Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 3 maart 2004

Auteur


- B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-91/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/23

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

10

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij tien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Voorstellen voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen, bepaalde accijnzen en heffingen op verzekeringspremies alsmede van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop


2. Voorstel voor een besluit van de raad betreffende een standpunt van de Gemeenschap inzake een besluit van de Samenwerkingsraad van de Europese Gemeenschap en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië tot verdere liberalisering van de handel in landbouw- en visserijproducten.


3. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake maatregelen om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen


4. Mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende de overlegprocedure met Guinee-Bissau in toepassing van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou.


5. Mededeling van de Commissie: Onderwijs en Opleiding 2010. De dringende noodzaak tot hervormingen voor het welslagen van de strategie van Lissabon.


6. Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van herstelmaatregelen voor de zuidelijke heek en langoestine in de Cantabrische Sea en het westelijke Iberische schiereiland en wijziging van Verordening 850/98


7. Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van herstelmaatregelen voor de tongbestanden in het Westelijk Kanaal en de Golf van Biskaje


8. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs (herschikking).


9. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot gastransmissienetten


10. Mededeling van de commissie aan de raad, het europees parlement, het europees economisch en sociaal comité van de regio's: De toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Verordening en richtlijn betreffende accijnzen

Titel:

Voorstellen voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen, bepaalde accijnzen en heffingen op verzekeringspremies alsmede van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop


Datum Raadsdocument: 22 december 2003

Nr Raadsdocument: 16361/03

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 797 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Belastingvraagstukken, Raad Economische en Financiële Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De doelstelling van het voorstel is een versterking van de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen ten behoeve van een effectievere bestrijding van de fraude en het verzekeren van een juiste heffing van accijnzen op energieproducten, alcohol en tabaksfabrikaten. Het voorstel houdt in dat de thans in Richtlijn 77/799/EEG opgenomen regeling voor wederzijdse bijstand op het gebied van de accijnzen wordt opgenomen in een Verordening waardoor het juridische kader, dat dan rechtstreeks toepasselijk is in iedere lidstaat, wordt versterkt. Dat kader biedt met name de mogelijkheid tot rechtstreekse contacten tussen de overheidsdiensten om de samenwerking effectiever en sneller te laten verlopen. Tevens maakt het intensievere en snellere uitwisselingen van inlichtingen tussen overheidsdiensten onderling en tussen deze diensten en de Commissie mogelijk.

In het voorstel wordt het totale communautaire juridische kader voor de wederzijdse bijstand op het gebied van de accijns in een Verordening neergelegd. Alle terzake relevante bepalingen worden uit de Richtlijnen 77/799/EEG en 92/12/EEG gehaald. In de voorgestelde Verordening zijn echter ook nieuwe wederzijdse bijstand- en informatie-uitwisselingbepalingen opgenomen. De belangrijkste wijzigingen zijn:

a. de werkingssfeer van de verordening werkt verder dan uitsluitend intracommunautaire transacties. Voorts biedt het de mogelijkheid inlichtingen met de Commissie uit te wisselen.

b. het voorstel schept een juridisch kader voor gedecentraliseerde samenwerking en zorgt ervoor dat centrale verbindingsbureaus worden opgericht.

c. de Commissie stelt een maximale termijn van drie maanden voor het verstrekken van inlichtingen op verzoek voor; in bijzondere gevallen kan in gezamenlijk overleg een afwijkende termijn worden vastgesteld.

d. invoering van de mogelijkheid tot aanwezigheid van ambtenaren van de verzoekende staat bij een onderzoek in de aangezochte staat zonder toestemming van de belanghebbende.

e. vaststelling van een juridische basis voor gelijktijdige controles.

f. de informatieplicht zonder voorafgaand verzoek wordt uitgebreid.

g. het register van bedrijven en accijnsgoederenplaatsen (SEED), het systeem van voorafgaande informatievertrekking en het accijnsgoederencontrolesysteem (MVS), die zijn ingesteld bij Richtlijn 92/12/EEG, worden uit die richtlijn verwijderd en in de verordening opgenomen met als doel er instrumenten van administratieve samenwerking van te maken.

h. het huidige juridische kader verschaft geen rechtsgrondslag voor de uitwisseling van informatie met derde landen. De verordening biedt een rechtsgrondslag die het mogelijk maakt dat aan iedere lidstaat inlichtingen worden verstrekt die krachtens een bilaterale overeenkomst uit een derde land zijn verkregen. Daarnaast kunnen de uit hoofde van deze verordening verkregen inlichtingen, met instemming van de bevoegde autoriteiten die deze inlichtingen hebben verstrekt, aan een derde land worden meegedeeld.

i. de verstrekking van inlichtingen zal voorzover mogelijk geschieden langs elektronische weg.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 EG Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité:De Commissie wordt bijgestaan door het accijnscomité; het accijnscomité is een bestaand comité, dat is ingesteld op grond van artikel 24 van Richtlijn 92/12/EEG.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

De subsidiariteittoets is positief, gezien de al bestaande Europese regelingen voor wederzijdse bijstand en informatie-uitwisseling.

De proportionaliteitstoets is positief. Voor de uitwisseling van informatie tussen lidstaten is een communautaire juridische basis nodig. Gelet op de vergaande vorm van harmonisatie van de accijnsheffing en de daarmee gemoeide financiële belangen en de fraudemogelijkheden is de vorm van de verordening niet disproportioneel.

