Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1228 Zaaknr: C02/292HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 27-02-2004
Datum publicatie: 27-02-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
27 februari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/292HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
MEPLAX B.V.,
gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
,
wonende te ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: - heeft bij
exploot van 14 december 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen:
Meplax - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te
Tilburg en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad, Meplax te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting:
a. aan te betalen de ter zake van de nakoming van de
pensioentoezegging door Meplax verschuldigde som van f 10.000,--
netto;
b. tot betaling van de wettelijke rente vanaf 24 juli 2000 tot aan de
dag der algehele voldoening over het sub a gevorderde;
c. een bedrag van f 90.000,-- netto te storten onder een door
aan te wijzen levensverzekeraar ter financiering van een
koopsompolis, op straffe van een dwangsom van f 1.000,-- voor elke dag
of gedeelte daarvan dat Meplax in gebreke blijft aan het vonnis te
voldoen, dit ingaande 48 uur na betekening van het in deze te wijzen
vonnis;
d. tot betaling van misgelopen rendement wegens het niet tijdig
beleggen van het bedrag van f 90.000,-- netto, hetgeen in redelijkheid
en billijkheid is vast te stellen op de wettelijke rente over het
bedrag van f 90.000,-- netto, te rekenen vanaf 7 februari 2000 tot aan
de dag dat het bedrag van f 90.000,-- netto bij een verzekeraar zal
zijn gestort;
e. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van f
1.500,-- netto, zijnde 15% van het sub a gevorderde.
Meplax heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 17 mei 2001 de zaak naar
de rol verwezen voor het nemen van een nadere akte aan de zijde van
.
Bij eindvonnis van 9 augustus 2001 heeft de kantonrechter:
- Meplax veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan te
betalen de somma van f 6.250,--, te vermeerderen met de wettelijke
rente over f 6.000,-- vanaf 24 juli 2000 tot aan de dag der algehele
voldoening;
- Meplax gelast binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een
bedrag van f 90.000,-- te storten onder een door aan te
wijzen verzekeraar ter financiering van een koopsompolis, op straffe
van een dwangsom van f 1.000,-- voor elke dag of gedeelte van een dag
dat Meplax in gebreke mocht blijven aan dit vonnis te voldoen;
- Meplax veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan te
betalen de wettelijke rente over f 90.000,-- vanaf 7 februari 2000 tot
aan de dag dat voornoemd bedrag van f 90.000,-- bij een verzekeraar
zal zijn gestort;
- verstaan dat Meplax de eventueel verplichte fiscale inhoudingen op
bovenstaande bedragen in mindering zal brengen.
Tegen voormeld eindvonnis heeft Meplax hoger beroep ingesteld bij de
rechtbank te Breda. heeft incidenteel hoger beroep
ingesteld.
Bij vonnis van 16 juli 2002 heeft de rechtbank in het principaal en in
het incidenteel beroep het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd
en, opnieuw rechtdoende, Meplax veroordeeld tot betaling aan
van een bedrag van EUR 4.651,25, vermeerderd met de
wettelijke rente over EUR 4.537,80 vanaf 24 juli 2000 tot aan de dag
der algehele voldoening en dat vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Meplax beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit
arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Meplax
mede door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping
van het beroep.
De advocaat van Meplax heeft bij brief van 18 december 2003 op die
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) is de weduwe en erfgename van , die
vanaf 20 september 1954 tot zijn overlijden op 7 februari 2000
krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst is
geweest van (de rechtsvoorgangster van) Meplax. Het inkomen van
bedroeg laatstelijk f 4.919,87 per maand (WAO-uitkering
en loon tezamen).
(ii) Bij brief van 30 juni 1983 heeft de rechtsvoorgangster van
Meplax, Meplax Handelmaatschappij B.V., aan haar werknemers, onder wie
, een pensioentoezegging gedaan, in aanvulling op een
beperkte pensioenvoorziening bij het Bedrijfspensioenfonds voor de
Houthandel (hierna: BPF). De brief bevat in dit verband onder meer de
volgende passage:
"Aanvullende pensioenvoorziening bij overlijden van f. 100.000,--
(...)
Bij overlijden van een onzer kostwinnende medewerkers ontvangt de
weduwe direct f. 10.000,--. terwijl de resterende f. 90.000,-- zo goed
mogelijk worden belegd en het rendement hiervan jaarlijks aan de
weduwe tot haar 65e verjaardag, wanneer totale uitkering plaats vindt,
wordt uitgekeerd."
Deze pensioentoezegging was voor een premievrije
toezegging. Deze pensioenvoorziening is bij een verzekeraar
ondergebracht; na haar oprichting op 1 augustus 1986 heeft Meplax ten
minste tot en met 1989 premie aan die verzekeraar betaald.
(iii) Per 1 juli 1990 heeft Meplax in aanvulling op de
pensioenvoorziening bij het BPF een pensioenvoorziening (ouderdoms- en
nabestaandenpensioen) getroffen, die is ondergebracht bij Aegon.
(iv) Meplax heeft de pensioenvoorziening uit 1983 tegen 1 november
1990 jegens de verzekeraar opgezegd.
