Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
22 januari 2004 ASEA/LIV/5214
Onderwerp Datum
Kamervragen van het lid Van Gent (Groenlinks) 19 februari 2004
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen (nr. 2030406670) van het lid Van Gent
(Groenlinks) over het mogelijke koopkrachtverlies van een grote groep ouderen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
1.
Heeft u kennisgenomen van de publicatie van het NIBUD in opdracht van de ouderenbonden van heden, over
het koopkrachtverlies van een grote groep ouderen
Antwoord:
Ja
2.
Is het waar dat ongeveer 100 000 alleenstaanden met een AOW-uitkering er dit jaar tot 2,8% in koopkracht
op achteruit gaan? Zo neen, kunt u cijfermatig onderbouwen hoe groot de groep alleenstaande AOW-ers die
meer dan 2% koopkracht zullen inleveren in 2004 ten opzichte van 2003
Antwoord:
Er zijn in Nederland 90.000 AOW-huishoudens zonder aanvullend pensioen, hiervan is een gedeelte
alleenstaand. De berekening van het NIBUD is gebaseerd op specifieke veronderstellingen aangaande
---
ziektekosten zoals zittend ziekenvervoer en de eigen bijdrage AWBZ. De berekende koopkrachtachteruitgang
van 2,8%, is daarom niet representatief voor AOW-huishoudens zonder aanvullend pensioen.
Wat betreft de cijfermatige onderbouwing van aantallen en spreiding verwijs ik naar onze briefwisseling in
december. Er is geen sprake van nieuwe informatie ten opzichte van mijn brief van 8 december
(ASEA/LIV/2003/92764).
3.
Vindt u een koopkrachtverlies van meer dan 2% voor ouderen op of rond het minimum acceptabel
Antwoord:
De regering heeft AOW-ers zodanig ontzien dat gemiddeld genomen de koopkrachtverslechtering beperkt blijft.
In individuele gevallen kan dit echter anders uitpakken. De gemeenten kunnen voor deze individuele gevallen
via de bijzondere bijstand inkomensondersteuning bieden. Hierdoor kunnen de inkomenseffecten van AOW-ers
op of rond het minimum, die daadwerkelijk hoge kosten maken, beperkt blijven.
4.
Kunt u exact aangeven in hoeverre de verdubbeling van de eigen bijdrage voor thuiszorg voor ouderen met
een minimuminkomen bijdraagt aan dit koopkrachtverlies?Welke andere kabinetsmaatregelen zijn
verantwoordelijk voor de daling van het besteedbaar inkomen
Antwoord:
Voor ouderen met een minimuminkomen en kosten voor thuiszorg kan de aanpassing van de eigen bijdrage
leiden tot koopkrachtverlies. De grootte van de effecten is afhankelijk van de compensatiemogelijkheden die de
bijzondere bijstand en de categoriale regelingen voor ouderen en chronisch zieken en gehandicapten bieden.
Voor alleenstaande ouderen met een minimuminkomen kan de verhoging van de maximum eigen bijdrage van
114 naar 208 per jaar leiden tot een koopkrachtverlies van maximaal 0,7%. Voor gehuwden met een AOW-
uitkering met 20% aanvullend pensioen, kan de verhoging van de maximum eigen bijdrage van 156 naar 460
per jaar leiden tot een koopkrachtverlies van maximaal 1,4%. 1
Wat betreft de overige kabinetsmaatregelen die verantwoordelijk kunnen zijn voor een daling van het
besteedbaar inkomen verwijs ik u naar mijn brief van 27 november 2003 (ASEA/LIV/83168).
5.
Hoeveel ouderen met alleen een AOW-uitkering verblijven in een AWBZ-instelling? Kunt u de berekening van
het NIBUD bevestigen, dat deze groep gemiddeld 2,0% aan koopkracht moet inleveren? Zo neen, waarom
niet?
Antwoord:
Het aantal ouderen met alleen een AOW-uitkering in een AWBZ-instelling bedraagt ongeveer 34.5002. Dit is
ongeveer 14 procent van het totaal aantal personen die verblijven in een AWBZ-instelling. Voor individuele
gevallen is het mogelijk dat er sprake is van 2,0% aan koopkrachtverlies. Evenals in de beantwoording van
vraag 2 en 4 geldt ook hier dat het genoemde percentage enkel geldt voor specifieke gevallen. Daarbij is ook
hier de grootte van de koopkrachtverandering afhankelijk van de mate van compensatiemogelijkheden van de
bijzondere bijstand en categoriale regelingen voor ouderen en chronisch zieken en gehandicapten.
6.
Kunt u cijfermatig onderbouwen in hoeverre de fiscale aftrekregeling buitengewone uitgaven 2004, een
bijdrage levert aan het beperken van het koopkrachtverlies voor ouderen met enkel een AOW-uitkering en
die gebruik maken van thuiszorg
Antwoord:
Op zichzelf kan voor AOW-ers zonder pensioen, als gevolg van de fiscale aftrekregeling buitengewone
uitgaven, ruim een kwart van de eigen bijdrage voor thuiszorg worden gecompenseerd. Daarnaast kan een deel
1 Deze cijfers zijn al meegedeeld aan de Tweede Kamer, zie de brief van het Ministerie van VWS d.d.26-11-2003,
26631, nr.67)
2 Bron: steekproefbestand intramuraal 2001
3
van de ouderen in 2004 ook profiteren van de Tegemoetkomingsregeling Buitengewone uitgaven (TBU). Voor
een AOW-echtpaar zonder aanvullend pensioen bedraagt de TBU in 2004 minimaal 330 euro.
