LJN-nummer: AN9906 Zaaknr: 02104/02
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 24-02-2004
Datum publicatie: 27-02-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
24 februari 2004
Strafkamer
nr. 02104/02
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Arnhem van 15 februari 2002, nummer 21/001344-01, in de strafzaak
tegen:
, geboren te op 1972,
wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Rechtbank te Arnhem van 12 juni 2001 - de verdachte vrijgesproken van
het hem bij inleidende dagvaarding onder 3, 4, 5, 6 primair, 7, 8, 9
primair, 10 primair, 11 primair, 13, 15 en 16 primair tenlastegelegde
en hem voorts ter zake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot
oogmerk heeft het plegen van misdrijven", 2. "diefstal door twee of
meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels", 6
subsidiair, 9 subsidiair, 10 subsidiair, 11 subsidiair, 12 subsidiair
en 16 subsidiair telkens opleverende: "het medeplegen van
opzetheling", 14. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse
sleutels", 17. "diefstal door twee of meer verenigde personen"
veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het
verkeer, teruggave en bewaring van voorwerpen zoals in het arrest
omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde
partij: en toegewezen en aan de
verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het
arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de benadeelde partijen
, en niet-ontvankelijk
verklaard in hun vorderingen.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven
vrijspraken - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De
schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van
het bestreden arrest en verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde
op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen zijn terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de bestreden
uitspraak op de gronden zoals door de Advocaat-Generaal in de
conclusie aangeduid, vernietigen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden
uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou
behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee
dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de
beslissingen omtrent het tenlastegelegde onder 6 subsidiair, onder 10
subsidiair, onder 11 subsidiair, onder 12 subsidiair en onder 16
subsidiair en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de
zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en
afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als
voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de
Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P.
Bakker, en uitgesproken op 24 februari 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 02104/02
Mr. Vellinga
Zitting: 9 december 2003
Conclusie inzake:
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1. Deelneming
aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige
het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
valse sleutels, 6 subs., 9 subs., 10 subs., 11 subs., 12 subs. en 16
subs., telkens het medeplegen van opzetheling, 14. Diefstal waarbij de
schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en valse sleutels, en 17. Diefstal door twee of
meer verenigde personen veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf.
Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij
toegewezen voor een bedrag van EUR 11.344,--. Voor dat
bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het
arrest vermeld. Ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer
2] heeft het Hof toegewezen en wel voor een bedrag van EUR 1350,--.
Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd
zoals in het arrest vermeld. De benadeelde partijen ,
en zijn niet-ontvankelijk verklaard in
hun vorderingen.
Daarnaast heeft het Hof ten aanzien van een aantal inbeslaggenomen
voorwerpen de onttrekking aan het verkeer bevolen, de teruggave gelast
aan rechthebbenden of de bewaring bevolen ten behoeve van de
rechthebbenden, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Er bestaat samenhang met de zaak onder nummer 02105/02. In beide
zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te
's-Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat het onder 6 subsidiair
bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan
voortvloeien. Blijkens de toelichting houden de gebezigde
bewijsmiddelen in dat de verdachte zelf de auto heeft gestolen, welk
misdrijf aan een veroordeling wegens misdrijf in de weg staat.
5. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 6 subsidiair
bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 14 juli 2000 t/m 7 september 2000 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorhanden heeft
gehad een personenauto (Porsche 911, ), terwijl hij ten
tijde van het voorhanden krijgen van voormeld goed wist dat dit door
enig misdrijf was verkregen;"
6. De gebezigde bewijsmiddelen komen er op neer dat de verdachte de
Porsche bij een ander in een garagebox heeft zien staan, toen de
ingeving kreeg dat die auto wel eens gestolen zou kunnen zijn, in de
Telegraaf een advertentie waarin tipgeld voor deze auto werd
aangeboden heeft zien staan en vervolgens de auto, waarvan hij de
sleutels aantrof op een band, op een parkeerplaats heeft
achtergelaten.
7. Vooropgesteld dient te worden dat het wederrechtelijk wegnemen van
een auto die door een ander is weggenomen, diefstal oplevert.(1)
Daarbij acht de Hoge Raad het niet van belang of het goed zich ten
tijde van het wegnemen in de beschikkingsmacht van de eigenaar of
andere rechthebbende bevond dan wel daaraan reeds was onttrokken.