(v) In het voorjaar van 1992 is Meplax lid geworden van een houtbond,
waardoor zij gebonden werd aan deelname aan het BPF op basis van een
uitgebreide pensioenvoorziening. Met deze nieuwe pensioenverplichting
bij het BPF is met terugwerkende kracht de pensioenvoorziening bij
Aegon premievrij gemaakt, waarmee voor de werknemers een gefixeerd
recht jegens Aegon ontstond en verdere pensioenopbouw plaatsvond bij
het BPF.
(vi) heeft in 1992 een nieuwe arbeidsovereenkomst
ondertekend. In deze arbeidsovereenkomst is onder meer bepaald dat
verplicht is deel te nemen aan het BPF en aan de
collectieve pensioenregeling die Meplax voor haar werknemers heeft
gesloten.
3.2 Het gaat in dit geding om de vraag of , zoals zij
heeft aangevoerd maar Meplax heeft bestreden, jegens Meplax aanspraken
kan ontlenen aan de in 1983 door de rechtsvoorgangster van Meplax
getroffen aanvullende pensioenvoorziening. De kantonrechter en de
rechtbank hebben deze vraag bevestigend beantwoord. De overwegingen
waarop de rechtbank haar oordeel heeft doen steunen, kunnen, voor
zover in cassatie van belang, als volgt worden samengevat.
Beoordeeld dient te worden of Meplax de in 1983 getroffen
pensioenvoorziening van haar rechtsvoorgangster heeft overgenomen. Met
de overgang van de onderneming op Meplax is op grond van art. 1639cc
lid 1 (oud) BW de pensioenvoorziening niet van rechtswege overgegaan
op Meplax. Uit het feit dat Meplax de voor de pensioenvoorziening
verschuldigde premie ook na haar oprichting is blijven voldoen totdat
een andere, volgens haar verbeterde voorziening werd getroffen,
alsmede nu Meplax in 1988 op grond van de uit 1983 daterende
pensioenvoorziening betalingen heeft gedaan aan de nagelaten
betrekkingen van haar toenmalige directeur, volgt echter dat Meplax
wordt geacht de pensioenvoorziening uit 1983 te hebben overgenomen.
Voor een dergelijke overname is niet nog een expliciete toezegging
nodig. Aan dit oordeel doet niet af dat de verzekeringspolis
betreffende de pensioenvoorziening nimmer op naam van Meplax zou zijn
gezet, noch dat geen ruchtbaarheid is gegeven aan de in 1988 verrichte
betaling.
3.3 Uitgangspunt in cassatie moet zijn dat niet is bestreden dat de
pensioenvoorziening op grond van art. 1639cc (oud) BW niet van
rechtswege op Meplax is overgegaan, zodat in cassatie uitsluitend de
vraag aan de orde is of Meplax in 1986 de in 1983 getroffen
pensioenvoorziening heeft overgenomen. Het middel bestrijdt niet dat
zodanige overneming in beginsel mogelijk is en dat daarvoor niet een
expliciete toezegging nodig is, maar betoogt dat daarvoor wèl ten
minste is vereist dat de werknemer redelijkerwijs mocht aannemen dat
de voorziening werd voortgezet, en dat hij daarvoor op enigerlei wijze
van die voortzetting op de hoogte moet zijn geweest. Het middel klaagt
dat de rechtbank, indien zij dit een en ander heeft miskend, is
uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting; in ieder geval heeft zij,
aldus het middel, haar oordeel onvoldoende gemotiveerd door aan dit
wezenlijke verweer van Meplax geen aandacht te schenken.
3.4 Het oordeel van de rechtbank moet aldus worden verstaan dat nu
Meplax, gelet op de omstandigheden dat zij tot en met 1989 de premie
heeft betaald en in 1988 op grond van de pensioenvoorziening
betalingen heeft gedaan aan de nagelaten betrekkingen van haar
toenmalige directeur, zelf ervan is uitgegaan dat zij na 1986 de
pensioenvoorziening heeft voortgezet, eens te meer
ervan mocht uitgaan dat de voorziening werd voortgezet. Daarbij heeft
de rechtbank kennelijk van betekenis geacht dat in 1986 sprake is
geweest van een overgang van een onderneming (van Meplax
Handelmaatschappij B.V. op de nieuw opgerichte Meplax B.V.) welke
overgang voor de betrokken werknemers, afgezien van de pensioenkwestie
die onderwerp van het onderhavige geschil is, ingevolge art. 1639aa
e.v. BW geen andere wijzigingen in hun rechtspositie heeft
teweeggebracht dan dat hun arbeidsovereenkomst - waarin de
pensioenvoorziening sinds 1983 was opgenomen - met een andere
werkgever is voortgezet, en heeft zij voorts in aanmerking genomen dat
bij de overgang van de onderneming in 1986 niet aan is
medegedeeld dat de voorziening niet werd voortgezet. Kennelijk is de
rechtbank op grond van dit een en ander tot de slotsom gekomen dat
voor een werknemer als , voor wie naar de uiterlijke
schijn de wijziging in 1986 ook enkel op de naam van de vennootschap
betrekking zou kunnen hebben, geen grond bestond voor de
veronderstelling dat in zijn rechtspositie op enig punt een wijziging
zou zijn gebracht. In verband met de vaststelling van de rechtbank dat
een mededeling aan dat de pensioenvoorziening niet werd
voortgezet, achterwege is gebleven, verdient opmerking dat er voor
Meplax, die, hoezeer ook ten onrechte, ervan uitging dat zij de
pensioenvoorziening voortzette, geen aanleiding bestond zodanige
mededeling te doen.
