OR/Pvt
worden vereenvoudigd. Met deze vereenvoudiging zou naar het oordeel van de
vakcentrales voorshands kunnen worden volstaan.
De vakcentrales menen dat door de dubbele normering in de huidige wet de
bescherming van de werknemer op een verantwoorde wijze is gewaarborgd. Dit
biedt partijen de mogelijkheid tot een acceptabele differentiatie in
arbeidstijdpatronen. Afwijking van de strengere standaardnorm (tot de
overlegnorm) is alleen mogelijk via het collectief overleg. Wanneer geen
CAO van toepassing is en een medezeggenschapsorgaan ontbreekt zal een
bedrijf dat afspraken wil maken in afwijking van de standaardnormen een
ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging in het leven moeten
roepen. Het mag duidelijk zijn dat een dergelijke benadering de instemming
heeft van de vakcentrales. Zij zien geen heil in de benadering die het
kabinet terzake voorstaat. Deze leidt tot een veel ongunstiger positie voor
werknemers en hun vakorganisaties in de onderhandelingen met werkgevers
over arbeidstijden.
Voorzover partijen in de huidige situatie behoefte hebben aan meer
differentiatie dan de wet biedt, kan er nu reeds op basis van
overeenstemming tussen CAO-partijen een verzoek daartoe bij het ministerie
worden neergelegd. Op deze wijze wordt evenwichtigheid in de
belangenbehartiging van werkgevers- en werknemersbelangen bevorderd.
De huidige wet maakt kortom het leveren van maatwerk mogelijk in de vorm
van werkroosters die flexibel zijn, de arbeidskosten verlagen en dus een
positief effect hebben op de arbeidsproductiviteit en tegemoet komen aan
wensen van werknemers voor het combineren van werk en privé.
De vakcentrales zien overigens wel mogelijkheden tot verbetering van de
bestaande wetgeving. Daarbij wordt o.a. gedacht aan verruiming van het
toepassingsgebied van de wet. De vakcentrales zien geen reden
leidinggevenden en hoger personeel van de wet uit te sluiten. De kring van
degenen die niet onder het toepassingsgebied vallen zou naar de mening van
de vakcentrales nader moeten worden beperkt.
Tevens is er volgens de vakcentrales aanleiding, mede op grond van de
bovengenoemde evaluatie naar de praktijk, dat het kabinet besluit tot
maatregelen die de rol van de verschillende partijen, betrokken bij
arbeidstijden, ondersteunen en daarmee de kwaliteit van afspraken over
arbeidstijden bevorderen. Daarbij kan ondermeer worden gedacht aan
voorlichtingscampagnes.
Beoordeling van de kabinetsvoorstellen
Uitgangspunten
Vooropgesteld dient te worden dat de vakcentrales op zichzelf niet tegen
vereenvoudiging zijn van regelgeving met betrekking tot arbeidstijden, mits
het beschermingsniveau van werknemers daarbij niet wordt aangetast. Zoals
hierboven is aangegeven wordt een substantiële vereenvoudiging reeds
bereikt bij het volgen van het SER-advies van 25 april 2003, waarmee
werkgevers èn werknemers hebben ingestemd.
De vakcentrales karakteriseren de kabinetsvoorstellen niet zozeer als een
vereenvoudiging maar als een achteruitgang van de wettelijk gewaarborgde
rechtspositie van werknemers met betrekking tot arbeidstijden.
Zo kunnen de vakcentrales zich niet vinden in de uitgangspunten die het
kabinet kiest voor zijn voorstellen.
In tegenstelling tot het kabinet menen de vakcentrales dat internationale
normen niet als vertrekpunt moeten dienen. Op die manier wil het kabinet
bereiken dat niet meer regels worden opgesteld dan strikt noodzakelijk. Het
gaat de vakcentrales niet om meer regels maar om normering ter bescherming
van werknemers, dus om de inhoud ofwel de kwaliteit van de normering.