8. De aard van heling is het begunstigen van een misdrijf van een
ander.(2) Volgens vaste rechtspraak staat de omstandigheid dat iemand
die een helingshandeling in de zin van art. 416, eerste lid, Sr begaat
ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf door enig misdrijf heeft
verkregen aan een veroordeling wegens heling in de weg.(3)
9. Nu de gebezigde bewijsmiddelen impliceren dat de verdachte de auto
heeft weggenomen van een ander en dus zelf de auto door enig misdrijf
heeft verkregen, kan de verdachte niet veroordeeld worden voor heling.
10. Het middel slaagt.
11. Het tweede middel klaagt dat het onder 10 subsidiair
bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan
voortvloeien, omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden
afgeleid dat de verdachte de genoemde goederen voorhanden heeft gehad.
Volgens de toelichting houden de bewijsmiddelen in dat de goederen
zich op twee locaties bevonden, maar niet dat de verdachte die
goederen gebruikte of feitelijke zeggenschap had over die goederen.
12. Ten laste van de verdachte is onder 10 subsidiair bewezen
verklaard dat:
"hij in de periode van 11 september 2000 t/m 8 november 2000 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorhanden heeft
gehad goederen die zich hebben bevonden in een bestelauto, terwijl hij
ten tijde van het voorhanden krijgen van voormelde goederen wist dat
deze door enig misdrijf waren verkregen;"
13. De gebezigde bewijsmiddelen komen er op neer dat rond 11 september
2000 te Almere een Mercedes Vito is gestolen met daarin diverse
goederen, welke goederen later bij huiszoekingen op de adressen
te en de te zijn
aangetroffen en nadien door de rechthebbende zijn herkend. Tevens zijn
tot het bewijs gebezigd verklaringen van de verdachte die inhouden dat
hij wel eens met aan de is geweest
(bewijsmiddel 13), dat de loods aan de in gebruik was bij
en , dat een
sleutel van die loods had en dat hij daar meestal met [medeverdachte
2] naar toe ging (bewijsmiddel 17). Verder behelzen de bewijsmiddelen
een aantal goederenlijsten van de bij huiszoekingen inbeslaggenomen
goederen.
14. In de toelichting op het middel wordt terecht geklaagd dat uit de
bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte de in de
bewezenverklaring genoemde goederen voor handen had. Bovendien houden
deze bewijsmiddelen niets in omtrent de wetenschap van de verdachte
over de herkomst van de goederen ten tijde van het voorhanden krijgen
daarvan. Evenmin houden die bewijsmiddelen iets in over de wetenschap
van de mededaders.
15. Het middel slaagt.
16. Het derde middel bevat de klacht dat het onder 11 subsidiair
bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan
voortvloeien. Volgens de toelichting houden de bewijsmiddelen niet in
dat de verdachte feitelijke zeggenschap had over de bij een
huiszoeking aangetroffen goederen.
17. Ten laste van de verdachte is onder 11 subsidiair bewezen
verklaard:
"hij in de periode van 16 september 2000 t/m 8 november 2000 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorhanden heeft
gehad goederen die zich hebben bevonden in een bestelauto, terwijl hij
ten tijde van het voorhanden krijgen van voormelde goederen wist dat
deze door enig misdrijf waren verkregen;"
18. De gebezigde bewijsmiddelen komen er op neer dat rond 15 september
2000 te Veenendaal een Mercedes Sprinter is gestolen met daarin
diverse goederen, welke goederen later bij een huiszoeking op het
adres te zijn aangetroffen. Tevens zijn tot het
bewijs gebezigd verklaringen van de verdachte die inhouden dat de
loods aan de in gebruik was bij en
, dat een sleutel van die loods had
en dat hij daar meestal met naar toe ging
(bewijsmiddel 35). Verder behelzen de bewijsmiddelen een tweetal
goederenlijsten, namelijk één lijst van de door de aangever opgegeven
gestolen goederen en één van de bij de huiszoeking inbeslaggenomen
goederen.
19. In de toelichting op het middel wordt terecht geklaagd dat uit de
bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte de in de
bewezenverklaring genoemde goederen voor handen had. Bovendien houden
deze bewijsmiddelen niets in omtrent de wetenschap van de verdachte
over de herkomst van de goederen ten tijde van het voorhanden krijgen
daarvan. Evenmin houden die bewijsmiddelen iets in over de wetenschap
van de mededaders.
