Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1228 Zaaknr: C02/292HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 27-02-2004
Datum publicatie: 27-02-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie

27 februari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/292HR
JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

MEPLAX B.V.,
gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,

t e g e n

,
wonende te ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.


1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot van 14 december 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Meplax - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Tilburg en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Meplax te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
a. aan te betalen de ter zake van de nakoming van de pensioentoezegging door Meplax verschuldigde som van f 10.000,-- netto;
b. tot betaling van de wettelijke rente vanaf 24 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening over het sub a gevorderde; c. een bedrag van f 90.000,-- netto te storten onder een door aan te wijzen levensverzekeraar ter financiering van een koopsompolis, op straffe van een dwangsom van f 1.000,-- voor elke dag of gedeelte daarvan dat Meplax in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, dit ingaande 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
d. tot betaling van misgelopen rendement wegens het niet tijdig beleggen van het bedrag van f 90.000,-- netto, hetgeen in redelijkheid en billijkheid is vast te stellen op de wettelijke rente over het bedrag van f 90.000,-- netto, te rekenen vanaf 7 februari 2000 tot aan de dag dat het bedrag van f 90.000,-- netto bij een verzekeraar zal zijn gestort;
e. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van f
1.500,-- netto, zijnde 15% van het sub a gevorderde.

Meplax heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 17 mei 2001 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een nadere akte aan de zijde van .

Bij eindvonnis van 9 augustus 2001 heeft de kantonrechter:
- Meplax veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan te betalen de somma van f 6.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over f 6.000,-- vanaf 24 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening;

- Meplax gelast binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van f 90.000,-- te storten onder een door aan te wijzen verzekeraar ter financiering van een koopsompolis, op straffe van een dwangsom van f 1.000,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat Meplax in gebreke mocht blijven aan dit vonnis te voldoen;
- Meplax veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan te betalen de wettelijke rente over f 90.000,-- vanaf 7 februari 2000 tot aan de dag dat voornoemd bedrag van f 90.000,-- bij een verzekeraar zal zijn gestort;

- verstaan dat Meplax de eventueel verplichte fiscale inhoudingen op bovenstaande bedragen in mindering zal brengen.

Tegen voormeld eindvonnis heeft Meplax hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Breda. heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 16 juli 2002 heeft de rechtbank in het principaal en in het incidenteel beroep het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Meplax veroordeeld tot betaling aan van een bedrag van EUR 4.651,25, vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 4.537,80 vanaf 24 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening en dat vonnis voor het overige bekrachtigd. Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.


2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Meplax beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Meplax mede door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Meplax heeft bij brief van 18 december 2003 op die conclusie gereageerd.


3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) is de weduwe en erfgename van , die vanaf 20 september 1954 tot zijn overlijden op 7 februari 2000 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst is geweest van (de rechtsvoorgangster van) Meplax. Het inkomen van bedroeg laatstelijk f 4.919,87 per maand (WAO-uitkering en loon tezamen).
(ii) Bij brief van 30 juni 1983 heeft de rechtsvoorgangster van Meplax, Meplax Handelmaatschappij B.V., aan haar werknemers, onder wie , een pensioentoezegging gedaan, in aanvulling op een beperkte pensioenvoorziening bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Houthandel (hierna: BPF). De brief bevat in dit verband onder meer de volgende passage:
"Aanvullende pensioenvoorziening bij overlijden van f. 100.000,-- (...)
Bij overlijden van een onzer kostwinnende medewerkers ontvangt de weduwe direct f. 10.000,--. terwijl de resterende f. 90.000,-- zo goed mogelijk worden belegd en het rendement hiervan jaarlijks aan de weduwe tot haar 65e verjaardag, wanneer totale uitkering plaats vindt, wordt uitgekeerd."

Deze pensioentoezegging was voor een premievrije toezegging. Deze pensioenvoorziening is bij een verzekeraar ondergebracht; na haar oprichting op 1 augustus 1986 heeft Meplax ten minste tot en met 1989 premie aan die verzekeraar betaald. (iii) Per 1 juli 1990 heeft Meplax in aanvulling op de pensioenvoorziening bij het BPF een pensioenvoorziening (ouderdoms- en nabestaandenpensioen) getroffen, die is ondergebracht bij Aegon. (iv) Meplax heeft de pensioenvoorziening uit 1983 tegen 1 november 1990 jegens de verzekeraar opgezegd.
(v) In het voorjaar van 1992 is Meplax lid geworden van een houtbond, waardoor zij gebonden werd aan deelname aan het BPF op basis van een uitgebreide pensioenvoorziening. Met deze nieuwe pensioenverplichting bij het BPF is met terugwerkende kracht de pensioenvoorziening bij Aegon premievrij gemaakt, waarmee voor de werknemers een gefixeerd recht jegens Aegon ontstond en verdere pensioenopbouw plaatsvond bij het BPF.
(vi) heeft in 1992 een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend. In deze arbeidsovereenkomst is onder meer bepaald dat verplicht is deel te nemen aan het BPF en aan de collectieve pensioenregeling die Meplax voor haar werknemers heeft gesloten.