Consequenties voor de EU-begroting:

Wanneer de voorgestelde verordening is aangenomen, zal zij geen financiële gevolgen hebben, positief noch negatief, voor de eigen middelen van de Gemeenschap. De accijnzen zijn immers exclusief nationale inkomsten.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De voorstellen hebben geen directe gevolgen voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of het bedrijfsleven of de burger.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Voorgestelde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2005. Deze datum is te vroeg om te kunnen voldoen aan een tijdige implementatie van het voorstel als de Raad het in de tweede helft van 2004 zou vaststellen. Om het voorstel tijdig te kunnen implementeren heeft Nederland een implementatietermijn van tenminste 6 maanden nodig.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland heeft belang bij een goed functionerend systeem van wederzijdse bijstand voor de accijns. Accijnsfraude, met name met betrekking tot alcohol en tabak, is een veel voorkomend fenomeen in de EU en dient effectief te worden bestreden. In algemene zin ondersteunt Nederland de uitgangspunten van het voorstel om een versterking van de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen ten behoeve van een effectievere bestrijding van de fraude en een juiste accijnsheffing tot stand te brengen. Nederland steunt tevens het voorstel om, evenals bij de BTW, alle regels over de wederzijdse bijstand en inlichtingenuitwisseling op het gebied van de accijns in één verordening onder te brengen. Nederland onderschrijft de voorgestelde voorwaarden voor de uitwisseling van inlichtingen (bijv. de handhaving van de wederkerigheid) en kan er mee instemmen dat de accijnsinlichtingen worden gebruikt om andere belastingen, rechten en heffingen vast te stellen die onder art. 2 van Richtlijn 76/308/EEG vallen (wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingen). Nederland plaatst echter vraagtekens bij de uitleg van de Commissie over de noodzakelijke inperking van de kennisgevingsprocedure van de privacyrichtlijn (richtlijn 95/46/EG). Op dat punt streeft Nederland naar handhaving van de huidige kennisgevingsprocedure voor de uitwisseling van inlichtingen over accijnzen op grond van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (Wet van 24 april 1986, Stb. 249, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 14 december 2001, Stb. 641). Nederland is het niet eens met de juridische basis die de Commissie aan haar voorstellen ten grondslag legt (art. 95 EG-verdrag; géén unanimiteit vereist). Naar de mening van Nederland vormt voor de besluitvorming over dit soort fiscale bepalingen artikel 93 en 94 EG-verdrag de juridische basis (wél unanimiteit vereist). Dit standpunt is in lijn met het standpunt van de Raad op het gebied van de wederzijdse bijstand bij de BTW (Verordening EG nr. 1798/2003 van 7 oktober 2003 vastgesteld op grond van art. 93 EG-verdrag) en de wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden (richtlijn nr. 76/308/EG gewijzigd bij richtlijn 2001/44 op grond van art. 93 en art. 94 EG-verdrag).

Fiche 2: Besluit betreffende liberalisering handel landbouw- en visserijproducten Macedonië

Titel:

Voorstel voor een besluit van de raad betreffende een standpunt van de Gemeenschap inzake een besluit van de Samenwerkingsraad van de Europese Gemeenschap en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië tot verdere liberalisering van de handel in landbouw- en visserijproducten.


Datum Raadsdocument: 5 december 2003

Nr Raadsdocument: 15587/03

Nr. Commissiedocument: COM (2003)744

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. LNV

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Westelijke Balkan, COWEB, Coreper, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Besluit betreft verdere liberalisering van de invoer in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië van landbouw- en visserijproducten, afkomstig uit de Gemeenschap. Betreft nadere uitwerking van afspraken in het kader van een Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen beide partijen in het kader van het Stabilisatie- en Associatieproces (dat een opmaat vormt voor toekomstig EU-lidmaatschap).

Rechtsbasis van het voorstel:

Besluit 97/831/EG betreffende de sluiting van een Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: n.v.t., want Art. 133 EG-Verdrag geeft de Gemeenschap exclusieve bevoegdheden op het gebied van de handelspolitiek.

Proportionaliteit:positief, besluit is geëigend middel om gestelde doel te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: géén

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: géén

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): géén

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland acht het besluit positief. Het richt zich op bevordering van de handelsliberalisatie en stabilisatie in de Balkan.

Overigens heeft Nederland beperkte directe belangen, gelet op de geringe goederenstroom vanuit Nederland en dito afzetmogelijkheden.

Fiche 3: Richtlijn inzake elektriciteitsvoorziening en infrastructuurinvesteringen

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake maatregelen om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen


Datum Raadsdocument: 7 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5118/04

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 740 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. BZK, VROM, BZ/DES en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep voor Transport en Energie, Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond van het voorstel is de toenemende twijfel of de leveringszekerheid van elektriciteit in de context van een vrije energiemarkt adequaat kan worden gewaarborgd. Zo is er recent sprake geweest van grote stroomstoringen in o.a. Noord Amerika en Italië.

De richtlijn beoogt de werking van de interne elektriciteitsmarkt te verbeteren door de leveringszekerheid te waarborgen, alsmede een adequaat niveau van interconnectie tussen lidstaten. Met de richtlijn wordt een kader gecreëerd waar binnen lidstaten algemene, transparante en niet-discriminerende maatregelen dienen te nemen om dit doel te bereiken. De maatregelen zijn gericht op het realiseren van een bepaalde reserve aan elektriciteitsproductiecapaciteit per lidstaat, een goede kwaliteit van de netwerken en voldoende en goede interconnectiecapaciteit. Bij veel van deze maatregelen krijgt de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Transmission System Operator ofwel TSO) in dit voorstel een belangrijke rol.

