Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3640 Zaaknr: 38483
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 13-02-2004
Datum publicatie: 13-02-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.483
13 februari 2004
WM
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 juni 2002, nr. BK-01/00129,
betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 20a, lid
1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1997).
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aan
belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het
jaar 1997, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking
vastgesteld op f 136.416. De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen
de beschikking gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de
bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door mr. M.
Mees, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de bekendmaking van een beschikking
tot vaststelling van een verlies geschiedt door middel van vermelding
op en toezending van het aanslagbiljet.
3.2. Middel 1, dat zich tegen voormeld oordeel richt, faalt. Anders
dan het middel betoogt, staat noch het bepaalde in artikel 20a van de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1997), noch het bepaalde
in de artikelen 3:41, lid 1, en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: de Awb) eraan in de weg dat een aanslag over een bepaald jaar
en een beschikking inzake vaststelling verlies van datzelfde jaar op
één biljet worden bekendgemaakt.
3.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de tekst op het aanslagbiljet
en de opgenomen toelichting voor belanghebbende niet zodanig
verwarrend zijn geweest, dat de overschrijding van de termijn voor het
indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Het heeft daarbij
overwogen dat het biljet uitdrukkelijk vermeldt dat het bedrag van het
verlies van het boekjaar is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare
beschikking, en voorts dat belanghebbende mogelijkerwijs niet het
belang heeft onderkend van het verschil tussen het verlies van het
boekjaar en de nog in de volgende jaren te verrekenen verliezen, maar
dat het bij twijfel op de weg van belanghebbende had gelegen
informatie in te winnen bij de Belastingdienst of bij haar
belastingadviseur.
3.4. In het hiervoor in 3.3 vermelde oordeel ligt besloten het oordeel
dat is voldaan aan de in de artikelen 3:41, lid 1, en 3:45 van de Awb
neergelegde bekendmakingsvereisten. Middel 2, dat betoogt dat het Hof
niet is ingegaan op de grief van belanghebbende dat niet aan de
wettelijke bekendmakingsvereisten is voldaan, en dat derhalve uitgaat
van een andere lezing van 's Hofs uitspraak, faalt.
3.5. Middel 3, dat is gericht tegen het oordeel dat de
termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, slaagt evenwel. Van de
omstandigheid dat de Inspecteur een verlies van belanghebbende over
1997 heeft vastgesteld blijkt niet in de aanhef van het aanslagbiljet;
daarvan is slechts melding gemaakt in een tekstblok onder het hoofd
"Toelichting bij de vaststelling van het verlies". Het begrip
"toelichting" is hier derhalve in oneigenlijke zin gebezigd, hetgeen
aanleiding kon vormen voor het ontstaan van verwarring. Voorzover het
Hof aan zijn oordeel dat de termijnoverschrijding niettemin niet
verschoonbaar is, heeft doen bijdragen dat belanghebbende in geval van
twijfel informatie had kunnen inwinnen bij haar belastingadviseur,
heeft het Hof miskend dat het niet op de weg van belanghebbende doch
op de weg van het bestuursorgaan ligt, duidelijkheid te (doen)
verschaffen omtrent een genomen besluit en het daartegen openstaande
rechtsmiddel. Nu, naar kennelijk tussen partijen niet in geschil is,
de overschrijding van de bezwaartermijn enkel door de onduidelijkheid
op het aanslagbiljet is veroorzaakt, brengt een en ander mee dat de
termijnoverschrijding slechts als verschoonbaar in de zin van artikel
6:11 van de Algemene wet bestuursrecht is te beschouwen.
3.6. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in
stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een inhoudelijke
beoordeling van de zaak.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het
geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van EUR 327, alsmede het bij het Hof betaalde
griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten
bedrage van f 450 (EUR 204,20), derhalve in totaal
EUR 531,20,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan
de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR 644 voor beroepsmatig
verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet
vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M van Brunschot,
P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 13 februari 2004.
Hoge Raad der Nederlanden