Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA `s-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
3 februari 2004 AAM/ASAM/04/7959
2030407500
Onderwerp Datum
Kamervragen van het lid Bussemaker 20 februari 2004

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over Nederlandse angst voor arbeidsmigratie en het OESO-rapport inzake internationale migratie.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)

2030407500

Vraag 1. Bent u op de hoogte van het onlangs verschenen OESO-rapport waarin melding wordt gemaakt van recordaantallen immigranten naar Westerse landen in 2001, terwijl het beeld voor 2002 niet wezenlijk anders is?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2. Wat zijn in het rapport de meest relevante gegevens voor Nederland?

Antwoord 2


· Nederland wordt genoemd als een land dat niet behoort tot de groep landen met een zeer sterke groei van het aantal immigranten maar tot de groep met een gematigde groei (kleiner of gelijk aan 3.5%) (p.25). Het aantal hoogopgeleide migranten is in Nederlands perspectief vrij gemiddeld. (p.54).

· Verder meldt het OESO onderzoek een vermindering van familiegerelateerde migratie in Nederland als gevolg van de door Nederland geïntroduceerde maatregelen en het succesvol aanscherpen van asielbeleid en het meer verplichtende karakter van inburgeringscursussen. In de periode 2001-2002 is de instroom asielzoekers in Nederland met 42,7% afgenomen (blz 35).

· Tussen 1995-2002 groeide het arbeidsaanbod van werknemers van buitenlandse afkomst in de meeste OECD-landen. In Nederland liep het aandeel van deze groep op de arbeidsmarkt terug van 3,9% in 1995 naar 3,6% in 2002. De participatiegraad van allochtonen is hierbij aanzienlijk lager dan van autochtonen.

· De OECD meldt dat in afgelopen jaren relatief veel OECD-landen regels voor arbeidsmigratie hebben versoepeld en daarbij in het bijzonder maatregelen hebben getroffen om arbeidsimmigratie voor hoog opgeleide werknemers aantrekkelijk te maken.

Vraag 3. Is het genoemde aantal van 94.000 immigranten overeenkomstig de verwachtingen van het kabinet? Kunt u toelichten uit welke groepen dit aantal is opgebouwd?

Antwoord 3.

De 94.500 immigranten van niet-Nederlanders kunnen worden opgedeeld naar verschillende categorieën zoals arbeidsmigranten, gezinshereniging en asielzoekers. Het kabinet hanteert geen streefcijfer voor het totaal aantal niet-Nederlandse immigranten. Zo is bijvoorbeeld het aantal arbeidsmigranten afhankelijk van de economische situatie in Nederland. Wel heeft

2

het kabinet ingezet op een vermindering van het aantal asielzoekers. Dit heeft volgens verwachting bijgedragen aan een vermindering van het aantal asielzoekers.

Immigratie van niet-Nederlanders naar migratiemotief
bron: CBS Statline

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 aantal x 1000
Arbeid 10,2 12,7 13,2 15,4 16,3 19,1 20,0 18,0 Asiel 22,2 19,9 16,8 16,9 19,2 27,6 26,3 19,1 Gezinshereniging 12,9 15,3 14,8 14,9 14,4 14,4 11,9 12,1 Meemigrerend gezinslid 4,9 5,6 5,2 5,4 4,4 4,3 3,1 2,5 Gezinsvorming 11,4 15,6 15,6 17,9 13,1 15,0 20,4 20,8 Studie 1,9 4,1 6,0 6,1 6,2 6,3 7,7 9,3 Overige motieven 3,4 4,0 5,1 4,9 4,6 4,8 5,1 4,9 Totaal 66,8 77,2 76,7 81,6 78,4 91,4 94,5 86,6

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 perc.
Arbeid 15% 16% 17% 19% 21% 21% 21% 21% Asiel 33% 26% 22% 21% 25% 30% 28% 22% Gezinshereniging 19% 20% 19% 18% 18% 16% 13% 14% Meemigrerend gezinslid 7% 7% 7% 7% 6% 5% 3% 3% Gezinsvorming 17% 20% 20% 22% 17% 16% 22% 24% Studie 3% 5% 8% 7% 8% 7% 8% 11% Overige motieven 5% 5% 7% 6% 6% 5% 5% 6% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%

& naar herkomst

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 aantal x 1000
Europa 32,8 33,7 32,7 33,1 35,4 42,1 41,4 36,8 waarvan: EU 15,9 18,3 19,0 19,6 20,6 21,6 21,3 19,3 Afrika 12,1 14,5 13,7 14,9 13,7 16,6 19,5 20,2 Amerika 6,3 8,9 8,9 10,3 8,3 8,9 8,9 9,1 Azië 15,2 19,5 20,8 22,6 20,0 22,8 23,5 19,5 Oceanië 0,4 0,6 0,6 0,8 1,0 1,1 1,2 1,1 Totaal 66,8 77,2 76,7 81,6 78,4 91,4 94,5 86,6

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 perc.