Aldus verstaan geeft het oordeel van de rechtbank niet blijk van een
onjuiste rechtsopvatting. In dit oordeel ligt besloten dat [betrokkene
1] aan de omstandigheden van het geval het gerechtvaardigde vertrouwen
heeft ontleend dat de pensioenvoorziening zou worden voortgezet. In
aanmerking genomen dat voor het bestaan van gerechtvaardigd vertrouwen
niet in alle gevallen een mededeling of gedraging van de wederpartij
nodig is, maar daarvoor onder omstandigheden ook het achterwege
blijven daarvan voldoende kan zijn, is, anders dan het middel betoogt,
voor het bestaan van dit vertrouwen niet ten minste vereist dat
dit heeft ontleend aan zijn wetenschap dat de
pensioenvoorziening werd voortgezet, maar kan daarvoor ook voldoende
zijn dat hem niet is medegedeeld dat de pensioenvoorziening niet werd
voortgezet. Ook de motiveringsklacht is tevergeefs voorgesteld. In
haar hiervoor weergegeven gedachtegang behoefde de rechtbank niet te
onderzoeken of op de hoogte was van de voortzetting van
de pensioenvoorziening door Meplax of de omstandigheden waaruit de
rechtbank dit heeft afgeleid.
Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Meplax in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 379,34
aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van
Buchem-Spapens en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
vice-president P. Neleman op 27 februari 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr: C02/292HR
mr J. Spier
Zitting: 5 december 2003
Conclusie inzake
Meplax B.V.
(hierna: Meplax)
tegen
(hierna: )
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten.(1)
1.2 is vanaf 20 september 1954 tot 7 februari 2000 voor
onbepaalde tijd in dienst geweest van (de rechtsvoorgangster van)
Meplax.
1.3 is op 7 februari 2000 overleden. is
de weduwe en erfgename van .
1.4 Bij brief van 30 juni 1983 doet de rechtsvoorgangster van Meplax,
Meplax Handelsmaatschappij B.V. (hierna ook: Meplax H),
een aanvullende pensioentoezegging. De brief vermeldt in dit verband
onder meer de volgende passage:
"Aanvullende pensioenvoorziening bij overlijden van f. 100.000,--
...
Bij overlijden van een onzer kostwinnende medewerkers ontvangt de
weduwe direct f. 10.000,--, terwijl de resterende f. 90.000,-- zo goed
mogelijk worden belegd en het rendement hiervan jaarlijks aan de
weduwe tot haar 65e verjaardag, wanneer totale uitkering plaats vindt,
wordt uitgekeerd.";
1.5 De onder 1.4 vermelde pensioentoezegging was voor
premievrij. Meplax heeft deze pensioenvoorziening bij een verzekeraar
ondergebracht en voor de voorziening tenminste tot en met 1989 premie
aan die verzekeraar betaald.
1.6 Ten tijde van de onder 1.4 vermelde pensioentoezegging was er
reeds sprake van een beperkte pensioenvoorziening bij het
Bedrijfspensioenfonds voor de Houthandel (verder te noemen: het BPF).
1.7 Op 1 augustus 1986 is Meplax "opgericht met overgang van
onderneming op Meplax in de zin van de artikelen 7:662 en 7:663 BW."
Met deze overgang van onderneming is de onder 1.4 vermelde
pensioentoezegging niet van rechtswege overgegaan op Meplax, dit op
grond van artikel 1639cc lid 1 BW (oud).(2)
1.8 Per 1 juli 1990 is in aanvulling op de pensioenvoorziening bij het
BPF door Meplax een aanvullende pensioenvoorziening (ouderdoms- en
nabestaandenpensioen) getroffen, welke is ondergebracht bij Aegon.
1.9 De onder 1.4 vermelde pensioentoezegging is door Meplax tegen 1
november 1990 "jegens de verzekeraar" opgezegd.
1.10 In het voorjaar van 1992 is Meplax lid geworden van een houtbond
waardoor zij gebonden werd aan deelname aan het BPF op basis van een
uitgebreide pensioenvoorziening. Met deze nieuwe pensioenverplichting
bij het BPF is met terugwerkende kracht de pensioenvoorziening bij
Aegon premievrij gemaakt, waarmee voor de werknemers een gefixeerd
recht jegens Aegon ontstond en verdere pensioenopbouw plaatsvond bij
het BPF.
1.11 In 1992 heeft een nieuwe arbeidsovereenkomst
ondertekend. In artikel 10 daarvan is bepaald dat hij verplicht is
deel te nemen aan het BPF en aan de collectieve pensioenregeling die
Meplax voor haar werknemers heeft afgesloten.