Rechtsbasis van het voorstel:

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie. Rapporteur EP: Giles Bryan Chichester

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: afgezien van de regels m.b.t. interconnectie tussen lidstaten (artikel 7) is EU-regelgeving niet noodzakelijk. Het voorstel is (met uitzondering van de bepalingen inzake interconnectie) ook niet strikt noodzakelijk voor het goed kunnen functioneren van de interne elektriciteitsmarkt. Individuele lidstaten kunnen de door hen gewenste leveringszekerheid grotendeels ook individueel realiseren. Het is daarom zeer de vraag of aan het subsidiariteitscriterium is voldaan.

Proportionaliteit: het voorstel geeft een kader waarbinnen lidstaten individueel maatregelen dienen te nemen. Gezien het voorgaande is dit ook meer dan voldoende. Het artikel dat lidstaten verplicht om via hun TSO's in ieder geval een bepaalde hoeveelheid reserve aan productiecapaciteit aan te houden, is disproportioneel, temeer daar andere ­ meer voor de hand liggende ­ maatregelen als additioneel ten opzichte van deze verplichting worden gezien.

Consequenties voor de EU-begroting: totale meerjaarlijkse schatting 0,5 M¤. Dit betreft alleen personeels- en administratiekosten.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het voorstel legt geen financiële verplichtingen op. De lidstaat moet rapporteren over de implementatie en dient de boeteregels (artikel 8) te notificeren. De TSO moet een document opstellen met daarin haar investeringsplannen (het in Nederland reeds bestaande capaciteitsplan). De regulator DTe dient haar mening te geven over de investeringsplannen van de TSO. Daarnaast worden reeds bestaande vrijwillige afspraken met informatie-uitwisseling verplicht gesteld. Hierdoor zullen de administratieve lasten toenemen. Er dient meer duidelijkheid te komen over de consequenties voor de administratieve lastendruk. Ook moet nagedacht worden over de mogelijkheden om de lasten voor bedrijven beperkt te houden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

De richtlijn noopt naar verwachting tot aanpassing van de Elektriciteitswet 1998, met name met het oog op de voorgestelde artikelen 7 en 8 van de richtlijn. Daarnaast moet waarschijnlijk de uitvoeringsregelgeving op basis van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 worden aangevuld. In de uitvoering zal de richtlijn, en dan vooral artikel 7, consequenties hebben voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De definitieve richtlijn dient volgens het voorstel uiterlijk 1 januari 2006 geïmplementeerd te zijn. Dat is onhaalbaar. Gezien de wisseling van Commissie en EP in 2004, zal de richtlijn waarschijnlijk pas in de loop van 2005 van kracht worden. Implementatie per 1 januari 2006 is dan onmogelijk. Een termijn van 2 jaar tussen aanname van de richtlijn en implementatie is wenselijk en verdient de voorkeur boven een vaste implementatiedatum.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De richtlijn is mede gezien de bepalingen in eerdere richtlijnen (2003/54/EC, 2001/77/EC en de komende richtlijn inzake warmte-kracht koppeling) niet perse noodzakelijk om het beoogde doel (waarborging leveringszekerheid op de interne markt) te realiseren. Omdat de richtlijn wel bijdraagt aan de realisatie van interconnectie tussen andere lidstaten en meer duidelijkheid creëert over de beleidskaders die in andere lidstaten worden gehanteerd uit oogpunt van leveringszekerheid, stelt Nederland zich positief kritisch op.

Enkele inhoudelijke kritiekpunten zijn:


· De richtlijn gaat over leveringszekerheid (handhaving balans vraag en aanbod en kwaliteit van de netwerken). Tegelijkertijd wordt de noodzaak van energiebesparing sterk benadrukt. Alhoewel er geen directe relatie tussen beide onderwerpen bestaat, steunt Nederland deze nadruk op energiebesparing, gelet op het algemene EU milieubeleid en het nationale milieubeleid. Zij zal nastreven om dat duidelijk als bijkomend doel van deze richtlijn te laten opnemen;


· Enerzijds dient de interconnectie tussen lidstaten vergroot te worden. Anderzijds dienen individuele lidstaten eigen reservecapaciteit te hebben. Dat is tegenstrijdig en inefficiënt. Een meer Europese invalshoek, waarbij naast meer interconnectie wordt gestreefd naar een bepaalde hoeveelheid reservecapaciteit in Europa, verdient nadrukkelijk de voorkeur; De TSO dient in het voorstel in ieder geval een bepaalde hoeveelheid reservecapaciteit te hebben of iets wat daar op lijkt. Andere, meer voor de hand liggende en meer marktconforme maatregelen zoals de promotie van vraagmanagement en een goed reguleringskader voor de markt die ook in de richtlijn worden genoemd, zijn in het voorstel aanvullend. De volgorde hiervan moet worden omgedraaid zodat de maatregelen als stimulering van vraagrespons en een goed reguleringskader voorop staan en de mogelijkheid van het aanhouden van reservecapaciteit door de TSO dient als additionele en optionele maatregel te worden genoemd.


· Een bepaalde hoeveelheid reservecapaciteit dient alleen als vangnet, voor het geval marktpartijen hun verantwoordelijkheden onmogelijk kunnen waarmaken;


· In de vrije markt zijn in Nederland ingevolge het systeem van programma­verant­woordelijkheid de leveranciers c.q. de contractpartijen de eerstverantwoordelijke partijen om de leveringszekerheid te waarborgen c.q. haar afspraken na te komen. De TSO heeft de taak om marktpartijen daarbij te faciliteren. Uitgaande van deze, in de praktijk prima functionerende situatie, is het zeer de vraag of het wenselijk is om de TSO zoveel verantwoordelijkheden te geven als het voorstel beoogt;


· De regulator DTe krijgt vergaande bevoegdheden richting de TSO, met name m.b.t. (investeringen) in interconnectie. In Nederland is dat nu niet het geval en dit is in de toekomst ook niet nodig, blijkens de investeringen die de TSO momenteel op een verantwoorde wijze pleegt.