3.2 Het gaat in dit geding om de vraag of , zoals zij heeft aangevoerd maar Meplax heeft bestreden, jegens Meplax aanspraken kan ontlenen aan de in 1983 door de rechtsvoorgangster van Meplax getroffen aanvullende pensioenvoorziening. De kantonrechter en de rechtbank hebben deze vraag bevestigend beantwoord. De overwegingen waarop de rechtbank haar oordeel heeft doen steunen, kunnen, voor zover in cassatie van belang, als volgt worden samengevat. Beoordeeld dient te worden of Meplax de in 1983 getroffen pensioenvoorziening van haar rechtsvoorgangster heeft overgenomen. Met de overgang van de onderneming op Meplax is op grond van art. 1639cc lid 1 (oud) BW de pensioenvoorziening niet van rechtswege overgegaan op Meplax. Uit het feit dat Meplax de voor de pensioenvoorziening verschuldigde premie ook na haar oprichting is blijven voldoen totdat een andere, volgens haar verbeterde voorziening werd getroffen, alsmede nu Meplax in 1988 op grond van de uit 1983 daterende pensioenvoorziening betalingen heeft gedaan aan de nagelaten betrekkingen van haar toenmalige directeur, volgt echter dat Meplax wordt geacht de pensioenvoorziening uit 1983 te hebben overgenomen. Voor een dergelijke overname is niet nog een expliciete toezegging nodig. Aan dit oordeel doet niet af dat de verzekeringspolis betreffende de pensioenvoorziening nimmer op naam van Meplax zou zijn gezet, noch dat geen ruchtbaarheid is gegeven aan de in 1988 verrichte betaling.

3.3 Uitgangspunt in cassatie moet zijn dat niet is bestreden dat de pensioenvoorziening op grond van art. 1639cc (oud) BW niet van rechtswege op Meplax is overgegaan, zodat in cassatie uitsluitend de vraag aan de orde is of Meplax in 1986 de in 1983 getroffen pensioenvoorziening heeft overgenomen. Het middel bestrijdt niet dat zodanige overneming in beginsel mogelijk is en dat daarvoor niet een expliciete toezegging nodig is, maar betoogt dat daarvoor wèl ten minste is vereist dat de werknemer redelijkerwijs mocht aannemen dat de voorziening werd voortgezet, en dat hij daarvoor op enigerlei wijze van die voortzetting op de hoogte moet zijn geweest. Het middel klaagt dat de rechtbank, indien zij dit een en ander heeft miskend, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting; in ieder geval heeft zij, aldus het middel, haar oordeel onvoldoende gemotiveerd door aan dit wezenlijke verweer van Meplax geen aandacht te schenken.

3.4 Het oordeel van de rechtbank moet aldus worden verstaan dat nu Meplax, gelet op de omstandigheden dat zij tot en met 1989 de premie heeft betaald en in 1988 op grond van de pensioenvoorziening betalingen heeft gedaan aan de nagelaten betrekkingen van haar toenmalige directeur, zelf ervan is uitgegaan dat zij na 1986 de pensioenvoorziening heeft voortgezet, eens te meer ervan mocht uitgaan dat de voorziening werd voortgezet. Daarbij heeft de rechtbank kennelijk van betekenis geacht dat in 1986 sprake is geweest van een overgang van een onderneming (van Meplax Handelmaatschappij B.V. op de nieuw opgerichte Meplax B.V.) welke overgang voor de betrokken werknemers, afgezien van de pensioenkwestie die onderwerp van het onderhavige geschil is, ingevolge art. 1639aa e.v. BW geen andere wijzigingen in hun rechtspositie heeft teweeggebracht dan dat hun arbeidsovereenkomst - waarin de pensioenvoorziening sinds 1983 was opgenomen - met een andere werkgever is voortgezet, en heeft zij voorts in aanmerking genomen dat bij de overgang van de onderneming in 1986 niet aan is medegedeeld dat de voorziening niet werd voortgezet. Kennelijk is de rechtbank op grond van dit een en ander tot de slotsom gekomen dat voor een werknemer als , voor wie naar de uiterlijke schijn de wijziging in 1986 ook enkel op de naam van de vennootschap betrekking zou kunnen hebben, geen grond bestond voor de veronderstelling dat in zijn rechtspositie op enig punt een wijziging zou zijn gebracht. In verband met de vaststelling van de rechtbank dat een mededeling aan dat de pensioenvoorziening niet werd voortgezet, achterwege is gebleven, verdient opmerking dat er voor Meplax, die, hoezeer ook ten onrechte, ervan uitging dat zij de pensioenvoorziening voortzette, geen aanleiding bestond zodanige mededeling te doen.
Aldus verstaan geeft het oordeel van de rechtbank niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In dit oordeel ligt besloten dat [betrokkene
1] aan de omstandigheden van het geval het gerechtvaardigde vertrouwen heeft ontleend dat de pensioenvoorziening zou worden voortgezet. In aanmerking genomen dat voor het bestaan van gerechtvaardigd vertrouwen niet in alle gevallen een mededeling of gedraging van de wederpartij nodig is, maar daarvoor onder omstandigheden ook het achterwege blijven daarvan voldoende kan zijn, is, anders dan het middel betoogt, voor het bestaan van dit vertrouwen niet ten minste vereist dat dit heeft ontleend aan zijn wetenschap dat de pensioenvoorziening werd voortgezet, maar kan daarvoor ook voldoende zijn dat hem niet is medegedeeld dat de pensioenvoorziening niet werd voortgezet. Ook de motiveringsklacht is tevergeefs voorgesteld. In haar hiervoor weergegeven gedachtegang behoefde de rechtbank niet te onderzoeken of op de hoogte was van de voortzetting van de pensioenvoorziening door Meplax of de omstandigheden waaruit de rechtbank dit heeft afgeleid.
Het middel faalt derhalve.


4. Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Meplax in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 379,34 aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 27 februari 2004.


*** Conclusie ***

Rolnr: C02/292HR
mr J. Spier
Zitting: 5 december 2003

Conclusie inzake

Meplax B.V.
(hierna: Meplax)

tegen

(hierna: )


1. Feiten


1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten.(1)


1.2 is vanaf 20 september 1954 tot 7 februari 2000 voor onbepaalde tijd in dienst geweest van (de rechtsvoorgangster van) Meplax.


1.3 is op 7 februari 2000 overleden. is de weduwe en erfgename van .


1.4 Bij brief van 30 juni 1983 doet de rechtsvoorgangster van Meplax, Meplax Handelsmaatschappij B.V. (hierna ook: Meplax H), een aanvullende pensioentoezegging. De brief vermeldt in dit verband onder meer de volgende passage:
"Aanvullende pensioenvoorziening bij overlijden van f. 100.000,-- ...
Bij overlijden van een onzer kostwinnende medewerkers ontvangt de weduwe direct f. 10.000,--, terwijl de resterende f. 90.000,-- zo goed mogelijk worden belegd en het rendement hiervan jaarlijks aan de weduwe tot haar 65e verjaardag, wanneer totale uitkering plaats vindt, wordt uitgekeerd.";


1.5 De onder 1.4 vermelde pensioentoezegging was voor premievrij. Meplax heeft deze pensioenvoorziening bij een verzekeraar ondergebracht en voor de voorziening tenminste tot en met 1989 premie aan die verzekeraar betaald.


1.6 Ten tijde van de onder 1.4 vermelde pensioentoezegging was er reeds sprake van een beperkte pensioenvoorziening bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Houthandel (verder te noemen: het BPF).


1.7 Op 1 augustus 1986 is Meplax "opgericht met overgang van onderneming op Meplax in de zin van de artikelen 7:662 en 7:663 BW." Met deze overgang van onderneming is de onder 1.4 vermelde pensioentoezegging niet van rechtswege overgegaan op Meplax, dit op grond van artikel 1639cc lid 1 BW (oud).(2)


1.8 Per 1 juli 1990 is in aanvulling op de pensioenvoorziening bij het BPF door Meplax een aanvullende pensioenvoorziening (ouderdoms- en nabestaandenpensioen) getroffen, welke is ondergebracht bij Aegon.


1.9 De onder 1.4 vermelde pensioentoezegging is door Meplax tegen 1 november 1990 "jegens de verzekeraar" opgezegd.


1.10 In het voorjaar van 1992 is Meplax lid geworden van een houtbond waardoor zij gebonden werd aan deelname aan het BPF op basis van een uitgebreide pensioenvoorziening. Met deze nieuwe pensioenverplichting bij het BPF is met terugwerkende kracht de pensioenvoorziening bij Aegon premievrij gemaakt, waarmee voor de werknemers een gefixeerd recht jegens Aegon ontstond en verdere pensioenopbouw plaatsvond bij het BPF.


1.11 In 1992 heeft een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend. In artikel 10 daarvan is bepaald dat hij verplicht is deel te nemen aan het BPF en aan de collectieve pensioenregeling die Meplax voor haar werknemers heeft afgesloten.


1.12 De voor 1983 bestaande pensioenvoorziening bij het BPF werd in die tijd reeds maatschappelijk als ontoereikend beschouwd. Dit vormde voor Meplax de aanleiding om in aanvulling op deze (door haar) inadequaat geachte pensioenvoorziening een aanvullende pensioenvoorziening tot stand te brengen.(3)


2. Procesverloop


2.1.1 Op 14 december 2000 heeft Meplax op verkorte termijn gedagvaard voor de Kantonrechter te Tilburg en onder meer veroordeling van Meplax gevorderd:

- tot betaling aan haar van f 10.000,- netto c.a.;
- tot storting van f 90.000,- netto onder een door aan te wijzen levensverzekeraar ter financiering van een koopsompolis c.a.;

- tot betaling aan van - nader omschreven - misgelopen rendement wegens niet tijdig beleggen van f 90.000,- netto.