1.12 De voor 1983 bestaande pensioenvoorziening bij het BPF werd in
die tijd reeds maatschappelijk als ontoereikend beschouwd. Dit vormde
voor Meplax de aanleiding om in aanvulling op deze (door haar)
inadequaat geachte pensioenvoorziening een aanvullende
pensioenvoorziening tot stand te brengen.(3)
2. Procesverloop
2.1.1 Op 14 december 2000 heeft Meplax op verkorte
termijn gedagvaard voor de Kantonrechter te Tilburg en onder meer
veroordeling van Meplax gevorderd:
- tot betaling aan haar van f 10.000,- netto c.a.;
- tot storting van f 90.000,- netto onder een door aan
te wijzen levensverzekeraar ter financiering van een koopsompolis
c.a.;
- tot betaling aan van - nader omschreven - misgelopen
rendement wegens niet tijdig beleggen van f 90.000,- netto.
2.1.2 Aan deze vordering heeft ten grondslag gelegd dat
jegens haar ten onrechte geen uitvoering is gegeven aan de onder 1.4
genoemde pensioentoezegging (hierna ook: de pensioentoezegging
1983)(inl. dagv. onder 1-5).
2.1.3 De pensioentoezegging 1983 is onderdeel uit gaan maken van de
arbeidsvoorwaarden van . Wijziging en/of vervallen van
de pensioentoezegging 1983 kon niet zonder zijn instemming
plaatsvinden. heeft nimmer ingestemd met een wijziging
en/of vervallen van de pensioentoezegging 1983 (inl. dagv. onder 8,
cvr onder 10).
2.1.4 Ondertekening van een nieuwe arbeidsovereenkomst door
in 1992, waarin de pensioentoezegging 1983 niet was
opgenomen, impliceert niet dat hij daardoor heeft ingestemd met de
vervanging van de pensioentoezegging 1983 door de in artikel 10 van de
arbeidsovereenkomst opgenomen pensioenvoorziening. In de
arbeidsovereenkomst was niet uitdrukkelijk vermeld dat de in artikel
10 opgenomen pensioenvoorziening in de plaats kwam van de
pensioentoezegging 1983. mocht er dan ook
gerechtvaardigd op vertrouwen dat de pensioentoezegging 1983 bleef
bestaan naast de in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst opgenomen
pensioenvoorziening (inl. dagv. onder 9, cvr onder 11, 12 en 15).
2.1.5.1 Het Aegon-pensioen bedraagt maandelijks f 67,66 bruto; dat van
BPF f 306,53. Deze pensioenen staan in geen verhouding tot hetgeen
zou hebben ontvangen krachtens de onder 1.4 genoemde
pensioentoezegging (dagv onder 10).
2.1.5.2 Dat de nieuwe regeling voor nadeliger uitpakt,
wordt door Meplax erkend; dat was nu eenmaal inherent aan het invoeren
van de nieuwe regeling (cvd onder 6).
2.2.1 Meplax voert aan dat de pensioentoezegging 1983 is gedaan omdat
de BPF-voorziening in de jaren tachtig als maatschappelijk
ontoereikend werd beschouwd (cva blz. 2 onder c-e).
2.2.2 De pensioentoezegging 1983 achtte Meplax ontoereikend. Zij is in
juli 1990 vervangen door een ander -"extreem veel duurder"- pakket aan
pensioenvoorzieningen (hierna: de Aegon-pensioenvoorziening). De
pensioentoezegging 1983 is per 1 november 1990 (de vroegst mogelijke
datum) opgezegd (cva blz. 2 en 3 onder f-j, cvd onder 3-6 en 8).
heeft niet gerechtvaardigd kunnen vertrouwen op het
blijven voortbestaan van de pensioentoezegging 1983 (cvd onder 17).
2.2.3 Op 2 maart 1992 hebben en Meplax een nieuw
arbeidscontract ondertekend. De pensioentoezegging 1983 stond niet in
dat contract genoemd en behoorde sindsdien niet meer tot de rechten
die hij aan de arbeidsverhouding kon ontlenen (cva blz. 4 onder l en
blz 6/7, cvd onder 10 en 12). heeft geen aanspraak
gemaakt op de continuering van de pensioentoezegging 1983 (cva blz. 5
onder o, cvd onder 9, 10, 12 en 15). mocht er niet
stilzwijgend op vertrouwen dat met de nieuwe pensioenregeling de
pensioentoezegging 1983 in stand zou worden gehouden; het had op zijn
weg gelegen zich hiervan te vergewissen (cva blz. 6).
2.3.1 betwist dat de Aegon-pensioenvoorziening of een
andere pensioenvoorziening in de plaats is gekomen van de
pensioentoezegging 1983 (cvr onder 4 en 9). Dit is nimmer aan
kenbaar gemaakt (cvr onder 4). Bovendien zijn de
pensioenverzekeringen zeer verschillend van karakter (cvr onder 5) en
in het geheel niet gelijkwaardig (cvr onder 6).
2.3.2 was er niet van op de hoogte dat Meplax de
pensioentoezegging 1983 had opgezegd (cvr onder 7). Dit wordt door
Meplax ontkend (cvd onder 7).
2.4.1 Meplax is opgericht in 1986. De onderneming die Meplax thans
"runt", zou in 1986 aan haar zijn overgedragen "op grond van
contractuele betrekkingen". Wie de overdrager was, wordt niet vermeld
(cvd onder 21 en 22). Na de overname in 1986 is door Meplax aan
op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat de
pensioentoezegging 1983 door haar gestand zou worden gedaan (cvd onder
30).