Uiteraard moet Nederlandse regelgeving op z'n minst voldoen aan
internationale regelgeving, maar dat betekent nog niet dat deze regelgeving
vertrekpunt moet zijn. De EU-richtlijn kent over arbeidstijden een
zogenaamde non-regressiebepaling die zich ertegen verzet dat een lidstaat
zijn wetgeving terugbrengt tot het (minimum)niveau van de richtlijn op de
enkele grond dat de richtlijn niet tot meer verplicht of dat andere
lidstaten niet verder gaan dan wat de richtlijn voorschrijft. Een lidstaat
moet hiervoor voldoende inhoudelijke en beleidsmatige redenen aanvoeren.
Het arbeidsmarktargument van het kabinet met een verwijzing naar de tien
nieuwe lidstaten, wordt echter niet nader onderbouwd. Aanwijzingen of
onderzoek waaruit blijkt dat de huidige arbeidstijdenregelgeving Nederland
werkgelegenheid kost kennen de vakcentrales niet.
De vakcentrales wijzen een terugval naar het niveau van internationale
minimumnormen dan ook van de hand.
Deze opvatting van de vakcentrales geldt tevens voor het uitgangspunt van
het kabinet dat de wetgeving niet meer beperkingen en regels moet bevatten
dan voor de bescherming van werknemers van veiligheid, gezondheid en
welzijn van de werknemer noodzakelijk is. Een zuinig standpunt. De
vakcentrales beoordelen juist de doelstellingen van de huidige wetgeving
positief:
bescherming van werknemers om redenen van veiligheid, gezondheid en welzijn
bij de arbeid alsmede
bevordering van de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken, evenals
andere verantwoordelijkheden van werknemers buiten de arbeid.
Kortom de vakcentrales menen dat de doelstellingen van de huidige
Arbeidstijdenwet nog steeds voldoen en zien geen aanleiding deze aan te
passen.
Een ander uitgangspunt van het kabinet, namelijk het meer ruimte bieden aan
werkgevers en werknemers om op individueel niveau afspraken te maken ten
opzichte van collectieve overeenkomsten over arbeids- en rusttijden roept
bij de vakcentrales vragen op, waarop verderop in dit commentaar aandacht
aan wordt besteed.
Normering arbeidstijd, inclusief overwerk
De vakcentrales menen dat afzonderlijke normen voor arbeidstijd en overwerk
een beter uitgangspunten bieden voor de bescherming van de werknemer dan de
door het kabinet voorgestelde normering voor arbeidstijd, inclusief
overwerk.. Ook in de praktijk gaan werknemers uit van de reguliere
arbeidstijd die ze dagelijks werken zonder met overwerk rekening te houden.
Door de normen voor arbeidstijd en overwerk samen te nemen, wordt de indruk
gevestigd dat gewone werktijd en overwerk één pot nat is. Dat is geen goede
zaak. Voor werknemers is de reguliere werktijd uitgangspunt en moet voor
overwerk een bijzondere reden zijn. Overwerk kan slechts incidenteel aan de
orde zijn. De vakcentrales menen dan ook dat eigenstandige normering voor
overwerk gewenst is. Op die manier wordt bereikt dat een afzonderlijk
besluitvormingsmoment bij overwerk aan de orde is. Het voorstel van het
kabinet laat de indruk achter dat werknemers in de regel zullen bewilligen
in een verzoek van de werkgever om over te werken. De vakcentrales
verwijzen terzake ook naar de bedoelingen van de wetswijziging ten gevolge
van het aannemen van het wetsvoorstel van Bussemaker/Van Dijke, zowel met
betrekking tot persoonlijke omstandigheden als ook met betrekking tot het
verrichten van arbeid op zondag. Dit nog los van de noodzaak van een
adequaat evenwicht tussen werktijd, hersteltijd en vrije tijd.
Pauzeregeling
De vakcentrales begrijpen werkelijk niet waarom het kabinet op dit punt met
zo'n schraal wettelijk voorstel komt. Zij zien absoluut niet met welk doel
deze opvatting wordt gediend. Het wordt in het Nederlandse bedrijfsleven
als volstrekt normaal beschouwd om overeenkomstig de huidige wetgeving na
een periode van maximaal 5½ uren een pauze van een half uur in te lassen.