2.1.2 Aan deze vordering heeft ten grondslag gelegd dat jegens haar ten onrechte geen uitvoering is gegeven aan de onder 1.4 genoemde pensioentoezegging (hierna ook: de pensioentoezegging 1983)(inl. dagv. onder 1-5).


2.1.3 De pensioentoezegging 1983 is onderdeel uit gaan maken van de arbeidsvoorwaarden van . Wijziging en/of vervallen van de pensioentoezegging 1983 kon niet zonder zijn instemming plaatsvinden. heeft nimmer ingestemd met een wijziging en/of vervallen van de pensioentoezegging 1983 (inl. dagv. onder 8, cvr onder 10).


2.1.4 Ondertekening van een nieuwe arbeidsovereenkomst door in 1992, waarin de pensioentoezegging 1983 niet was opgenomen, impliceert niet dat hij daardoor heeft ingestemd met de vervanging van de pensioentoezegging 1983 door de in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst opgenomen pensioenvoorziening. In de arbeidsovereenkomst was niet uitdrukkelijk vermeld dat de in artikel 10 opgenomen pensioenvoorziening in de plaats kwam van de pensioentoezegging 1983. mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat de pensioentoezegging 1983 bleef bestaan naast de in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst opgenomen pensioenvoorziening (inl. dagv. onder 9, cvr onder 11, 12 en 15).


2.1.5.1 Het Aegon-pensioen bedraagt maandelijks f 67,66 bruto; dat van BPF f 306,53. Deze pensioenen staan in geen verhouding tot hetgeen zou hebben ontvangen krachtens de onder 1.4 genoemde pensioentoezegging (dagv onder 10).


2.1.5.2 Dat de nieuwe regeling voor nadeliger uitpakt, wordt door Meplax erkend; dat was nu eenmaal inherent aan het invoeren van de nieuwe regeling (cvd onder 6).

2.2.1 Meplax voert aan dat de pensioentoezegging 1983 is gedaan omdat de BPF-voorziening in de jaren tachtig als maatschappelijk ontoereikend werd beschouwd (cva blz. 2 onder c-e).

2.2.2 De pensioentoezegging 1983 achtte Meplax ontoereikend. Zij is in juli 1990 vervangen door een ander -"extreem veel duurder"- pakket aan pensioenvoorzieningen (hierna: de Aegon-pensioenvoorziening). De pensioentoezegging 1983 is per 1 november 1990 (de vroegst mogelijke datum) opgezegd (cva blz. 2 en 3 onder f-j, cvd onder 3-6 en 8). heeft niet gerechtvaardigd kunnen vertrouwen op het blijven voortbestaan van de pensioentoezegging 1983 (cvd onder 17).

2.2.3 Op 2 maart 1992 hebben en Meplax een nieuw arbeidscontract ondertekend. De pensioentoezegging 1983 stond niet in dat contract genoemd en behoorde sindsdien niet meer tot de rechten die hij aan de arbeidsverhouding kon ontlenen (cva blz. 4 onder l en blz 6/7, cvd onder 10 en 12). heeft geen aanspraak gemaakt op de continuering van de pensioentoezegging 1983 (cva blz. 5 onder o, cvd onder 9, 10, 12 en 15). mocht er niet stilzwijgend op vertrouwen dat met de nieuwe pensioenregeling de pensioentoezegging 1983 in stand zou worden gehouden; het had op zijn weg gelegen zich hiervan te vergewissen (cva blz. 6).

2.3.1 betwist dat de Aegon-pensioenvoorziening of een andere pensioenvoorziening in de plaats is gekomen van de pensioentoezegging 1983 (cvr onder 4 en 9). Dit is nimmer aan kenbaar gemaakt (cvr onder 4). Bovendien zijn de pensioenverzekeringen zeer verschillend van karakter (cvr onder 5) en in het geheel niet gelijkwaardig (cvr onder 6).

2.3.2 was er niet van op de hoogte dat Meplax de pensioentoezegging 1983 had opgezegd (cvr onder 7). Dit wordt door Meplax ontkend (cvd onder 7).

2.4.1 Meplax is opgericht in 1986. De onderneming die Meplax thans "runt", zou in 1986 aan haar zijn overgedragen "op grond van contractuele betrekkingen". Wie de overdrager was, wordt niet vermeld (cvd onder 21 en 22). Na de overname in 1986 is door Meplax aan op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat de pensioentoezegging 1983 door haar gestand zou worden gedaan (cvd onder 30).

2.4.2 Het feit dat Meplax nog tot 1989 de verzekeringspolis van de pensioentoezegging 1983 heeft laten doorlopen (omdat zij in een verkeerde veronderstelling leefde) brengt niet mee dat Meplax de pensioentoezegging 1983 gestand heeft gedaan.