20. Het middel slaagt.
21. Het vierde middel bevat de klacht dat het onder 12 subsidiair
bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden
afgeleid. Ook hier houden volgens de toelichting de bewijsmiddelen
niet in dat de verdachte feitelijke zeggenschap had over de bij een
huiszoeking aangetroffen goederen.
22. Ten laste van de verdachte is onder 12 subsidiair bewezen
verklaard:
"hij in de periode van 17 september 2000 t/m 8 november 2000 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorhanden heeft
gehad goederen die zich hebben bevonden in een bestelauto, terwijl hij
ten tijde van het voorhanden krijgen van voormelde goederen wist dat
deze door enig misdrijf waren verkregen;"
23. De gebezigde bewijsmiddelen komen er op neer dat in de nacht van
17 op 18 september 2000 een Mercedes 110 CDI is gestolen met daarin
diverse goederen, welke goederen later bij een huiszoeking op het
adres te zijn aangetroffen. Tevens zijn tot het
bewijs gebezigd verklaringen van de verdachte die inhouden dat de
loods aan de in gebruik was bij en
, dat een sleutel van die loods had
en dat hij daar meestal met naar toe ging
(bewijsmiddel 35). Verder behelzen de bewijsmiddelen een tweetal
goederenlijsten, namelijk één lijst van de door de aangever opgegeven
gestolen goederen en één van de bij de huiszoeking inbeslaggenomen
goederen.
24. In de toelichting op het middel wordt terecht geklaagd dat uit de
bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte de in de
bewezenverklaring genoemde goederen voor handen had. Bovendien houden
deze bewijsmiddelen niets in omtrent de wetenschap van de verdachte
over de herkomst van de goederen ten tijde van het voorhanden krijgen
daarvan. Evenmin houden die bewijsmiddelen iets in over de wetenschap
van de mededaders.
25. Het middel slaagt.
26. Het vijfde middel klaagt eveneens over de bewijsvoering en wel
die, welke ten grondslag ligt aan het onder 16 subsidiair
bewezenverklaarde. Ook hier houden volgens de toelichting de
bewijsmiddelen niet in dat de verdachte feitelijke zeggenschap had
over de bij een huiszoeking aangetroffen goederen.
27. Ten laste van de verdachte is onder 16 subsidiair bewezen
verklaard dat:
"hij in de periode van 27 oktober 2000 t/m 8 november 2000 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen voorhanden heeft
gehad een personenauto (BMW 840 CI, ), terwijl hij ten tijde
van het voorhanden krijgen van voormeld goed wist dat dit door enig
misdrijf was verkregen;"
28. De gebezigde bewijsmiddelen komen er op neer dat in de nacht van
27 op 28 oktober 2000 een BMW 840 is gestolen die later bij een
huiszoeking op het adres te is aangetroffen.
Tevens zijn tot het bewijs gebezigd verklaringen van de verdachte die
inhouden dat de loods aan de in gebruik was bij
en , dat een
sleutel van die loods had en dat hij daar meestal met [medeverdachte
2] naar toe ging (bewijsmiddel 35).
29. In de toelichting op het middel wordt terecht geklaagd dat uit de
bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte de in de
bewezenverklaring genoemde goederen voor handen had. Bovendien houden
deze bewijsmiddelen niets in omtrent de wetenschap van de verdachte
over de herkomst van de goederen ten tijde van het voorhanden krijgen
daarvan Evenmin houden die bewijsmiddelen iets in over de wetenschap
van de mededaders.
30. Het middel slaagt.
31. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en
verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger
beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 9 juli 2002, NJ 2002, 499.
2 Smidt III, p. 154, Verslag van de Tweede Kamer: "Het misdrijf der
ontvreemding is voltooid en de heler zelf maakt zich niet schuldig aan
een directe inbreuk op het vermogensregt van een ander. De
regtschennis die hij pleegt is eene indirecte maatschappelijke, niet
eene regtstreeksch persoonlijke."
3 Recentelijk HR 30 oktober 2001, NJ 2002, 218. Eerder HR 7 februari
1978, NJ 1978, 661; HR 31 maart 1987, NJ 1987, 796 en HR 27 september
1994, NJ 1995, 65.