2.4.2 Het feit dat Meplax nog tot 1989 de verzekeringspolis van de
pensioentoezegging 1983 heeft laten doorlopen (omdat zij in een
verkeerde veronderstelling leefde) brengt niet mee dat Meplax de
pensioentoezegging 1983 gestand heeft gedaan.
2.5 Volgens kan uit alle omstandigheden van het
onderhavige geval worden afgeleid dat Meplax de pensioentoezegging
1983 heeft overgenomen (nadere conclusie 10-13). Zo heeft Meplax de
verzekeringspolis tot 1990 laten doorlopen en al die tijd de
verschuldigde premies voldaan. Deze handelwijze heeft bij
de indruk gewekt dat Meplax de pensioentoezegging 1983
heeft overgenomen (nadere conclusie onder 10). Daarnaast heeft in 1988
een uitkering van een pensioentoezegging 1983 plaatsgevonden aan de
weduwe van een directeur van Meplax (nadere conclusie onder 11).
2.6.1 Bij vonnis van 9 augustus 2001 heeft de Kantonrechter Meplax
veroordeeld om f 6.250,- te betalen aan alsmede
wettelijke rente over f 96.000,- en om f 90.000,- te storten onder een
door aan te wijzen verzekeraar ter financiering van een
koopsompolis.
2.6.2 De Kantonrechter heeft hiertoe overwogen dat de
pensioentoezegging 1983 een pensioentoezegging is in de zin van
artikel 1 lid 1a van de PSW, welke ingevolge artikel 7:664 lid 1 BW
niet over is gegaan op Meplax. Meplax heeft echter zelf de
pensioentoezegging 1983 "overgenomen en op zich genomen", hetgeen
blijkt uit het feit dat Meplax vanaf 1986 de premie is gaan betalen en
gedurende enkele jaren is blijven betalen. Meplax achtte zich
blijkbaar aan de pensioentoezegging 1983 gebonden (blz. 3).
2.6.3 Aangezien de pensioentoezegging 1983 niet is gewijzigd, hoewel
dat in 1990 en/of 1992 tot de mogelijkheden behoorde, moet de
conclusie zijn dat Meplax daaraan gebonden is. Niet kan worden gezegd
dat redelijkerwijs had moeten begrijpen dat met de
invoering van een nieuwe pensioenregeling in 1990 de regeling van 1983
kwam te vervallen (blz. 4).
2.7.1 Meplax is tegen het vonnis in beroep gekomen onder aanvoering
van een hoofdgrief, vier sub-grieven, een aanvullende en subsidiaire
grief. Naar de kern genomen verwijt zij de Kantonrechter te hebben
overwogen dat Meplax de pensioentoezegging 1983 heeft overgenomen (mvg
onder 15).
2.7.2 Met de overweging dat uit het "blootfeitelijk doorbetalen van de
verzekeringspremie" zou volgen dat Meplax de pensioentoezegging 1983
heeft overgenomen, miskent de Kantonrechter de bedoeling van de
wetgever, wiens uitgangspunt was dat pensioenverplichtingen juist niet
overgaan (mvg onder 19 en 20). Binding van de nieuwe werkgever
ontstaat eerst door een (expliciete) pensioentoezegging zijnerzijds
(mvg onder 19).
2.7.3 De polis van de pensioentoezegging 1983 is niet gewijzigd. De
rechtsvoorganger van Meplax is steeds ongewijzigd verzekeringnemer en
begunstigde gebleven. Aan de uitkering uit de pensioentoezegging 1983
in 1988 aan de weduwe van een directeur van Meplax is nimmer
ruchtbaarheid gegeven, zodat en zijn vrouw daarvan ook
niet op de hoogte zijn geweest. Meplax heeft ten opzichte van hen niet
de indruk gewekt dat Meplax de pensioentoezegging 1983 heeft
overgenomen (mvg onder 24).
2.7.4 Van de doorbetaling van de verzekeringspremie door Meplax is
geen mededeling gedaan aan . Hieruit kan geen
pensioentoezegging worden afgeleid. Er zijn geen andere aspecten op
grond waarvan een pensioentoezegging kan worden afgeleid (mvg onder 24
en 25).
2.7.5 De Kantonrechter neemt ten onrechte aan dat met de
opzegging van de pensioentoezegging 1983 onbekend is gebleven. Dat is
"niet met zekerheid het geval" (mvg onder 34).
2.8.1 heeft er nog op gewezen dat Meplax in 1990
eenzijdig en zonder overleg de toegezegde en afgesloten
pensioenverzekering 1983 heeft beëindigd (mva onder 2 en 12).
2.8.2 Door de pensioentoezegging 1983 voort te zetten is het de plicht
van Meplax haar ook uit te voeren. Dat Meplax de pensioentoezegging
1983 zag als een eigen verplichting blijkt ook uit het feit dat zij in
1988 is overgegaan tot uitkering aan de weduwe van de directeur van
Meplax (mva onder 8). was hiermee bekend en ging ervan
uit dat de pensioentoezegging 1983 nog liep (mva onder 9); hij mocht
hier ook op vertrouwen (mva onder 10).
2.8.3 Meplax was niet gerechtigd de pensioentoezegging 1983 te
beëindigen gezien artikel 2 lid 4 onder 7 PSW. Een beëindiging van een
pensioentoezegging dient onverwijld schriftelijk aan de werknemers te
worden medegedeeld (mva onder 2 en 11).