2.5 Volgens kan uit alle omstandigheden van het onderhavige geval worden afgeleid dat Meplax de pensioentoezegging 1983 heeft overgenomen (nadere conclusie 10-13). Zo heeft Meplax de verzekeringspolis tot 1990 laten doorlopen en al die tijd de verschuldigde premies voldaan. Deze handelwijze heeft bij de indruk gewekt dat Meplax de pensioentoezegging 1983 heeft overgenomen (nadere conclusie onder 10). Daarnaast heeft in 1988 een uitkering van een pensioentoezegging 1983 plaatsgevonden aan de weduwe van een directeur van Meplax (nadere conclusie onder 11).

2.6.1 Bij vonnis van 9 augustus 2001 heeft de Kantonrechter Meplax veroordeeld om f 6.250,- te betalen aan alsmede wettelijke rente over f 96.000,- en om f 90.000,- te storten onder een door aan te wijzen verzekeraar ter financiering van een koopsompolis.

2.6.2 De Kantonrechter heeft hiertoe overwogen dat de pensioentoezegging 1983 een pensioentoezegging is in de zin van artikel 1 lid 1a van de PSW, welke ingevolge artikel 7:664 lid 1 BW niet over is gegaan op Meplax. Meplax heeft echter zelf de pensioentoezegging 1983 "overgenomen en op zich genomen", hetgeen blijkt uit het feit dat Meplax vanaf 1986 de premie is gaan betalen en gedurende enkele jaren is blijven betalen. Meplax achtte zich blijkbaar aan de pensioentoezegging 1983 gebonden (blz. 3).

2.6.3 Aangezien de pensioentoezegging 1983 niet is gewijzigd, hoewel dat in 1990 en/of 1992 tot de mogelijkheden behoorde, moet de conclusie zijn dat Meplax daaraan gebonden is. Niet kan worden gezegd dat redelijkerwijs had moeten begrijpen dat met de invoering van een nieuwe pensioenregeling in 1990 de regeling van 1983 kwam te vervallen (blz. 4).

2.7.1 Meplax is tegen het vonnis in beroep gekomen onder aanvoering van een hoofdgrief, vier sub-grieven, een aanvullende en subsidiaire grief. Naar de kern genomen verwijt zij de Kantonrechter te hebben overwogen dat Meplax de pensioentoezegging 1983 heeft overgenomen (mvg onder 15).

2.7.2 Met de overweging dat uit het "blootfeitelijk doorbetalen van de verzekeringspremie" zou volgen dat Meplax de pensioentoezegging 1983 heeft overgenomen, miskent de Kantonrechter de bedoeling van de wetgever, wiens uitgangspunt was dat pensioenverplichtingen juist niet overgaan (mvg onder 19 en 20). Binding van de nieuwe werkgever ontstaat eerst door een (expliciete) pensioentoezegging zijnerzijds (mvg onder 19).

2.7.3 De polis van de pensioentoezegging 1983 is niet gewijzigd. De rechtsvoorganger van Meplax is steeds ongewijzigd verzekeringnemer en begunstigde gebleven. Aan de uitkering uit de pensioentoezegging 1983 in 1988 aan de weduwe van een directeur van Meplax is nimmer ruchtbaarheid gegeven, zodat en zijn vrouw daarvan ook niet op de hoogte zijn geweest. Meplax heeft ten opzichte van hen niet de indruk gewekt dat Meplax de pensioentoezegging 1983 heeft overgenomen (mvg onder 24).

2.7.4 Van de doorbetaling van de verzekeringspremie door Meplax is geen mededeling gedaan aan . Hieruit kan geen pensioentoezegging worden afgeleid. Er zijn geen andere aspecten op grond waarvan een pensioentoezegging kan worden afgeleid (mvg onder 24 en 25).

2.7.5 De Kantonrechter neemt ten onrechte aan dat met de opzegging van de pensioentoezegging 1983 onbekend is gebleven. Dat is "niet met zekerheid het geval" (mvg onder 34).

2.8.1 heeft er nog op gewezen dat Meplax in 1990 eenzijdig en zonder overleg de toegezegde en afgesloten pensioenverzekering 1983 heeft beëindigd (mva onder 2 en 12).

2.8.2 Door de pensioentoezegging 1983 voort te zetten is het de plicht van Meplax haar ook uit te voeren. Dat Meplax de pensioentoezegging 1983 zag als een eigen verplichting blijkt ook uit het feit dat zij in 1988 is overgegaan tot uitkering aan de weduwe van de directeur van Meplax (mva onder 8). was hiermee bekend en ging ervan uit dat de pensioentoezegging 1983 nog liep (mva onder 9); hij mocht hier ook op vertrouwen (mva onder 10).

2.8.3 Meplax was niet gerechtigd de pensioentoezegging 1983 te beëindigen gezien artikel 2 lid 4 onder 7 PSW. Een beëindiging van een pensioentoezegging dient onverwijld schriftelijk aan de werknemers te worden medegedeeld (mva onder 2 en 11).