7. Onderschrijft u de stelling van de ouderenbonden, dat ouderen met enkel een AOW-uitkering in 2003
gemiddeld slechts 44 euro per jaar te besteden hadden voor > als de krant, vervoer, recreatie
en cadeautjes? Zo neen, waarom niet? Wat betekent een koopkrachtverlies van 2,8% voor deze
>?
Antwoord:
Het NIBUD heeft voor de Unie-KBO berekeningen gemaakt voor zorgbehoevende ouderen. Hiertoe is voor een
aantal specifieke situaties een overzicht van inkomsten en uitgaven gegeven. Eén van de berekende
huishoudens betrof een zorgbehoevende AOW-er die 44 euro per maand (niet per jaar) beschikbaar heeft voor
een restpakket (extraatjes). Voor veel ouderen zal dit overzicht er anders uitzien omdat zij niet dezelfde kosten
(voor zorg) hebben.
Ook zijn er bepaalde aannamen gedaan over de besteding van het besteedbare inkomen door dit specifieke
huishouden. Het kabinet beschouwt de invulling van het besteedbare inkomen als het individuele domein en zal
daarover geen uitspraken doen.
Juist voor dit specifieke huishouden (met algehele slijtage, hartklachten en een natriumarm dieet) dat ten
gevolgen van hogere zorguitgaven in de problemen dreigt te raken, heeft het kabinet de gemeenten extra
middelen gegeven om tot gerichte inkomensondersteuning te komen. Het kabinet heeft hiervoor 80 miljoen
uitgetrokken voor gerichte compensatie via de bijzondere bijstand. Daarnaast behouden de gemeenten de
mogelijkheid deze groep middels categoriale regelingen te ondersteunen. Tenslotte wordt met de Tbu-regeling
(tegemoetkoming bijzondere uitgaven) ook het zogenoemde verzilveringsprobleem van ouderen met hoge
zorguitgaven en een laag inkomen opgelost.
8. Kunt u aangeven in hoeverre de netto-bezuiniging van ruim 100 miljoen euro op het budget voor de
bijzondere bijstand, zal neerslaan bij deze groep van 100.000 ouderen? Zo neen, waarom niet?
9. Onderschrijft u de stelling van de ouderenbonden dat de bezuinigingen op de bijzondere bijstand eerder
tot een verdere koopkrachtdaling in plaats van tot een stijging, zullen leiden? Zo neen, waarom niet?
Antwoord vraag 8 en 9:
De macro-budgettaire effecten zijn niet herleidbaar tot de genoemde groep, omdat de besteding van het budget
van de bijzondere bijstand beleidsmatig en financieel is gedecentraliseerd aan de gemeenten. Gemeenten
hebben een grote mate van zelfstandigheid in de vormgeving van de regelingen in het kader van de bijzondere
bijstand. Het rijk stelt hierbij wel kaders, zoals een verbod op het handhaven van categoriale regelingen. Alleen
voor ouderen en chronisch zieken en gehandicapten blijven vanaf 2004 categoriale regelingen mogelijk.
Daarnaast staat de weg naar de bijzondere bijstand open voor eenieder met een laag inkomen die te maken heeft
met specifieke kosten die zijn/haar draagkracht te boven gaan. Dit kunnen ook kosten betreffen in verband met
(hogere) eigen bijdragen thuiszorg. Al met al verwacht ik dat individuele ouderen in 2004 profijt hebben van het
kabinetsbeleid met betrekking tot de bijzondere bijstand.
10.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen voor ouderen met enkel een AOW-uitkering, bijvoorbeeld
door kwijtschelding van hun eigen bijdrage aan de thuiszorg en door een verplichting aan gemeenten om
voor deze groepen een aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten? Zo neen, waarom niet.
Antwoord:
De spreiding van inkomenseffecten van AOW-ers komt voornamelijk voort uit maatregelen in de zorg. De
effecten van deze maatregelen zijn sterk afhankelijk van het zorggebruik en werken daardoor individueel
verschillend uit. Generieke compensatie is daarom niet mogelijk. De specifieke inkomensgevolgen voor lagere
inkomensgroepen vragen uiteraard wel extra aandacht. Omdat categoriale regelingen voor ouderen, chronisch
zieken en gehandicapten blijven bestaan kunnen gemeenten inkomensondersteuning (blijven) bieden aan deze
kwetsbare groepen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om via de bijzondere bijstand
inkomensondersteuning te bieden aan huishoudens die ook daadwerkelijk kosten maken. De gemeenten kunnen
hierdoor maatwerk bieden. De gemeenten hebben recentelijk 80 miljoen extra middelen gekregen om deze taak
4
nog beter te kunnen invullen. Daarnaast is dankzij de Tbu-regeling (tegemoetkoming bijzondere uitgaven) ook
het zogenaamde verzilveringsprobleem van ouderen met hoge zorguitgaven en een laag inkomen opgelost.
In een aanvullende verzekering zitten die vormen van zorg waarvan de regering van oordeel is dat die voor rekening
en verantwoording van de betreffende verzekerden zelf kunnen komen. Of dergelijke zorgvormen vervolgens via een
afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd worden, rekent de regering niet tot haar verantwoordelijkheden. Als
voor deze zorg verzekeringen worden aangeboden maakt de burger zelf de afweging of hij daar al dan niet gebruik
van wil maken.
In het kader van de categoriale regelingen, die voor zwakke groepen blijven bestaan, wijst het kabinet de
gemeenten expliciet op de mogelijkheid van het aanbieden van collectieve aanvullende verzekeringen. Het
kabinet kan gemeenten echter niet verplichten voor bepaalde groepen een aanvullende ziektekostenverzekering
af te sluiten.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid