Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
- ASEA\LIV\2004\9323

Onderwerp Datum Toezegging bruto minimumuurloon 3 maart 2004

Op 2 oktober 2003 is door mij tijdens het AO over het onderzoek `Toepassing wettelijk minimumloon', het `Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2003' en de `Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid 2001' aan het lid Weekers (VVD) toegezegd om met de Stichting van de Arbeid te spreken over de mogelijkheid van een bruto-minimumuurloon. Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van dit overleg.

Door het lid Weekers is tijdens het AO gevraagd om de systematiek van het WML te vereenvoudigen door te kiezen voor een vaste arbeidsduur van 40 uur per week in plaats van de huidige regeling die aansluit bij de normale arbeidsduur in een branche. Hiermee zou een vereenvoudiging bewerkstelligd kunnen worden.

Huidige systematiek en voorgeschiedenis
De aanspraak op het wettelijk minimumloon (WML) is geconstrueerd rond het begrip `normale arbeidsduur'. Hieronder wordt verstaan de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen geacht wordt een volledige dienstbetrekking te zijn. Bij een normale arbeidsduur heeft een werknemer recht op het volledige WML. Ingeval de werknemer korter werkt dan de normale arbeidsduur wordt de minimumloonaanspraak evenredig verlaagd. Er is bij gelegenheid van de introductie van het WML intensief gediscussieerd over de vraag of het voor de helderheid van de aanspraak niet beter was een vast urental, destijds werd gedacht aan 45 uur, in de wet op te nemen en dit aantal periodiek aan te passen aan de feitelijke ontwikkeling. Daar is van afgezien omdat een wettelijk vastgesteld uniform aantal uren werknemers werkzaam in sectoren met een lagere arbeidsduur te kort zou doen.1


1 Voor een overzicht van de toenmalige discussie zie de publicatie van Teulings, Vogels en Van Dieten, Minimumloon, arbeidsmarkt en inkomensverdeling, Den Haag, SDU, 1998.


---

Begin jaren tachtig is de vraag aan de orde geweest of de bij de wet geregelde aanpassingssystematiek en arbeidsduurbenadering niet remmend zouden werken op het proces van arbeidstijdverkorting, dat destijds hoge prioriteit had. Van regeringszijde zijn toen verschillende alternatieven voorgesteld: werken met een minimumuurloon, leidend tot uiteenlopende minimumlonen per betalingstermijn, of handhaven van het systeem maar met voorindexering van de te verwachten effecten van arbeidsduurverkorting. De SER kwam in 1985 tot de conclusie dat de problematiek vanwege het toenmalige terughoudende minimumloonbeleid niet urgent was2.

Opstelling sociale partners
In het reguliere overleg met sociale partners voorafgaande aan het Voorjaarsoverleg 2004 is de mogelijkheid een bruto minimumuurloon te introduceren aan de orde geweest. Onder verwijzing naar het SER advies uit 1985 over dit onderwerp is geconcludeerd dat er van de zijde van sociale partners verenigd in de Stichting van de Arbeid geen behoefte aan wijziging van de huidige systematiek bestaat.

Overwegingen
Een uurloonsystematiek past beter bij de veranderende verhoudingen op de arbeidsmarkt, waar flexibiliteit en deeltijd een steeds grotere rol gaan spelen. Daar tegenover staat dat van oudsher het WML in Nederland een minimum inkomensgarantie heeft geboden, die bij een volledige werkweek gerealiseerd kon worden. Doordat de normale arbeidsduur sterk wisselt per branche, betekent het overstappen op een bruto minimumuurloon dat allereerst bekeken zal moeten worden welke normale arbeidsduur als basis moet dienen. Het kiezen voor de laagste arbeidsduur die voorkomt, behelst een stijging van de loonkosten op minimumniveau voor de bedrijven die een langere arbeidsduur hebben. Voor het verschil tussen 36 en 40 uur bedraagt dit al meer dan 10%. Indien gekozen wordt om aansluiting te zoeken bij een gemiddeld voorkomende arbeidsduur of de langst voorkomende arbeidsduur, zal het voor een ieder met een minder lange normale arbeidsduur niet langer mogelijk zijn om met een volledige werkweek een inkomensniveau op het sociaal minimum te realiseren. Consequentie hiervan is dat mensen die een volledige werkweek draaien onder het sociaal minimum komen en een aanvullend beroep moeten doen op de bijstand.

Conclusie
Het geheel overziende acht ik invoering van een bruto minimumuurloon niet opportuun.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

2 Sociaal Economische Raad, Advies wettelijke minimumloonregeling, nr. 85/10, Den Haag, 1985.