---

Europa 49% 44% 43% 41% 45% 46% 44% 42% waarvan: EU 24% 24% 25% 24% 26% 24% 22% 22% Afrika 18% 19% 18% 18% 18% 18% 21% 23% Amerika 9% 11% 12% 13% 11% 10% 9% 11% Azië 23% 25% 27% 28% 26% 25% 25% 22% Oceanië 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Vraag 4. Deelt u de mening dat door de toenemende arbeidsmigratie de Nederlandse verzorgingsstaat gevaar loopt of denkt u dat arbeidsmigratie juist nodig blijft voor het voortbestaan van de Nederlandse verzorgingsstaat?

Antwoord 4

Het kabinet deelt de mening van het CPB dat migratie geen oplossing is voor financiële gevolgen van de vergrijzing. In hoeverre een toenemende arbeidsmigratie leidt tot een gevaar voor de verzorgingsstaat of juist wenselijk is in het kader van de vergrijzing, is met name afhankelijk van de karakteristieken van de migrant. Voor de effecten van immigratie op lange termijn wordt verwezen naar Roodenburg et al. (2003).1 "Kort samengevat concludeert deze studie dat de winst van immigratie voor de ingezetenen gering, c.q. verwaarloosbaar is. Weliswaar neemt de productie toe, maar het grootste deel van de opbrengst valt toe aan de immigranten (in de vorm van loon) en aan buitenlandse kapitaalverschaffers. Een en ander geldt onder de veronderstelling dat het effect van immigratie op de collectieve sector neutraal is. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. De kans op voordeel voor het ontvangende land ­ op lange termijn bezien - is groter, naarmate de immigranten jonger zijn (bij voorkeur rond de 25 jaar) en beter presteren op de arbeidsmarkt (in termen van participatie en inkomen). Als de arbeidsmarktprestaties gemiddeld genomen achterblijven bij die van de ingezetenen slaat de winst voor de publieke sector al gauw om in een verlies."
Algemeen uitgangspunt van het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid is daarom een restrictief en selectief beleid te voeren, waarbij de behoefte van de Nederlandse arbeidsmarkt centraal staat. Een uitzondering op de stelregel van een restrictief arbeidsmarktbeleid is migratie van hooggekwalificeerde kenniswerkers die nodig zijn voor de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie. Kenniswerkers kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en kunnen tekorten op de arbeidsmarkt verminderen. Om het voor hen aantrekkelijker te maken naar Nederland te komen, zijn in het kabinetsstandpunt op het advies van het Innovatieplatform over kennismigratie een aantal maatregelen aangekondigd.

Het kabinet heeft beleid ingezet om de balans van kosten en baten van immigranten te verbeteren. Dit wordt onder andere gedaan door de inburgering reeds in het land van herkomst plaats te laten vinden en deze inburgering als voorwaarde van immigratie te stellen. Daarnaast is het kabinet voornemens om de minimumleeftijd van gezinsvorming te verhogen tot 21 jaar en te eisen dat de gezinsvormer een minimuminkomen heeft van 120% WML.


1 In de CPB-notitie "Arbeidsmigratie uit de Midden- en Oost-Europese toetredingslanden (januari 2004) wordt deze studie als volgt samengevat.


---

Vraag 5. Deelt u de opmerking in het rapport dat, wat beperkte arbeidsmigratie betreft, toegesneden op hoogopgeleiden overheidsingrijpen niet noodzakelijk is, omdat de Westerse vraag naar hooggeschoold personeel op termijn een verbetering van het aanbod uitlokt?

Antwoord 5

Een tekort aan hoogopgeleiden zal ertoe leiden dat de lonen voor deze groep omhoog gaan, wat een stimulans is om verder te scholen. De analyse in het deltaplan Bèta/techniek laat desondanks zien dat een structurele schaarste aan kenniswerkers dreigt (zie ook vraag 7).2 De vraag naar hooggeschoolden zal niet snel vervuld kunnen worden. Dit betekent dat het wel degelijk interessant is voor Nederland om ook hoogopgeleide arbeidsmigranten naar Nederland te laten komen. De Nederlandse overheid kan in dit verband het aantrekkelijker maken voor hoogopgeleid personeel om in Nederland te werken door bijvoorbeeld het voorkomen van onnodige bureaucratie, en het wegnemen van drempels om in Nederland te werken. Daarbij komt dat Nederland steeds meer concurreert met de ons omringende landen om de internationale kennismigrant

Vraag 6. Wat is de stand van zaken wat kenniswerkers betreft? Hoeveel zijn er gekomen? Om hoeveel hoger opgeleide immigranten gaat het hierbij?