2.9.1 In haar vonnis van 16 juli 2002 bekrachtigt de Rechtbank het
vonnis van de Kantonrechter voor zover het betreft het gedeelte van
het dictum dat in cassatie nog van belang is. De Rechtbank is van
oordeel dat jegens Meplax aanspraak kan maken op
de pensioentoezegging 1983 (rov. 3.11).
2.9.2 De Rechtbank heeft hiertoe overwogen dat geen grief is gericht
tegen het oordeel van de Kantonrechter dat de pensioentoezegging 1983
in 1986 niet van rechtswege is overgegaan op Meplax, gezien artikel
1639cc lid 1 BW (oud).
2.9.3 Uit het feit dat Meplax de voor de pensioentoezegging 1983
verschuldigde premies ook na haar oprichting is blijven voldoen tot
het moment waarop een andere, "volgens haar verbeterde", voorziening
werd getroffen, alsmede uit het feit dat in 1988 door Meplax op grond
van de pensioentoezegging 1983 betalingen zijn gedaan aan de weduwe
van een directeur, volgt dat Meplax wordt geacht de
pensioenvoorziening uit 1983 te hebben overgenomen (rov. 3.9).
2.9.4 Aan dit oordeel doet niet af dat de polis betreffende de
pensioentoezegging 1983 nimmer op naam van Meplax zou zijn gezet, noch
ook dat geen ruchtbaarheid is gegeven aan de in 1988 verrichte
betaling. Anders dan Meplax betoogt, is voor een dergelijke overname
geen expliciete toezegging nodig (rov. 3.9).
2.9.5 Noch bij de totstandkoming van de pensioenvoorzieningen in 1990
en in 1992, noch bij ondertekening van de nieuwe arbeidsovereenkomst
in 1992 is door Meplax aan medegedeeld dat de
pensioentoezegging 1983 is komen te vervallen. Het feit dat een nieuwe
(aanvullende) pensioenvoorziening tot stand wordt gebracht, betekent
niet reeds dat de bestaande pensioenvoorzieningen vervallen. Gezien
het ingrijpend gevolg van het niet langer gestand doen van de
substantiële pensioentoezegging 1983, dient het vervallen van
(aanspraken uit hoofde van) de pensioentoezegging 1983 tenminste op
enigerlei wijze voor kenbaar te zijn geweest,
bijvoorbeeld door het doen door Meplax van mededelingen daaromtrent of
het treffen door Meplax van een financiële regeling omtrent de "oude"
pensioenvoorziening in het kader van de "nieuwe" pensioenvoorziening
waaruit het vervallen van de "oude" voorziening redelijkerwijs kan
worden afgeleid. Van bedoelde mededeling of regeling is echter geen
sprake geweest (rov. 3.10).
2.9.6 Het opzeggen van de pensioenvoorziening tegen 1 november 1990
brengt niet met zich dat deze jegens is komen te
vervallen. De opzegging heeft jegens de verzekeraar plaatsgevonden,
terwijl gesteld noch gebleken is dat daarvan ook aan
mededeling is gedaan. Deze opzegging mist belang jegens
(rov. 3.11).
2.10 Meplax heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Partijen hebben
hun stellingen schriftelijk doen toelichten; vervolgens heeft Meplax
nog gerepliceerd.
2.11 Het begint in de mode te raken in cassatiedagvaardingen op te
nemen dat de Hoge Raad de vordering bij verstek kan toewijzen als de
verweerder niet verschijnt. Ook in casu is dat het geval. Veelal gaat
het om een passage die door de exploiterende deurwaarder lijkt te zijn
toegevoegd; in dit geval wijst niets op zodanige overijverigheid van
de deurwaarder. Deze gang van zaken is betreurenswaardig. Deze
aanzegging mist immers een juridische grond. Ik zou niet willen
uitsluiten dat de aanzegging onrechtmatig is jegens een partij die kan
aantonen daardoor nodeloze advocatenkosten te hebben gemaakt.
3. Inleiding
3.1 Zoals hierboven reeds bleek, heeft Meplax een rookgordijn
opgetrokken met betrekking tot de vraag van wie zij de onderneming in
1986 zou hebben overgenomen. Alles wijst er op dat, zo van zo'n
overname al sprake was, het moet zijn gegaan om een transactie binnen
hetzelfde concern.(4)
3.2.1 Bij cve is een brief aan uit 1983 overgelegd. In
het briefhoofd staat: Meubelplaat- en Triplex Import-Export. Rondom
een logo (een deel van een wereldbol) Meplax Handelmaatschappij BV,
met telex- en telegramadres respectievelijk Mepla NL en Meplax Gilze.
Evenals Meplax was deze BV gevestigd aan de Burg. Krollaan 17 te
Gilze.
3.2.2 Uit ambtshalve ingewonnen informatie bij het Handelsregister
blijkt dat Meplax Handel Maatschappij BV in 1986 haar naam heeft
gewijzigd in Meplax Holding BV. Toen is een dochteronderneming
opgericht die aanvankelijk was genaamd Meplax Handelmaatschappij BV en
die na naamswijziging in 1990 Meplax BV heet. Ik stip dit slechts ten
overvloede aan. Uit deze informatie blijkt dat de uit de onder 3.2.1
vermelde feiten getrokken conclusie juist is. Voor zover hierna de
concern-verhoudingen aan de orde komen, wordt uitsluitend
teruggegrepen op de informatie die uit de stukken blijkt, zoals onder
3.2.1 vermeld.