Overigens voldoet Nederland reeds aan diverse verplichtingen in het voorstel (UCTE-afspraken, kwaliteitsregulering, balanshandhaving door TSO etc.). Materieel hoeft het voorstel dus niet veel problemen opleveren. Dit laat onverlet dat er altijd een ruime implementatietermijn (2 jaar) nodig zal zijn om alles tijdig en volledig te implementeren. Eigenlijk voegt alleen artikel 7 (interconnectie) het nodige toe aan de huidige situatie. Alleen dit artikel lijkt gerechtvaardigd, uitgaande van het subsidiariteits­principe.

Fiche 4: Mededeling betreffende de overlegprocedure met Guinee-Bissau in toepassing van art. 96

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende de overlegprocedure met Guinee-Bissau in toepassing van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou.


Datum Raadsdocument: 18 december 2003

Nr Raadsdocument: 16254/2003

Nr. Commissiedocument: COM(2003)824 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN

Behandelingstraject in Brussel: ACS Werkgroep, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In artikel 9, lid 2, van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst, die op 23 juni 2000 mede door de Republiek Guinee-Bissau te Cotonou is ondertekend, worden de essentiële elementen genoemd waarop het partnerschap gebaseerd is. De eerbiediging van de democratische beginselen en de rechtsstaat liggen ten grondslag aan het binnenlandse en buitenlandse beleid en zijn essentiële elementen van de overeenkomst. Gezien dit artikel en de omstandigheden waarin de politieke veranderingen in Guinee-Bissau tot stand zijn gekomen, acht de Commissie een dialoog met de nieuwe autoriteiten van Guinee-Bissau noodzakelijk om duidelijkheid te creëren ten aanzien van de volgende punten waarover overleg dient te worden gepleegd, overeenkomstig de artikelen 9 en 96 van de Overeenkomst van Cotonou:


1. het organiseren en houden van parlementsverkiezingen, in het bijzonder het tijdschema en de voorwaarden voor deelname aan die verkiezingen;


2. de vorderingen in het kader van het noodprogramma dat in het overgangshandvest is genoemd en gericht is op de heropleving van de economische en financiële activiteit in het land en in het bijzonder de vorderingen bij de sanering van de overheidsfinanciën;


3. de vooruitgang met het oog op de terugkeer naar een onafhankelijke rechterlijke macht en de verbintenissen over de terugkeer van de gewapende macht onder burgerlijke controle zodra de grondwettelijke orde zal zijn hersteld.

De dialoog moet de autoriteiten van Guinee-Bissau de gelegenheid bieden hun standpunten ten aanzien van bovengenoemde punten toe te lichten, en de Commissie inzicht verschaffen in de mogelijkheden om via deze dialoog de inspanningen van Guinee-Bissau te steunen voor een betere naleving van de beginselen van artikel 9, lid 2, van de Overeenkomst van Cotonou. De lopende samenwerkingsactiviteiten in het kader van het 6e, 7e, 8e en 9e EOF worden gedurende de periode van het overleg vooralsnog voortgezet.

Inmiddels hebben consultaties met de interim-regering van Guinee Bissau plaatsgevonden (Brussel, 19 januari 2004). Tijdens dit overleg heeft de interim regering van Guinee Bissau toezeggingen gedaan t.a.v. de hervormingen en is afgesproken dat de interim regering de Commissie regelmatig op de hoogte zal stellen van de voortgang van deze hervormingen. Zodra de hervormingen gematerialiseerd zijn wordt de artikel 96 procedure afgesloten.

Rechtsbasis van het voorstel: partnerschapsovereenkomst ACS-EG, artikel 96

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t. (mededeling). Betreft overigens bevoegdheden die de Commissie toekomen volgens het Verdrag van Cotonou.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:17 december 2003

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is van mening dat de artikel 96 procedure mede moet worden ingezet ter verkenning van de obstakels op het gebied van goed bestuur en democratisering, oplossingen en mogelijke steun die de internationale gemeenschap kan bieden om het land weer op te bouwen. Nederland streeft naar een zo snel mogelijke afronding van de art. 96 consultaties en overgang naar reguliere consultaties (politieke dialoog) in het kader van art. 8, Overeenkomst van Cotonou.

Fiche 5: Mededeling Onderwijs en Opleiding 2010

Titel:

Mededeling van de Commissie: Onderwijs en Opleiding 2010. De dringende noodzaak tot hervormingen voor het welslagen van de strategie van Lissabon.


Datum Raadsdocument: 18 november 2003

Nr Raadsdocument: 14358/03

Nr Commissiedocument: COM (2003) 685 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie OCW i.o.m. EZ, BZ, SZW, VROM, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In maart 2000 stelde de Europese Raad van Lissabon dat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moet zijn. Hiertoe is modernisering van de Europese onderwijsstelsels noodzakelijk, aldus de Europese Raad. In vervolg hierop stelde de Europese Raad in maart 2001 drie strategische (kwaliteit, toegankelijkheid en openheid naar de wereld) en dertien concrete onderwijsdoelstellingen vast die in 2002 gevolgd werden door het gedetailleerde werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010". De thans voorliggende mededeling vormt de bijdrage van de Commissie aan het eerste voortgangsverslag dat zij hierover gezamenlijk met de Raad dient uit te brengen aan de Europese Raad van maart 2004.

Voorop stelt de Europese Commissie dat het voorbarig is om nu al nauwkeurige conclusies te willen trekken. Toch meent zij op basis van uiteenlopende informatiebronnen dat de noodklok moet worden geluid. Hoewel in alle Europese landen initiatieven worden ontplooid om de onderwijs - en beroepsopleidingssystemen aan te passen aan de kennissamenleving en - economie, schieten deze hervormingen op een tweetal punten tekort: 1) zij beantwoorden niet aan de uitdagingen en 2) het tempo ligt te laag om de doelstellingen te verwerkelijken. Vooral het gegeven dat er op vele terreinen geen verbeteringen lijken op te treden baart de Commissie zorgen.

Als specifieke tekortkomingen waardoor Europa nog steeds ver achter loopt op haar voornaamste concurrenten noemt de Commissie onder meer de geringe deelname aan levenslang leren, schooluitval, sociale uitsluiting en achterblijvende investeringen in human resources. Met name de private investeringen in hoger onderwijs en in bij- en nascholing blijven ver achter bij de doelstellingen. Bovendien worden de middelen nog steeds inefficiënt benut. Het beroepsonderwijs blijkt niet aantrekkelijk genoeg en is bovendien van onvoldoende kwaliteit om in te kunnen spelen op de behoeften van de kenniseconomie en de Europese arbeidsmarkt. Het nog steeds grote lerarentekort en het feit dat studenten uit derde landen de EU niet zien als eerste optie om hun studie te volgen of voltooien dragen tenslotte ook niet bij aan versterking van de Europese kenniseconomie.

Om het tij te keren is volgens de Commissie op alle niveaus een krachtige impuls vereist om alsnog de strategie van Lissabon te laten slagen. Hiertoe dient actie te worden ondernomen op basis van de volgende 4 uitgangspunten:


1. De hervormingen en investeringen moeten worden afgestemd op de kernproblemen waarbij rekening wordt gehouden met de respectieve situaties en gemeenschappelijke doelstellingen. Toelichting: Op communautair niveau is een gestructureerde en permanente samenwerking vereist om human resources te ontwikkelen en optimaal te benutten en om een zo optimaal mogelijke efficiëntie van gedane investeringen te garanderen;


2. Concreet vormgeven aan levenslang leren door samenhangende en overkoepelende strategieën.

Toelichting: Het betreft het waarborgen van een doeltreffende wisselwerking tussen alle schakels in de leerketen en het inpassen van de hervormingen in de lidstaten in de Europese context.


3. Definitieve totstandbrenging van het Europa van het onderwijs en de beroepsopleiding.

Toelichting: Dit vereist een snelle invoering van een Europees referentiekader voor kwalificaties van het hoger en beroepsonderwijs. Een dergelijk kader is een noodzakelijke voorwaarde voor de opbouw van een Europese arbeidsmarkt, voor de bevordering van mobiliteit en voor een Europa dat in internationaal opzicht toegankelijker is;


4. Voor het actieplan "Onderwijs en opleiding 2010" de plaats inruimen die het toekomt

Toelichting: Met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel dienen alle mogelijkheden van de open coördinatiemethode benut te worden. De Commissie wil hiertoe met ingang van 2004 jaarlijkse voortgangsrapportages vanuit de lidstaten.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: n.v.t., het betreft een mededeling.

Proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen. Eventuele financiële consequenties moeten worden opgevangen binnen de begroting van het verantwoordelijke departement.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland meent dat de mededeling van de Commissie een goede basis vormt voor de werkzaamheden aan het gezamenlijke verslag van de Raad en de Commissie aan de Europese Raad van maart 2004. Echter, Nederland vindt de analyse van de situatie te negatief. Het komt nu vooral aan op:


· Creëren van draagvlak voor de uitvoering van beleidsintenties;


· Implementatie van beleid;


· Monitoren van implementatie.

In Nederland is er op het gebied van onderwijs al veel bereikt (bachelor-masterstructuur, voorstellen voor transparantie van het beroepsonderwijs, ICT en de start Deltaplan beta-techniek waarin door integrale benadering van onderwijs, arbeidsmarkt en kennismigratie een extra stimulans voor vernieuwing van het onderwijs wordt gegeven, e.d.). Dit neemt niet weg dat er in de lidstaten nog veel moet gebeuren, dat de urgentie hoog is en dat, waar mogelijk, de lidstaten de snelheid van de hervormingen dienen aan te passen. Nederland heeft ook in het Hoofdlijnenakkoord geïntensiveerd in onderwijs en kennis.

Het voorstel van de Commissie om de lidstaten jaarlijks over hun voortgang te laten rapporteren vindt Nederland te zwaar. Dit leidt tot een zware bureaucratische belasting die niet bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen.

Nederland kan zich vinden in de vier inhoudelijke uitgangspunten van de Commissie om de onderwijsdoelstellingen van Lissabon binnen bereik te houden.

Om een goede afstemming tussen opleidingen en arbeidsmarkt te kunnen garanderen is transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties volgens Nederland van groot belang. Ook het uitvoeren van de plannen op het gebied van een leven lang leren is hiervoor belangrijk. Verder is de rol van universiteiten en uiteindelijk een Europese ruimte van hoger onderwijs van belang. Obstakels voor verdere samenwerking en mobiliteit dienen daartoe weggenomen te worden.

Fiche 6: Verordening herstelmaatregelen zuidelijke heek en langoestine

Titel:

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van herstelmaatregelen voor de zuidelijke heek en langoestine in de Cantabrische Sea en het westelijke Iberische schiereiland en wijziging van Verordening 850/98


Datum Raadsdocument: 12 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5202/04

Nr Commissiedocument: COM(2003) 818 def.

Eerstverantwoordelijke ministerie: Ministerie van LNV i.o.m. BZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij, Raad Landbouw en Visserij

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel

In de basisverordening GVB (Gemeenschappelijk Visserijbeleid) is bepaald dat voor visbestanden die zich onder het biologisch veilige minimum bevinden herstelplannen moeten worden opgesteld. De zuidelijke heek en langoestinebestanden in de Cantabrische Zee en het westelijk-Iberische schiereiland bevinden zich in die situatie. Doel van het voorliggende definitieve herstelplan is het herstel van de betrokken bestanden tot de in het voorstel gedefinieerde streefniveaus binnen een periode 5 á 10 jaar.

De herstelstrategie bestaat uit twee aan elkaar gerelateerde beheersinstrumenten:

Toegestane vangsthoeveelheden: De TAC's (Total Allowable Catches) worden jaarlijks vastgesteld overeenkomstig de volgende regels:


1. de TAC voor zuidelijke heek wordt zo vastgesteld dat de visserijsterfte daalt jaarlijks met 10 %, totdat de visserijsterfte is gereduceerd tot 0.15 (de langoestine-TAC is volgend). Vervolgens wordt de TAC zó vastgesteld dat de visserijsterfte gelijk is aan 0.15 voor de heek; en


2. de TAC mag in het eerste jaar niet meer dan 25 % afwijken van de voorgaande TAC en in volgende jaren niet meer dan 15 % van de voorgaande TAC.

Visserij-inspanning: De beperking van de visserij-inspanning (zeedagen) wordt als volgt vastgesteld: op de in het verleden (2001-2003) gerealiseerde visserij-inspanning wordt een korting toegepast die evenredig is met de voorziene verlaging van de TAC ten opzichte van de TAC in dat verleden. Deze korting wordt over de betrokken lidstaten verdeeld overeenkomstig het aandeel in de totale aanvoer van de betrokken soorten. Ook de efficiency van de verschillende vloten wordt hierin betrokken. Lidstaten kennen de hun toegekende totale visserij-inspanning naar eigen inzichten aan hun vaartuigen toe.

Het voorstel wordt gecompleteerd met een aantal voorzieningen op het terrein van de handhaving, controle en inspectie. Tevens worden bepaalde visserijen via een wijziging van de Verordening op Technische Maatregelen voor een gedefinieerd gebied verboden.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raadsbesluit met gekwalificeerde meerderheid ­ Raadpleging EP

Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: n.v.t, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Proportionaliteit: positief, in de Basisverordening GVB is vastgesteld dat voor visbestanden die zich onder het biologisch veilige minimum bevinden, herstelplannen moeten worden opgesteld. Voor tongbestanden in het Westelijk Kanaal en de Golf van Biskaje is dat het geval. Een verordening is hiervoor het juiste instrument.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale

overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Er zijn geen directe financiële gevolgen voorzien. Ook al heeft de Nederlandse visserijsector geen heek ­en langoestinevangstrechten, toch is het noodzakelijk de wijzigingen die voortvloeien uit deze verordening op nationaal niveau door te voeren. Het uit de verordening volgende gewijzigde beleid moet nationaal toegepast worden, met een nieuw administratief en een toekenningssysteem voor zeedagen, alsmede toegevoegde handhavingstaken op het terrein van inspanningsbeheersing. Omvang van de gevolgen (in fte's voor LNV en AID) is nog niet te schatten. Nederland zet zich in om de administratieve lasten tot een minimum te beperken.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het vigerende inspanningsregime dient te worden aangepast aan nieuwe regelgeving.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Inwerkingtreding beoogd per 1 januari 2005. Dit is haalbaar voor Nederland.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling

Nederland onderstreept vanuit de verantwoordelijkheid voor duurzame visserij en bestandsbeheer het belang van meerjarige herstelplannen voor het genoemde bestand. Gezien de beperkte resultaten van de huidige beheersstrategie (hoofdzakelijk gebaseerd op vangstmogelijkheden ­ TAC's), steunt Nederland het principe van een combinatie van dit beheersinstrument met toepassing van beperking van de visserij-inspanning, om de visserijsterfte effectief te reduceren. De Nederlandse visserijsector heeft geen heek- en langoestinevangstrechten in de betrokken gebieden en zal derhalve niet worden geraakt door de bepalingen in het herstelplan.

Uitgangspunt bij de Nederlandse beoordeling van het voorstel is dat de bijdrage van de verschillende vloten proportioneel moet zijn en in evenredige verhouding dient te staan met het aandeel van die vloten in de heek/langoestineproductie. Nederland gaat er van uit dat de voorgestelde herstelmaatregelen de vangstmogelijkheden voor de Nederlandse visserij niet beïnvloeden. Nederland zet zich in om de administratieve lasten tot een minimum te beperken.

Fiche 7: Verordening herstelmaatregelen tongbestanden

Titel:

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van herstelmaatregelen voor de tongbestanden in het Westelijk Kanaal en de Golf van Biskaje


Datum Raadsdocument: 12 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5199/04 Peche 2

Nr Commissiedocument: COM(2003) 819 def.

Eerstverantwoordelijke ministerie: Ministerie van LNV i.o.m. FIN en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij, Raad Landbouw en Visserij

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In de basisverordening GVB (Gemeenschappelijk Visserijbeleid) is bepaald dat voor visbestanden die zich onder het biologisch veilige minimum bevinden herstelplannen moeten worden opgesteld. De betrokken tongbestanden in VIIe (westelijk Kanaal) en VIIIab (Golf van Biskaje) bevinden zich in die situatie. Doel van het voorliggende definitieve herstelplan is het herstel van de betrokken bestanden tot de in het voorstel gedefinieerde streefniveaus binnen een periode 5 á 10 jaar.

De herstelstrategie bestaat uit twee aan elkaar gerelateerde beheersinstrumenten:

Toegestane vangsthoeveelheden: De TAC's (Total Allowable Catches) worden jaarlijks vastgesteld overeenkomstig de volgende regels: 1) de TAC wordt zo vastgesteld dat de visserijsterfte in de gebieden VIIe en VIIIab jaarlijks daalt met 20 % respectievelijk 35 %, totdat de visserijsterfte is gereduceerd tot 0.14. Vervolgens wordt de TAC zó vastgesteld dat de visserijsterfte gelijk is aan 0,11 respectievelijk 0,09 voor de genoemde gebieden; en 2) de TAC mag in het eerste jaar niet meer dan 25 % afwijken van de voorgaande TAC en in volgende jaren niet meer dan 15 % van de voorgaande TAC.

Visserij-inspanning: De beperking van de visserij-inspanning (zeedagen) wordt als volgt vastgesteld: op de in het verleden (200-2003) gerealiseerde visserij-inspanning wordt een korting toegepast die evenredig is met de voorziene verlaging van de TAC ten opzichte van de TAC in dat verleden. Deze korting wordt over de betrokken lidstaten verdeeld overeenkomstig het aandeel in de totale aanvoer van de betrokken soorten. Ook de efficiency van de verschillende vloten wordt hierin betrokken. Lidstaten kennen de hun toegekende totale visserij-inspanning naar eigen inzichten aan hun vaartuigen toe.

Het voorstel wordt gecompleteerd met een aantal voorzieningen op het terrein van de handhaving, controle en inspectie.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raadsbesluit met gekwalificeerde meerderheid ­ Raadpleging EP

Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: n.v.t. het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Proportionaliteit: positief, in de Basisverordening GVB is vastgesteld dat voor visbestanden die zich onder het biologisch veilige minimum bevinden, herstelplannen moeten worden opgesteld. Voor tongbestanden in het Westelijk Kanaal en de Golf van Biskaje is dat het geval. Een verordening is hiervoor het juiste instrument.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Er zijn geen financiële gevolgen voorzien. Het uit de verordening volgende gewijzigde beleid moet nationaal toegepast worden, met een nieuw administratief en een toekenningssysteem voor zeedagen, alsmede toegevoegde handhavingstaken op het terrein van inspanningsbeheersing. Omvang van de gevolgen (in fte's voor LNV en AID) is nog niet te schatten. Nederland zet zich in om de administratieve lasten tot een minimum te beperken.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het vigerende inspanningsregime dient te worden aangepast aan nieuwe regelgeving.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding beoogd per 1 januari 2005. Dit is haalbaar voor Nederland.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland onderstreept vanuit de verantwoordelijkheid voor duurzame visserij en bestandsbeheer het belang van meerjarige herstelplannen voor het genoemde bestand. Gezien de beperkte resultaten van de huidige beheersstrategie (hoofdzakelijk gebaseerd op vangstmogelijkheden ­ TAC's), steunt Nederland het principe van een combinatie van dit beheersinstrument met toepassing van beperking van de visserij-inspanning, om de visserijsterfte effectief te reduceren. De Nederlandse visserijsector heeft beperkte vangstrechten op tong in de betrokken gebieden.

Uitgangspunt bij de Nederlandse beoordeling van het voorstel is dat de bijdrage van de verschillende vloten proportioneel moet zijn en in evenredige verhouding dient te staan met het aandeel van die vloten in de tongproductie. Nederland gaat er van uit dat de invloed van de voorgestelde herstelmaatregelen op de vangstmogelijkheden voor de Nederlandse visserij beperkt zullen zijn. Nederland zet zich in om de administratieve lasten tot een minimum te beperken.

Fiche 8: Richtlijn betreffende het rijbewijs

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs (herschikking).


Datum Raadsdocument: 5 december 2003

Nr Raadsdocument: 15820/03

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 621

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat i.o.m JUST, FIN en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer; Raad Transport, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel is een herschikking van Richtlijn 91/439/EEG betreffende het rijbewijs, hetgeen betekent dat de richtlijn in één tekst zowel de materiële wijzigingen die zij aanbrengt in de richtlijn als de ongewijzigde bepalingen ervan opneemt. Een en ander zou moeten leiden tot een toegankelijker en transparanter maken van de communautaire wetgeving betreffende het rijbewijs.

Het voorstel heeft drie hoofddoelstellingen:

Verminderen van de mogelijkheden tot fraude, waarborgen van het vrije verkeer van burgers en het bijdragen aan een verbeterde verkeersveiligheid.

De volgende maatregelen worden voorgesteld om deze drie doelstellingen te verwezenlijken:


· Afschaffen papieren rijbewijsmodel (vervangen door "credit card"-model)


· Mogelijkheid tot invoegen chip in rijbewijs;


· Harmonisatie van administratieve geldigheidsduur van 10 jaar voor rijbewijscategorieen A en B (motor en auto) en 5 jaar voor C en D (vrachtwagen en bus);


· Verplichte 5-jaarlijkse medische keuring voor beroepschauffeurs;


· Introductie van rijbewijscategorie AM voor bromfiets, te verkrijgen op basis van theorie-examen, minimum leeftijd 16;


· Harmonisatie van rijbewijscategorie A1, lichte motor, minimum leeftijd 16;


· Minimum leeftijd vrachtwagen 21 en bus 24, behalve voor beroepschauffeurs;


· Nieuwe definitie categorie E (aanhangwagen);


· Gefaseerde toegang tot categorie A (motor), met hogere minimum leeftijd voor zware motoren (24).