De vakcentrales zien vanwege risico's voor veiligheid, gezondheid en
welzijn van werknemers geen enkele reden de huidige wettelijke bepalingen
met betrekking tot pauzes te wijzigen.
Zondagsarbeid, nachtarbeid en consignatie
De vakcentrales zijn met het kabinet van mening dat deze arbeid vanwege
bijzondere redenen (betekenis wekelijkse rustdag/zondag) en vanwege de
extra belasting slechts op basis van een verzwaard regime mag worden
verricht. Op zichzelf reageren de vakcentrales dan ook met instemming op de
clausule die naar het oordeel van het kabinet in acht moet worden genomen
alvorens zondagsarbeid en nachtarbeid e.d. mag worden verricht. Echter het
is de vakcentrales niet in alle opzichten duidelijk hoe de besluitvorming
van CAO-partijen zich verhoudt tot besluitvorming op basis van
overeenstemming tussen werkgever en OR/Pvt en vervolgens tot besluitvorming
op basis van een overeenkomst met cq instemming van de individuele
werknemer. Heeft het kabinet terzake een rangorde bedoeld? Mag een
individuele werknemer wel nachtarbeid verrichten als er terzake niets is
geregeld in de van kracht zijnde CAO of tussen OR/Pvt en werkgever of als
er in het geheel geen CAO van toepassing en er ook geen OR of Pvt aanwezig
is. Graag zien wij terzake opheldering van het kabinet. De vakcentrales
menen in ieder geval dat de positie van de individuele werknemer zou moeten
afhangen van de mogelijkheden die deze daartoe in de collectieve
arbeidsovereenkomst of in een afspraak tussen werkgever en OR/Pvt worden
geboden.
Met betrekking tot de normering voor nachtarbeid zien de vakcentrales op
een enkel punt verbetering maar daarnaast verslechteringen. Voorts menen
de vakcentrales dat het vervallen van aanvullende regels voor rusttijd voor
en na een nachtdienst alsmede voor het maximum aantal aangesloten diensten
zeer kwalijk is. Dit zijn regels uit de roosterergonomie die wezenlijk
zijn voor gezond en sociaal roosteren.
Met betrekking tot zondagsarbeid vragen de vakcentrales zich af waarom het
kabinet geen onderscheid meer maakt tussen de aard van de arbeid en de
bedrijfsomstandigheden?
Toepassingsgebied
In het kabinetsvoorstel wordt niet gerept over het toepassingsgebied of
anders gezegd het kabinet laat zich niet uit over de vraag op wie een in de
zienswijze van het kabinet vereenvoudigde Arbeidstijdenwet van toepassing
zou moeten zijn. De vakcentrales menen in ieder geval dat het
toepassingsgebied van de huidige Arbeidstijdenwet aanmerkelijk verruimd zou
moeten worden. In deze wet vallen leidinggevenden met tweemaal het
minimumloon en stafmedewerkers met driemaal het minimumloon buiten de boot.
Dat beoordelen de vakcentrales als ongewenst.
Conclusie
De conclusie van de vakcentrales is dus per saldo dat de huidige
Arbeidstijdenwet niet die aanpassing behoeft die het kabinet met zijn
voorstellen nastreeft. De vakcentrales menen dat met de huidige regeling de
kwaliteit van arbeid en gezondheid beter wordt gediend dan met de aanpak
die het kabinet voorstaat. Op zichzelf zijn de vakcentrales niet tegen het
schrappen van regels. Maar ook hier moet geen sprake zijn van een dogma.
En overigens zijn de vakcentrales van mening dat de vereenvoudiging die het
kabinet met zijn voorstellen wil bereiken, gegeven de in dit commentaar
opgesomde bezwaren, een fundamentele herziening van de huidige wetgeving
niet rechtvaardigt.
De vakcentrales roepen u op om te komen tot bijstelling van de
kabinetsuitgangspunten en de uitwerking daarvan. Zodoende kan een betere
basis worden gelegd voor een evenwichtige adviesaanvraag aan de SER.
Hoogachtend
namens de drie vakcentrales FNV, CNV en MHP,
Doekle Terpstra,
voorzitter CNV
FNV