3.3.1 Meplax heeft het kennelijk niet nodig gevonden het personeel
over het geschuif met BV's te informeren; ook in deze procedure heeft
zij daarover niets concreets gesteld. Het is dan ook te begrijpen dat
de vordering heeft gericht tegen Meplax. Reeds hierom
spreekt het betoog van Meplax niet aan.
3.3.2 Ik teken hierbij nog aan dat de verweren over dwaling in de
juridische of feitelijke situatie waarvoor Meplax aandacht heeft
gevraagd daarom niet ernstig gemeend kunnen zijn.
3.4.1 Volgens de eigen stellingen van Meplax heeft zij de door de
vorige werkgever (die onmiskenbaar tot hetzelfde concern behoorde)
gesloten pensioenverzekering beëindigd. Reeds de omstandigheid dat zij
en, naar valt aan te nemen, de verzekeraar(5) er voetstoots van zijn
uitgegaan dat Meplax daartoe de bevoegdheid had, laat geen andere
conclusie toe dan dat Meplax de uit die verzekering of in elk geval de
uit de daaraan ten gronslag liggende toezegging voortvloeiende
verplichtingen had overgenomen.
3.4.2 Hierbij valt te bedenken dat de opgezegde verzekering en de
toezegging onlosmakelijk met elkaar verbonden waren; zie onder 1.5.
Eenmaal aangenomen dat Meplax waar het de pensioenverzekering uit 1983
betreft de contractuele positie van de vorige werkgever van
heeft overgenomen, zal hetzelfde moeten worden
aangenomen voor de pensioentoezegging 1983.
3.4.3 In elk geval heeft Meplax niets aangevoerd wat, indien feitelijk
juist, de conclusie zou kunnen dragen dat op dit punt onderscheid zou
moeten worden gemaakt tussen de onder 3.4.2 genoemde verzekering en de
toezegging.
3.5.1 Door is gesteld en door Meplax is (in feite)
erkend(6) dat door deze opzegging in de positie is komen
te verkeren dat zij, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de
pensioenvoorzieningen die Meplax later heeft getroffen, minder
ontvangt dan het geval zou zijn geweest wanneer zij uitsluitend
aanspraak zou hebben op het onder 1.4 genoemde pensioen. Een pensioen
dat, naar Meplax heeft benadrukt(7), reeds naar toenmalige inzichten
te laag was en dat zij daarom sedertdien wezenlijk heeft willen
verbeteren; zie rov. 3.9.
3.5.2 Nu de onder 1.4 genoemde pensioenverplichtingen, op de onder 3.4
genoemde grond, op Meplax zijn komen te rusten, is nog van belang dat
Meplax niets heeft gesteld wat de conclusie zou kunnen rechtvaardigen
dat zij onder de sub 3.5.1 genoemde omstandigheden tot opzegging
bevoegd was.
3.6 Het ligt voor de hand en strookt ook met het geldend recht dat de
overgang van een onderneming er niet toe mag leiden dat
pensioenaanspraken van werknemers illusoir worden. Dat vloeit ook
voort uit artikel 3 lid 3 Richtlijn 77/187 en de MvT bij de
implementatiewet.(8)
3.7 De handelwijze van Meplax heeft bewerkstelligd dat de
pen-sioenaanspraken van de werknemers (in elk geval van )
zijn verkort. Bij die stand van zaken kan zij daarvoor worden
aangesproken.
3.8 De uitkomst van het bestreden vonnis is daarmee juist. De klachten
missen daarom belang. Na een eventuele verwijzing kan het Hof tot geen
ander oordeel komen dan waartoe de Rechtbank is geraakt.
4. Bespreking van de klachten
4.1 Onder 3 gaf ik al aan dat Meplax belang mist bij haar klachten. Ik
ga er ten overvloede kort op in.
4.2 De Rechtbank heeft haar oordeel op de navolgende gronden doen
steunen:
a. Meplax is premies blijven betalen tot een betere
pensioenvoorziening werd getroffen (rov. 3.9);
b. in 1988 zijn op grond van de pensioentoezegging 1983 betalingen
gedaan aan de weduwe van een directeur (rov. 3.9);
c. Meplax heeft niet (voldoende) gesteld dat zij alleen de
premiebetalingen ten behoeve van haar directeur heeft voortgezet. De
Rechtbank brengt daarmee tot uitdrukking dat deze omstandigheid er
daarom op wijst dat Meplax deze betalingen niet alleen voor de
directeur maar ook voor de andere werknemers als eigen verplichtingen
zag (rov. 3.9);
d. de gevolgen van het opzeggen ("vervallen" in de bewoordingen van de
Rechtbank) van de pensioentoezegging 1983 waren ingrijpend. Voor dat
opzeggen was ten minste vereist dat dit kenbaar was voor de betrokken
werknemers of dat een regeling voor oude pensioenen werd getroffen;
noch van het een (kenbaarheid), noch ook van het ander (de regeling)
is hier sprake (rov. 3.10).
