Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN9079 Zaaknr: C02/290HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 13-02-2004
Datum publicatie: 13-02-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie

13 februari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/290HR
RM/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

, wonende te ,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. L.C. Blok,

t e g e n

DEUTSCHE BANK B.V., gevestigd te ,

VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.


1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploten van 10 en 11 december 1984 eiser tot cassatie - verder te noemen:
- en gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd en te veroordelen aan te betalen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, een bedrag van f 99.901,93, alsmede een bedrag van US $ 38.181,50, beide bedragen vermeerderd met de overeengekomen rente vanaf 1 oktober 1994 tot de dag der algehele voldoening, alsmede met provisies en kosten. heeft de vordering bestreden. Tegen is verstek verleend.
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 juni 1997 de dagvaarding tegen de nietig en het ter rolle verleende verstek vervallen verklaard. Voorts heeft de rechtbank de vordering tegen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 16 mei 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de veroordeeld aan te voldoen een bedrag van EUR 45.333,52 alsmede een bedrag van US $ 38.181,50, beide bedragen vermeerderd met de overeengekomen rente vanaf 1 oktober 1984 tot de dag der algehele voldoening. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.


2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen is verstek verleend. De zaak is voor toegelicht door zijn advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.


3. Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


4. Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 februari 2004.


*** Conclusie ***

Zaaknummer C02/290HR
Mr. Huydecoper
Zitting van 28 november 2003

Conclusie inzake

eiser tot cassatie

tegen

Deutsche Bank N.V.
verweerster in cassatie.

Feiten en procesverloop


1) De in cassatie tot uitgangspunt te nemen feiten staan in rov. 4 van het bestreden arrest. Rov. 3 van het arrest verwijst daarvoor verder naar de rov. 2 a-f van het in de eerste aanleg gewezen vonnis van 18 juni 1997.
Wat er feitelijk is voorgevallen, komt op het volgende neer:


- De eiser tot cassatie, , is samen met vennoot geweest van de vennootschap onder firma Systems Europe ("de v.o.f."). De v.o.f handelde in auto's.

- Het postadres van de v.o.f. was tevens het privé-adres van .
- In maart 1982 is tussen de v.o.f. en de verweerster in cassatie, , een financieringsovereenkomst totstandgekomen. heeft de gemaakte afspraken bij brief van 24 maart 1982 bevestigd. Deze brief is door voor akkoord getekend. Hij houdt onder meer het volgende in(1):

"Met referte aan diverse met u gevoerde besprekingen, bevestigen wij u hierbij dat wij, binnen het kader van onze Algemene Voorwaarden, bereid zijn van geval tot geval, op basis van
transactiefinancieringen, door u gekochte auto's te financieren. Voor een transactiefinanciering behoeven wij telkens:
- een door u ondertekend en gecompleteerd transactieformulier, zoals bekend;

- een verkoopovereenkomst ondertekend door koper, houdende vrijwaring van claims voor gebreken.

- een kopie van de overeenkomst terzake van inkoop. Voor een vlotte gang van zaken hechten wij er voorts aan dat door kopers met betrekking tot de te financieren automobiel een l/c wordt geopend.
(...)"


- De v.o.f. hield vanaf dat moment bij een (gulden)rekening aan onder nr. .

- In of kort na oktober 1982 heeft de v.o.f. een tweede rekening bij geopend onder nr. (dit was zowel een gulden- als US dollarrekening).

- In de loop van 1982 heeft ook krediet aan in privé verstrekt.

- Op verzoek van heeft op 26 maart 1982 fl. 416.000,- overgemaakt op een elders door de v.o.f. aangehouden bankrekening, en dat bedrag (plus kosten, in totaal fl. 416.013,35) op de door de v.o.f. bij aangehouden rekening onder nr. , in debet gesteld.

- Bij telexbericht van 6 januari 1983 aan heeft zowel de financieringsovereenkomst met de v.o.f. als het aan verleende privé-krediet opgezegd, met het verzoek de respectieve debetsaldi met onmiddellijke ingang af te dekken.
- Na de opzegging heeft tussen en de v.o.f. overleg plaatsgevonden. Dat heeft tot niets geleid.

- In deze procedure heeft zich op het standpunt gesteld dat zij per saldo nog een bedrag van fl. 99.901,93 en een bedrag van US dollars 38.181,50 (met rente) van de v.o.f., en daarmee van als hoofdelijk aansprakelijke vennoot, te vorderen heeft.
- heeft betwist nog iets aan schuldig te zijn. heeft in het bijzonder betwist dat het bedrag van fl. 416.000,- zou zijn betaald met het oog op de financieringsovereenkomst met de v.o.f.; dit bedrag zou zijn overgemaakt in het kader van het met overeengekomen privé-krediet(2).