2.9.1 In haar vonnis van 16 juli 2002 bekrachtigt de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter voor zover het betreft het gedeelte van het dictum dat in cassatie nog van belang is. De Rechtbank is van oordeel dat jegens Meplax aanspraak kan maken op de pensioentoezegging 1983 (rov. 3.11).

2.9.2 De Rechtbank heeft hiertoe overwogen dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de Kantonrechter dat de pensioentoezegging 1983 in 1986 niet van rechtswege is overgegaan op Meplax, gezien artikel 1639cc lid 1 BW (oud).

2.9.3 Uit het feit dat Meplax de voor de pensioentoezegging 1983 verschuldigde premies ook na haar oprichting is blijven voldoen tot het moment waarop een andere, "volgens haar verbeterde", voorziening werd getroffen, alsmede uit het feit dat in 1988 door Meplax op grond van de pensioentoezegging 1983 betalingen zijn gedaan aan de weduwe van een directeur, volgt dat Meplax wordt geacht de pensioenvoorziening uit 1983 te hebben overgenomen (rov. 3.9).

2.9.4 Aan dit oordeel doet niet af dat de polis betreffende de pensioentoezegging 1983 nimmer op naam van Meplax zou zijn gezet, noch ook dat geen ruchtbaarheid is gegeven aan de in 1988 verrichte betaling. Anders dan Meplax betoogt, is voor een dergelijke overname geen expliciete toezegging nodig (rov. 3.9).

2.9.5 Noch bij de totstandkoming van de pensioenvoorzieningen in 1990 en in 1992, noch bij ondertekening van de nieuwe arbeidsovereenkomst in 1992 is door Meplax aan medegedeeld dat de pensioentoezegging 1983 is komen te vervallen. Het feit dat een nieuwe (aanvullende) pensioenvoorziening tot stand wordt gebracht, betekent niet reeds dat de bestaande pensioenvoorzieningen vervallen. Gezien het ingrijpend gevolg van het niet langer gestand doen van de substantiële pensioentoezegging 1983, dient het vervallen van (aanspraken uit hoofde van) de pensioentoezegging 1983 tenminste op enigerlei wijze voor kenbaar te zijn geweest, bijvoorbeeld door het doen door Meplax van mededelingen daaromtrent of het treffen door Meplax van een financiële regeling omtrent de "oude" pensioenvoorziening in het kader van de "nieuwe" pensioenvoorziening waaruit het vervallen van de "oude" voorziening redelijkerwijs kan worden afgeleid. Van bedoelde mededeling of regeling is echter geen sprake geweest (rov. 3.10).

2.9.6 Het opzeggen van de pensioenvoorziening tegen 1 november 1990 brengt niet met zich dat deze jegens is komen te vervallen. De opzegging heeft jegens de verzekeraar plaatsgevonden, terwijl gesteld noch gebleken is dat daarvan ook aan mededeling is gedaan. Deze opzegging mist belang jegens (rov. 3.11).

2.10 Meplax heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk doen toelichten; vervolgens heeft Meplax nog gerepliceerd.

2.11 Het begint in de mode te raken in cassatiedagvaardingen op te nemen dat de Hoge Raad de vordering bij verstek kan toewijzen als de verweerder niet verschijnt. Ook in casu is dat het geval. Veelal gaat het om een passage die door de exploiterende deurwaarder lijkt te zijn toegevoegd; in dit geval wijst niets op zodanige overijverigheid van de deurwaarder. Deze gang van zaken is betreurenswaardig. Deze aanzegging mist immers een juridische grond. Ik zou niet willen uitsluiten dat de aanzegging onrechtmatig is jegens een partij die kan aantonen daardoor nodeloze advocatenkosten te hebben gemaakt.


3. Inleiding

3.1 Zoals hierboven reeds bleek, heeft Meplax een rookgordijn opgetrokken met betrekking tot de vraag van wie zij de onderneming in 1986 zou hebben overgenomen. Alles wijst er op dat, zo van zo'n overname al sprake was, het moet zijn gegaan om een transactie binnen hetzelfde concern.(4)

3.2.1 Bij cve is een brief aan uit 1983 overgelegd. In het briefhoofd staat: Meubelplaat- en Triplex Import-Export. Rondom een logo (een deel van een wereldbol) Meplax Handelmaatschappij BV, met telex- en telegramadres respectievelijk Mepla NL en Meplax Gilze. Evenals Meplax was deze BV gevestigd aan de Burg. Krollaan 17 te Gilze.

3.2.2 Uit ambtshalve ingewonnen informatie bij het Handelsregister blijkt dat Meplax Handel Maatschappij BV in 1986 haar naam heeft gewijzigd in Meplax Holding BV. Toen is een dochteronderneming opgericht die aanvankelijk was genaamd Meplax Handelmaatschappij BV en die na naamswijziging in 1990 Meplax BV heet. Ik stip dit slechts ten overvloede aan. Uit deze informatie blijkt dat de uit de onder 3.2.1 vermelde feiten getrokken conclusie juist is. Voor zover hierna de concern-verhoudingen aan de orde komen, wordt uitsluitend teruggegrepen op de informatie die uit de stukken blijkt, zoals onder 3.2.1 vermeld.