4.3 Het onder 4.2 sub c weergegeven oordeel wordt als zodanig niet
bestreden. Onbegrijpelijk is het allerminst. Noch op zich, noch ook in
samenhang met de onder 3.2.1 genoemde brief waarin is te lezen "hoe de
verhoudingen in onze onderneming liggen n.l. die van een grote
vriendenkring". Daarin past, naar de Rechtbank ongetwijfeld heeft
gemeend, niet dat jegens directeuren wél eerdere pensioentoezeggingen
gestand worden gedaan, terwijl deze ten aanzien van andere werknemers
ongedaan worden gemaakt zonder dezulken dat zelfs maar mee te delen of
voor hen een regeling ter zake te treffen. Ik roep hierbij nog in
herinnering dat Meplax onmiskenbaar tot hetzelfde concern behoort als
de BV van wie deze brief afkomstig was zodat mag worden aangenomen dat
zij dezelfde verhoudingen nastreeft.
4.4 Het middel en de s.t. gaan er terecht vanuit dat mogelijk is dat
Meplax de pensioentoezegging heeft overgenomen.
4.5 Het middel berust kennelijk op de veronderstelling dat de
Rechtbank enkel en alleen ("het enkele feit") uit de doorbetaling van
de premie zou hebben afgeleid dat Meplax de verplichtingen van de
voormalige werkgever zou hebben overgenomen.
4.6 Deze klacht mist feitelijke grondslag; zie onder 4.2.
4.7 Opmerking verdient nog dat het exposé over het mogelijke
misverstand m.i. niet ernstig kan zijn gemeend; zie onder 3.3.2.
4.8 Bij het restant van de klacht zij voorop gesteld dat door Meplax
niet is gesteld of anderszins is gebleken dat op de
hoogte was met het geschuif binnen het concern met vennootschappen.
Reeds daarom mist de discussie over de vraag of hij wist dat Meplax
premies bleef betalen ieder belang.
4.9 De vraag of al dan niet wist van de doorbetalingen,
doet verder niet ter zake omdat hij:
a. geen grond had aan te nemen dat daarvan geen sprake was;
b. uit de onder 4.2 sub c genoemde omstandigheid, naar de Rechtbank
klaarblijkelijk heeft aangenomen, heeft mogen afleiden dat Meplax de
onderhavige verplichtingen had overgenomen.
4.10 Meplax hamert er verder nog op dat aan de betaling aan de
directeursweduwe geen ruchtbaarheid is gegeven. De Rechtbank zou te
lichtvoetig over dat verweer zijn heengelopen.
4.11 Kennelijk heeft de Rechtbank dat verweer onvoldoende onderbouwd
geacht. Dat is niet onbegrijpelijk omdat 1) uit de stellingen van
onloochenbaar volgt dat er van wist en 2)
in het licht van de verhoudingen binnen Meplax zoals zij deze zelf
beschrijft(9), nadere toelichting (en dus een nadere stellingname)
behoefde dat zij dit relevante gegeven voor de andere werknemers
verborgen zou hebben gehouden.
4.12 De rode draad in deze zaak is en blijft intussen dat Meplax de
zaken op hun kop zet. Zij heeft gemeend een gunstige
pensioenverzekering, aangegaan door de vorige werkgever, te moeten
opzeggen. Zij moet hebben gemeend daartoe gerechtigd te zijn. Daarmee
valt het doek over al haar verweren.
4.13 Aan het slot van haar s.t. maakt Meplax melding van het gerucht
dat de Hoge Raad "bij de beslechting van zaken (...) mede let op de
billijkheid van het in de aangevallen uitspraak bereikte resultaat"
(onder 15). Geruchten vervullen een niet onbelangrijke rol in het
maatschappelijk leven; men moet deze soms maar laten bestaan. Hier is
voldoende te vermelden dat het een prettige bijkomstigheid is als een
juiste uitspraak ook tot een billijke uitkomst leidt.
CONCLUSIE
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Het gaat hier om de feiten die zijn vastgesteld door de Rechtbank
Breda in rov. 3.3 van haar in cassatie bestreden vonnis van 16 juli
2002.
2 Zie ook het vonnis van de Rechtbank van 16 juli 2002 rov. 3.9. In
deze rov. wordt artikel 7:633 BW genoemd; dit is ongetwijfeld een
verschrijving voor artikel 7:663 BW.
3 Zie rov. 3.8 van het vonnis van de Rechtbank van 16 juli 2002.
4 In die zin ook, met als motivering dat de directie dezelfde bleef,
mva onder 8; zie ook onder 10.
5 Hetgeen in de mvg onder 24 wordt betoogd is onbegrijpelijk. Niet
aannemelijk is dat het een verzekeraar zou ontgaan dat een
vennootschap die opzegt een andere is dan de verzekeringnemer. Daarom
ligt voor de hand aan te nemen dat ook de verzekeraar van oordeel was
dat Meplax ten tijde van de opzegging verzekeringnemer was.
6 Zie onder 2.1.5.
7 Zie onder 2.2.2.
8 TK zitting 1979-1980, 15940, nrs 3-4 blz. 9. Zie ook P.A.Ch.
Reinking, TPV 1996 blz. 119.
9 Zie onder 4.3.
Hoge Raad der Nederlanden