2) De rechtbank wees de vordering van af, omdat naar haar oordeel niet aannemelijk had gemaakt dat de vordering voortvloeide uit de met de v.o.f. gesloten financieringsovereenkomst (rov. 8.1 - 8.4)(3).
In hoger beroep heeft het hof de vordering van alsnog toegewezen. Het hof achtte voorshands bewezen (i) dat het bedrag van fl. 416.000,- op 26 maart 1982 aan de v.o.f. heeft verstrekt in het kader van de met die vennootschap die maand gesloten
financieringsovereenkomst en (ii) (samengevat) dat de gevorderde bedragen juist waren, een en ander: behoudens tegenbewijs (rov. 4.10). Het hof overwoog (enigszins geparafraseerd):


- dat niet heeft betwist dat in de bewuste periode krediet in verband met de autohandel heeft verleend, maar niet heeft gesteld welke bedragen (behalve het volgens voor dit doel verstrekte bedrag van fl. 416.000,-) dan wél in dat kader zijn overgemaakt (rov. 4.4);

- dat tot oktober 1982 de enige door de v.o.f. bij aangehouden rekening die met nr. was, dat op die rekening het bedrag van fl. 416.000,- in debet is gesteld en dat ook op dat rekeningnr. op 27 juli 1982 de opbrengst van de verkoop van een auto door de v.o.f. is bijgeschreven (rov. 4.5);

- dat op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat van het bedrag van fl. 416.000,- een bedrag van fl. 185.000,- (in opdracht van )(4) ten behoeve van een privé-schuld van is aangewend (rov. 4.6);

- dat niet aannemelijk is gemaakt dat de v.o.f. na 11 mei 1983 nog een bedrag van fl. 250.000,- op het krediet heeft afgelost (rov. 4.7) en dat de opbouw van de vordering overigens niet inhoudelijk is betwist (rov. 4.8); en (tenslotte)

- dat niet is weersproken dat pas vanaf oktober 1982 een rekening bij aanhield (rov. 4.9).

Het hof overwoog verder dat het enkele feit dat jegens de v.o.f. soepeler is geweest dan zij op grond van de financieringsovereenkomst behoefde te zijn, haar niet kan worden tegengeworpen; dat "vorenbedoeld" tegenbewijs niet heeft aangeboden, zodat het onder (i) en (ii) vermelde als bewezen geldt (rov. 4.10); en dat de vordering van derhalve alsnog kan worden toegewezen (rov. 4.11 en rov. 5).


3) heeft tijdig(5) cassatieberoep ingesteld. heeft verstek laten gaan. Het cassatieberoep is namens schriftelijk toegelicht.

Bespreking van het cassatiemiddel


4) Men kan betwijfelen of in deze zaak de feiten goed uit de verf zijn gekomen. Zij roepen althans, bij wie het dossier doorneemt, de nodige vragen op. Het bestreden arrest wekt ook de indruk dat het hof zich een weg heeft gezocht door een aantal stellingen die vragen (opriepen en) onbeantwoord lieten. Het hof verdient, wat mij betreft, een compliment voor de manier waarop het zich van deze taak heeft gekweten.


5) Wat was er immers aan de hand? Partijen waren het erover eens dat op 26 maart 1982 fl. 416.000,- heeft overgemaakt aan de v.o.f. (immers: op een door de v.o.f. elders aangehouden bankrekening), en dat het saldo van de overmaking plus kosten heeft afgeboekt op de (enige) rekening van de v.o.f. bij (wat op de gebruikelijke wijze per dagafschrift aan de v.o.f., met postadres in het woonhuis van , is meegedeeld). Er is niets gesteld wat ertoe strekt dat de v.o.f. het overgemaakte geld niet heeft ontvangen of dat de v.o.f. daar niet over heeft kunnen beschikken. (Een van de gegevens waarvan men de indruk krijgt dat die het hof "dwars hebben gezeten" bestaat erin dat (door , van wie men toch zou verwachten dat die daar van af wist) nauwelijks is aangegeven hoe er, na ontvangst van de overmaking van fl. 416.000,-, door de v.o.f. over dat geld is beschikt. heeft gesteld dat er fl. 185.000,- zou zijn aangewend om een hypotheekschuld ten laste van (privé) af te lossen, maar die stelling heeft het hof in rov. 4.6 als onaannemelijk aangemerkt. Dat kan men zich al daarom geredelijk indenken, omdat nagelaten is enig bewijs van deze (betwiste) betaling
- die toch ten laste van de (andere) bankrekening van de v.o.f. zou moeten zijn gekomen - in te brengen of aan te bieden). Deze onbetwist vaststaande feitelijke context laat nauwelijks ruimte voor tegenspraak van het feit dat de v.o.f. het overgemaakte bedrag aan schuldig was. Het vergt immers heel wat nadere uitleg, wil men duidelijk maken waarom dat, wanneer een bank een cliënt een aanzienlijke bedrag ten laste van diens rekening-courant verstrekt, anders zou (kunnen) zijn.