3.3.1 Meplax heeft het kennelijk niet nodig gevonden het personeel over het geschuif met BV's te informeren; ook in deze procedure heeft zij daarover niets concreets gesteld. Het is dan ook te begrijpen dat de vordering heeft gericht tegen Meplax. Reeds hierom spreekt het betoog van Meplax niet aan.

3.3.2 Ik teken hierbij nog aan dat de verweren over dwaling in de juridische of feitelijke situatie waarvoor Meplax aandacht heeft gevraagd daarom niet ernstig gemeend kunnen zijn.

3.4.1 Volgens de eigen stellingen van Meplax heeft zij de door de vorige werkgever (die onmiskenbaar tot hetzelfde concern behoorde) gesloten pensioenverzekering beëindigd. Reeds de omstandigheid dat zij en, naar valt aan te nemen, de verzekeraar(5) er voetstoots van zijn uitgegaan dat Meplax daartoe de bevoegdheid had, laat geen andere conclusie toe dan dat Meplax de uit die verzekering of in elk geval de uit de daaraan ten gronslag liggende toezegging voortvloeiende verplichtingen had overgenomen.

3.4.2 Hierbij valt te bedenken dat de opgezegde verzekering en de toezegging onlosmakelijk met elkaar verbonden waren; zie onder 1.5. Eenmaal aangenomen dat Meplax waar het de pensioenverzekering uit 1983 betreft de contractuele positie van de vorige werkgever van heeft overgenomen, zal hetzelfde moeten worden aangenomen voor de pensioentoezegging 1983.

3.4.3 In elk geval heeft Meplax niets aangevoerd wat, indien feitelijk juist, de conclusie zou kunnen dragen dat op dit punt onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen de onder 3.4.2 genoemde verzekering en de toezegging.

3.5.1 Door is gesteld en door Meplax is (in feite) erkend(6) dat door deze opzegging in de positie is komen te verkeren dat zij, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de pensioenvoorzieningen die Meplax later heeft getroffen, minder ontvangt dan het geval zou zijn geweest wanneer zij uitsluitend aanspraak zou hebben op het onder 1.4 genoemde pensioen. Een pensioen dat, naar Meplax heeft benadrukt(7), reeds naar toenmalige inzichten te laag was en dat zij daarom sedertdien wezenlijk heeft willen verbeteren; zie rov. 3.9.

3.5.2 Nu de onder 1.4 genoemde pensioenverplichtingen, op de onder 3.4 genoemde grond, op Meplax zijn komen te rusten, is nog van belang dat Meplax niets heeft gesteld wat de conclusie zou kunnen rechtvaardigen dat zij onder de sub 3.5.1 genoemde omstandigheden tot opzegging bevoegd was.

3.6 Het ligt voor de hand en strookt ook met het geldend recht dat de overgang van een onderneming er niet toe mag leiden dat pensioenaanspraken van werknemers illusoir worden. Dat vloeit ook voort uit artikel 3 lid 3 Richtlijn 77/187 en de MvT bij de implementatiewet.(8)

3.7 De handelwijze van Meplax heeft bewerkstelligd dat de pen-sioenaanspraken van de werknemers (in elk geval van ) zijn verkort. Bij die stand van zaken kan zij daarvoor worden aangesproken.

3.8 De uitkomst van het bestreden vonnis is daarmee juist. De klachten missen daarom belang. Na een eventuele verwijzing kan het Hof tot geen ander oordeel komen dan waartoe de Rechtbank is geraakt.


4. Bespreking van de klachten

4.1 Onder 3 gaf ik al aan dat Meplax belang mist bij haar klachten. Ik ga er ten overvloede kort op in.

4.2 De Rechtbank heeft haar oordeel op de navolgende gronden doen steunen:
a. Meplax is premies blijven betalen tot een betere pensioenvoorziening werd getroffen (rov. 3.9);
b. in 1988 zijn op grond van de pensioentoezegging 1983 betalingen gedaan aan de weduwe van een directeur (rov. 3.9); c. Meplax heeft niet (voldoende) gesteld dat zij alleen de premiebetalingen ten behoeve van haar directeur heeft voortgezet. De Rechtbank brengt daarmee tot uitdrukking dat deze omstandigheid er daarom op wijst dat Meplax deze betalingen niet alleen voor de directeur maar ook voor de andere werknemers als eigen verplichtingen zag (rov. 3.9);
d. de gevolgen van het opzeggen ("vervallen" in de bewoordingen van de Rechtbank) van de pensioentoezegging 1983 waren ingrijpend. Voor dat opzeggen was ten minste vereist dat dit kenbaar was voor de betrokken werknemers of dat een regeling voor oude pensioenen werd getroffen; noch van het een (kenbaarheid), noch ook van het ander (de regeling) is hier sprake (rov. 3.10).