Antwoord 6

In 2002 is aan 7550 HRST'ers een tewerkstellingsvergunning verleend, in 2000 waren dat er 9747.3 Het aandeel HRST'ers in het totaal aantal verleende tewerkstellingsvergunningen is gedaald (van 35% in 2000 naar 22% in 2002.)4 Specifiek voor gastdocenten en wetenschappelijk personeel zijn in 2003 43 resp 1.934 twv's verleend. Daarnaast zijn er nog 1193 twv's afgegeven in het kader van onderzoeken en analyseren (o.a. R&D). Al deze vergunningen zijn voor hoogopgeleide immigranten.

Vraag 7. Kunt u de Kamer een inventarisatie sturen met daarin aangegeven de knelpunten op de arbeidsmarkt voor de komende 10 á 15 jaar?

Antwoord 7

Het is moeilijk te voorspellen waar knelpunten gaan ontstaan op de arbeidsmarkt door de onzekerheid rond sectorale produktiviteitwijzigingen en innovaties, de mate van flexibiliteit die in de arbeidsmarkt aanwezig is om te werken in sectoren waar tekorten zijn en de grote


2 Zie het door OCW/EZ/SZW opgestelde Deltaplan Bèta/techniek dat 19 december 2003 is aangeboden aan de Tweede Kamer.

3 HRST staat voor Human Resource in Science and Technology. Alle hoogopgeleiden die een opleiding hebben afgerond op hbo- of wo-niveau, worden tot de HRST gerekend. Daarnaast bestaat de HRST uit personen die niet het zojuist genoemde opleidingsniveau hebben, maar wel een functie hebben waarin zij een rol kunnen vervullen bij de implementatie van innovatieprocessen (zie CBS (2003). Kennis en Economie 2003 ­ Onderzoek en innovatie in Nederland).

4 Zie Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (2003) `Internationale kennistransfers: Een verkenning van de grensoverschrijdende mobiliteit van werkenden en studenten van en naar Nederland'.


---

schommelingen in de vraag van bepaalde sectorale produkten (bijvoorbeeld de ICT-sector de afgelopen tijd).

Desalniettemin mag voor de komende 10 á 15 jaar worden verwacht dat internationalisering, snelle technologische ontwikkelingen en informatisering vragen om een groot aanpassingsvermogen van de economie, en daarmee om innovatie en kwalitatief hoogwaardige arbeidskrachten die kunnen inspelen op die ontwikkelingen. Kennis is nodig voor het concurrentievermogen, en het ontwikkelen en benutten van kennis en onderzoek zijn een basis voor innovatie. Nederland is geen uitzondering in Europa wanneer het gaat om een tekort op de arbeidsmarkt van hoogopgeleide werknemers (met name in de commerciële dienstverlening, onderwijs en de gezondheidszorg). In de periode 2001-2006 zal naar verwachting de vraag naar HBO- en WO-gekwalificeerd personeel jaarlijks met gemiddeld 5,1% toenemen, en het aanbod met 4,2%; het aantal vacatures voor deze werknemers zal verder toenemen met de ontwikkeling van de kenniseconomie in Nederland en een concentratie op skill-based growth. In het rapport Deltaplan Bèta/techniek dat 19 december 2003 is aangeboden aan de Tweede Kamer wordt aangegeven dat het aantal kenniswerkers op de middellange termijn kan oplopen tot 120.000 kenniswerkers.5

De verhoudingen op de Nederlandse arbeidsmarkt zullen daarnaast verder veranderen onder invloed van vergrijzing en ontgroening, waardoor in bepaalde sectoren mogelijk een tekort aan arbeidskrachten zal ontstaan. De mate waarin vergrijzing sectoren treft, correleert met de leeftijdsverdeling van het personeel. In de collectieve sector is de gemiddelde leeftijd van het personeel, bijvoorbeeld, hoger dan in de marktsector. De behoefte aan vervanging van uitstromend personeel zal de komende jaren in de collectieve sector naar verhouding dus groter zijn dan in de marktsector, en op een kortere termijn behoefte aan extra arbeidskrachten creëren. In de zorgsector is de vervangingsgraad ook hoog; geschat wordt dat de zorgsector 20% (fulltime equivalenten; dit komt overeen met 25% (personen)) van de werkgelegenheid aan zich moet binden om de aankomende vraag naar zorg op te vangen in de periode tot 2006. Het kabinet zet hierbij in op een verhoging van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproduktiviteit om deze mogelijke tekorten op te vangen.

5 In het rapport wordt hierbij de brede definitie van kenniswerker gehanteerd zoals vermeld in voetnoot 3.