6) heeft twee redenen aangevoerd waarom het anders zou zijn, namelijk het zo-even al aangehaalde betoog betreffende de betaling van fl. 185.000,- voor een (privé)schuld van , en een betoog dat ertoe strekte dat de fl. 416.000,- niet beantwoordden aan de financieringsovereenkomst (wat dan zou moeten opleveren dat het geld niet ten laste van de v.o.f. mocht worden gebracht(6)); dat laatste zou vooral daaruit blijken, dat de documenten die de financieringsovereenkomst voorschrijft - zie de in alinea 1 hiervóór aangehaalde tekst uit de bevestigingsbrief van 24 maart 1982 -, in verband met de betaling van fl. 416.000,- niet zijn opgemaakt of (aan ) overhandigd.
Deze beide argumenten heeft het hof dan ook onderzocht. Het eerste argument werd, zoals zojuist al aangegeven, als feitelijk onaannemelijk verworpen. Daarop wordt in cassatie niet teruggekomen.


7) Op het tweede argument zien de overige hiervóór in alinea 2 geparafraseerde overwegingen van het hof. Die komen er vooral op neer dat de v.o.f. in de maanden na 26 maart 1982 wel (en, voeg ik toe: ogenschijnlijk op aanzienlijke schaal(7)) in auto's heeft gehandeld, waarbij ook financiering is gebruikt; en dat niet aannemelijk is gemaakt dat in die periode enig ander bedrag ter financiering heeft verstrekt dan de op 26 maart 1982 overgemaakte fl. 416.000,-. Alleen al die twee gegevens (het hof heeft er nog enkele andere in zijn overwegingen betrokken) rechtvaardigen de conclusie dat de door gedane overmaking wèl bestemd was voor - en ook gebruikt is voor - de door de overeenkomst tussen en de v.o.f. beoogde financiering van auto's. Dat het hof die conclusie dan ook heeft getrokken, is het tegendeel van onbegrijpelijk.


8) De argumenten van het middel komen er vooral op neer dat (in de onderdelen 2 en 4) wordt herhaald, dat de in maart - juli 1982 plaatsgevonden financiering niet (steeds) beantwoordde aan de in de financieringsovereenkomst neergelegde werkwijze, met name omdat de bij die overeenkomst voorziene documenten niet zouden zijn opgemaakt/verstrekt. Ook als men met de steller van het middel instemt dat hierin een aanwijzing kan worden gevonden dat de betaling van fl. 416.000,- een andere strekking kàn hebben gehad dan uitvoering te geven aan de financieringsovereenkomst - dan is die aanwijzing niet van dien aard dat het hof niet, op grond van de alleszins concludente aanwijzingen voor het tegendeel die het hof aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, in de andere zin kon beslissen. Daarbij kon het hof geredelijk betekenis toekennen aan het feit dat heeft nagelaten inzicht te geven in de wijze waarop de destijds verhandelde auto's (dan wel) gefinancierd werden, of (voeg ik toe) overigens in de wijze waarop de door verrichte overmaking (van fl. 416.000,-) door de v.o.f. is aangewend. Het betreft hier zaken die bij de v.o.f. geadministreerd werden (en de administratie bevond zich, omdat de v.o.f. aan diens woning haar postadres had, vermoedelijk onder bereik van ). had tot deze gegevens geen toegang. Het verbaast dus allerminst dat het hof (mede) betekenis heeft toegekend aan het feit dat hierover geen openheid van zaken heeft gegeven.


9) Onderdeel 3 van het middel voert nog aan dat over de conform de financieringsovereenkomst verstrekte kredieten wèl gegevens zou hebben gesteld; maar wat in de door dit middelonderdeel aangehaalde vindplaats wordt gesteld, heeft een geheel andere strekking dan het middelonderdeel poneert (althans: het hof heeft het daar betoogde kennelijk anders opgevat dan het middelonderdeel thans zou willen, en de lezing die het hof aan deze stellingen van heeft gegeven is bij uitstek begrijpelijk).
Dit middelonderdeel verwijst verder naar prod. 1 bij de conclusie van dupliek in eerste aanleg, en voert aan dat het hof aan dat stuk een bepaalde betekenis had moeten toekennen. Dit betoog is echter in de appelprocedure niet naar voren gebracht. Het komt slechts, terloops, naar voren in alinea 4 van de conclusie van dupliek zelf. Het is duidelijk dat het hof (dat, op de voet van het leerstuk van de zgn. "devolutieve werking van het hoger beroep", de in eerste aanleg aangevoerde stellingen van wel heeft onderzocht) dit betoog als onaannemelijk heeft beoordeeld. Dat oordeel behoefde, gegeven de uiterst summiere onderbouwing van het onderhavige betoog van , geen nadere motivering.