4.3 Het onder 4.2 sub c weergegeven oordeel wordt als zodanig niet bestreden. Onbegrijpelijk is het allerminst. Noch op zich, noch ook in samenhang met de onder 3.2.1 genoemde brief waarin is te lezen "hoe de verhoudingen in onze onderneming liggen n.l. die van een grote vriendenkring". Daarin past, naar de Rechtbank ongetwijfeld heeft gemeend, niet dat jegens directeuren wél eerdere pensioentoezeggingen gestand worden gedaan, terwijl deze ten aanzien van andere werknemers ongedaan worden gemaakt zonder dezulken dat zelfs maar mee te delen of voor hen een regeling ter zake te treffen. Ik roep hierbij nog in herinnering dat Meplax onmiskenbaar tot hetzelfde concern behoort als de BV van wie deze brief afkomstig was zodat mag worden aangenomen dat zij dezelfde verhoudingen nastreeft.

4.4 Het middel en de s.t. gaan er terecht vanuit dat mogelijk is dat Meplax de pensioentoezegging heeft overgenomen.

4.5 Het middel berust kennelijk op de veronderstelling dat de Rechtbank enkel en alleen ("het enkele feit") uit de doorbetaling van de premie zou hebben afgeleid dat Meplax de verplichtingen van de voormalige werkgever zou hebben overgenomen.

4.6 Deze klacht mist feitelijke grondslag; zie onder 4.2.

4.7 Opmerking verdient nog dat het exposé over het mogelijke misverstand m.i. niet ernstig kan zijn gemeend; zie onder 3.3.2.

4.8 Bij het restant van de klacht zij voorop gesteld dat door Meplax niet is gesteld of anderszins is gebleken dat op de hoogte was met het geschuif binnen het concern met vennootschappen. Reeds daarom mist de discussie over de vraag of hij wist dat Meplax premies bleef betalen ieder belang.

4.9 De vraag of al dan niet wist van de doorbetalingen, doet verder niet ter zake omdat hij:

a. geen grond had aan te nemen dat daarvan geen sprake was; b. uit de onder 4.2 sub c genoemde omstandigheid, naar de Rechtbank klaarblijkelijk heeft aangenomen, heeft mogen afleiden dat Meplax de onderhavige verplichtingen had overgenomen.

4.10 Meplax hamert er verder nog op dat aan de betaling aan de directeursweduwe geen ruchtbaarheid is gegeven. De Rechtbank zou te lichtvoetig over dat verweer zijn heengelopen.

4.11 Kennelijk heeft de Rechtbank dat verweer onvoldoende onderbouwd geacht. Dat is niet onbegrijpelijk omdat 1) uit de stellingen van onloochenbaar volgt dat er van wist en 2) in het licht van de verhoudingen binnen Meplax zoals zij deze zelf beschrijft(9), nadere toelichting (en dus een nadere stellingname) behoefde dat zij dit relevante gegeven voor de andere werknemers verborgen zou hebben gehouden.

4.12 De rode draad in deze zaak is en blijft intussen dat Meplax de zaken op hun kop zet. Zij heeft gemeend een gunstige pensioenverzekering, aangegaan door de vorige werkgever, te moeten opzeggen. Zij moet hebben gemeend daartoe gerechtigd te zijn. Daarmee valt het doek over al haar verweren.

4.13 Aan het slot van haar s.t. maakt Meplax melding van het gerucht dat de Hoge Raad "bij de beslechting van zaken (...) mede let op de billijkheid van het in de aangevallen uitspraak bereikte resultaat" (onder 15). Geruchten vervullen een niet onbelangrijke rol in het maatschappelijk leven; men moet deze soms maar laten bestaan. Hier is voldoende te vermelden dat het een prettige bijkomstigheid is als een juiste uitspraak ook tot een billijke uitkomst leidt.

CONCLUSIE

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,

A-G


1 Het gaat hier om de feiten die zijn vastgesteld door de Rechtbank Breda in rov. 3.3 van haar in cassatie bestreden vonnis van 16 juli 2002.

2 Zie ook het vonnis van de Rechtbank van 16 juli 2002 rov. 3.9. In deze rov. wordt artikel 7:633 BW genoemd; dit is ongetwijfeld een verschrijving voor artikel 7:663 BW.

3 Zie rov. 3.8 van het vonnis van de Rechtbank van 16 juli 2002.
4 In die zin ook, met als motivering dat de directie dezelfde bleef, mva onder 8; zie ook onder 10.

5 Hetgeen in de mvg onder 24 wordt betoogd is onbegrijpelijk. Niet aannemelijk is dat het een verzekeraar zou ontgaan dat een vennootschap die opzegt een andere is dan de verzekeringnemer. Daarom ligt voor de hand aan te nemen dat ook de verzekeraar van oordeel was dat Meplax ten tijde van de opzegging verzekeringnemer was.
6 Zie onder 2.1.5.

7 Zie onder 2.2.2.

8 TK zitting 1979-1980, 15940, nrs 3-4 blz. 9. Zie ook P.A.Ch. Reinking, TPV 1996 blz. 119.

9 Zie onder 4.3.