Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3642 Zaaknr: 38598
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 13-02-2004
Datum publicatie: 13-02-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.598
13 februari 2004
Za
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente Aalsmeer (hierna: het college) te Aalsmeer
tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 april 2002,
nr. P01/02836, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslagen
in de belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten van de gemeente
Aalsmeer.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2001 ter zake van het genot
krachtens eigendom, bezit en beperkt recht en ter zake van het gebruik
van een woonark gelegen in openbaar water plaatselijk bekend als
a-straat 1 te Q twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de
belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten opgelegd, welke
aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd
van de afdeling Financiën van de gemeente Aalsmeer (hierna: het Hoofd)
zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het
Hoofd alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan
dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende
is eigenaar en gebruiker van een woonark die een vaste ligplaats heeft
in de gemeente Aalsmeer. De woonark mag alleen worden bewoond
gedurende een gedeelte van het jaar, te weten van 1 april tot 1
oktober. Belanghebbende houdt zich daaraan.
De woonark is voorzien van een kookgelegenheid en van een w.c., maar
heeft geen douche. De woonark is aangesloten op de waterleiding, het
elektriciteitsnet en de riolering. De riolering wordt 's winters
afgekoppeld.
3.2. In cassatie gaat het, evenals voor het Hof, om de vraag of de
woonark dient tot permanente bewoning in de zin van artikel 221 van de
Gemeentewet. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord en daartoe
onder meer redengevend geoordeeld dat de ark belanghebbende niet tot
hoofdverblijf dient en door hem, in overeenstemming met de terzake
geldende voorschriften, feitelijk als recreatieark wordt gebruikt in
de periode van 1 april tot 1 oktober.
3.3. Uit de in de conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 20
september 2000, nr. 34153, BNB 2000/380, weergegeven geschiedenis van
de totstandkoming van artikel 221 volgt dat de wetgever niet heeft
bedoeld recreatieve woonschepen in de door deze bepaling mogelijk
gemaakte belasting te betrekken. Het bestreden oordeel van het Hof
geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan
de klachten aanvoeren, is in deze het feitelijk bruikbaar zijn van de
zaak voor permanente bewoning niet beslissend.
Als verweven met waarderingen van feitelijke aard kan 's Hofs oordeel
in cassatie voor het overige niet op zijn juistheid worden getoetst.
Het is niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk.
De klachten, die zich tegen dit oordeel richten, falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en
in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2004.
Van de Gemeente Aalsmeer wordt ter zake van het door Burgemeester en
Wethouders ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van
EUR 409.
Hoge Raad der Nederlanden