10) Onderdeel 4 van het middel herhaalt de argumenten van onderdeel 2. Voor het overige ziet het onderdeel er aan voorbij dat het verweer van uitsluitend gericht is geweest op de vraag of de initiële overmaking van fl. 416.000,- met recht ten laste was gebracht van de rekening-courant (gegeven dat de vordering van in materiëel opzicht strekte tot betaling van de op de beide rekeningen-courant van de v.o.f. openstaande eindsaldi). Nadat het hof de argumenten van op dit punt had onderzocht en verworpen, bleef er geen te beoordelen conflictstof over. De in dit middelonderdeel gedane suggestie dat nog onderzocht had moeten worden of het eindsaldo van de rekening(en)-courant wel "klopte", is daarom onjuist. Het hof heeft met juistheid vastgesteld dat, afgezien van de vraag of de fl. 416.000,- met recht ten laste van de (eerste) rekening-courant waren gebracht, het saldo van die rekening(en) niet was betwist. Ik merk en passant op dat de stelling van het middelonderdeel dat de Bank "alle bescheiden onder zich had" feitelijke grondslag mist: zoals eerder besproken, lag in de ten processe gedane vaststellingen besloten dat het juist de v.o.f. was, die als enige nauwkeurig kon aangeven hoe het van ontvangen geld was besteed (en hoe de financiering van de in de periode maart 1982 - juli 1982 verhandelde auto's overigens was geëffectueerd).


11) Waarom, zoals dit onderdeel ook nog aanvoert, niet in aanmerking zou mogen worden genomen dat " ... soepeler ten opzichte van Systems is geweest dan zij op grond van de financieringsovereenkomst behoefde te zijn" is mij niet duidelijk. Deze uitleg van het destijds tussen partijen voorgevallene, biedt een logische en begrijpelijke verklaring voor de van de kant van zwaar benadrukte discrepantie tussen de letter van de financieringsovereenkomst en de blijkbaar in de maanden maart - juli 1982 gevolgde praktijk.


12) De middelonderdelen 1, 5 en 6 bevatten geen klachten die niet al in het voorafgaande zijn besproken.
Ik denk dat het middel geen vragen aan de orde stelt die met het oog op de rechtsontwikkeling of de rechtseenheid beantwoording behoeven.

Conclusie

Ik concludeer tot verwerping

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden


1 Prod. 1 bij de conclusie van repliek.

2 Zie rov. 6 van het vonnis in de eerste aanleg.
3 Het vonnis dateert, zoals gezegd, van 18 juni 1997. De inleidende dagvaarding is van 10 december 1984; de conclusie van antwoord was van
16 oktober 1985. De conclusie van repliek is pas op 22 december 1993 genomen. In de tussentijd heeft de procedure blijkbaar ruim acht jaar stil gelegen.

4 zou in verband met de betaling van fl. 416.000,- de voorwaarde hebben gesteld dat een bedrag van fl. 185.000,- dadelijk zou worden overgemaakt aan het advocatenkantoor , terzake van de aflossing van een nog op een pand van in privé rustende eerste hypotheek (conclusie van antwoord, al. 6 en 8; conclusie van dupliek, al. 7 en 8).

5 Art. 402 Rv.

6 Waarom dat zo zou zijn is overigens verre van duidelijk. Namens is het zo geformuleerd dat de overboeking "...niet bevoegdelijk (is) gegeven en dan ook niet (kan) binden."(onderdeel 2 van het cassatiemiddel). Om de in alinea 5 hiervóór summier aangegeven redenen, lijkt mij dat een redenering die niet dadelijk overtuigt.

7 Prod. 3 bij de conclusie van repliek, waar het hof in dit verband - in rov. 4.4 - naar verwijst, vermeldt een voorraad van 22 auto's per
15 mei 1982, waarmee een bedrag van fl. 610.000,- plus US dollars
368.100,- gemoeid zou zijn. Dat deze bedragen de door verstrekte som aanzienlijk overtreffen, kan erop wijzen dat ook over andere bronnen van financiering kon worden beschikt - bijvoorbeeld afkomstig van de vennoten zelf, of in de vorm van leverancierskrediet of (aan)betalingen van kopers.