· Europese minimum-eisen aan rijbewijsexaminatoren.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 71, lid 1, sub c

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie. Behandeling door Commissie Regionaal Beleid, Transport en Toerisme. Rapporteur is dhr. Grosch (Bel., EVP).

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit positief: de nagestreefde harmonisatie van de Europese rijbewijsregelgeving staat in dienst van het EG-verdrag en kan niet anders dan op Europees niveau worden vormgegeven. Volgens de Commissie blijven de voorgestelde wijzigingen binnen de bevoegdheden die aan de Gemeenschap zijn verleend krachtens artikel 71, lid 1, onder c, van het EG-verdrag.

Proportionaliteit positief: de beoogde doelen kunnen het beste door middel van een richtlijn verwezenlijkt worden.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:


· De meeste voorstellen van de Commissie zijn in Nederland al realiteit en de financiële, personele en administratieve consequenties zullen beperkt zijn. Harmonisatie geldigheidsduur zal de administratieve lasten van Nederlandse rijbewijshouders die in het buitenland wonen beperken. In landen waar het rijbewijs levenslang geldig is, b.v. Duitsland, zullen de administratieve lasten voor de burger toenemen;


· 5-jaarlijkse geldigheidstermijn rijbewijs C en D en 5-jaarlijkse medische keuring zullen tot hogere lasten voor de transportbranche leiden. Deze worden geschat op ¤ 100,- per persoon.


· Gefaseerde toegang tot het rijbewijs A (motor) zal tot hogere lasten voor nieuwe motorrijders leiden.


· De verhoging van de verkeersveiligheid zal leiden tot financiële baten voor de samenleving.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): de voorgestelde richtlijn zal leiden tot aanpassingen in de Nederlandse wet- en regelgeving betreffende het rijbewijs. Bij de uitvoering zal het CBR moeten worden ingeschakeld, een privaatrechtelijke organisatie met publieke taken. Dit zal niet leiden tot veranderingen in de relatie tussen de minister van Verkeer en Waterstaat en het CBR.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

2 jaar. Dit lijkt haalbaar.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

In grote lijnen positief, met de volgende kanttekeningen.

De meerwaarde van een deel van de voorgestelde regulering en de samenhang met andere Europese richtlijnen (m.n. richtlijn 2003/59 voor de vakbekwaamheid van beroepschauffeurs) moet nog worden verduidelijkt door de Commissie.


· Vraagtekens bij noodzaak 5-jarige geldigheidstermijn rijbewijs C en D;


· Vraagtekens bij nieuwe definitie categorie E (aanhanger), met name wegens gevolgen voor caravanbezitters;


· Nederland zal pleiten voor harmonisatie van de eventueel te gebruiken chiptechniek zodat leesbaarheid in alle lidstaten gewaarborgd is.


· Groot probleem met voorstel harmonisatie minimum leeftijd voor bromfiets en lichte motor op 16. Dit zal in Nederland jaarlijks naar schatting meer dan 20 levens kosten in vergelijking met de huidige situatie en ongeveer 50 in vergelijking met het voorgenomen bromfietsbeleid van het Kabinet. Nederland wil mogelijkheid houden om nationaal een hogere minimum leeftijd te hanteren.

Fiche 9: Verordening betreffende de voorwaarden voor de toegang tot gastransmissienetten

Titel:

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot gastransmissienetten


Datum Raadsdocument: 17 december 2003

Nr Raadsdocument: 16260/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003)741

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. FIN en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Energie, Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel formaliseert de vrijwillige afspraken van het Europees Regelgevend Forum voor gas (het zgn. Madrid-Forum), en verbetert de interne marktwerking middels het specificeren van de eis tot non-discriminatie (zoals neergelegd in de tweede Gasrichtlijn 2003/55/EC). Dit Madrid-Forum wordt voorgezeten door de Commissie en bijgewoond door vertegenwoordigers van de nationale toezichthouders, lidstaten, netbeheerders en verbruikersorganisaties. Het forum beoogt, middels consensus van betrokken partijen, technische regels te ontwikkelen die relevant zijn voor de voltooiing van de interne gasmarkt. Het 7de Madridforum heeft een herzien pakket vrijwillige afspraken, de "richtsnoeren voor goede praktijk inzake derdentoegang", aangenomen

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95, Tweede Gasrichtlijn (2003/55/EC), Council decision 1999/468/EC

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Commissie wordt geassisteerd door een comité dat reeds is ingesteld ingevolge artikel 13 van de verordening inzake grensoverschrijdende handel in elektriciteit (PE-CONS 3637/03).

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Hoewel het algehele doel, voltooiing van de interne gasmarkt, harmoniserende afspraken op EU-niveau rechtvaardigt gezien het internationale karakter van deze markt, dient de subsidiariteitsvraag beter te worden uitgewerkt in de tekst. De reikwijdte van de verordening is namelijk breder dan puur de grensoverschrijdende handel.

Proportionaliteit: Positief. Op hoofdlijnen is de verordening een formalisering van reeds (vrijwillig) overeengekomen afspraken in het Madrid-Forum. Daarnaast past de voorliggende verordening binnen de 2e gasrichtlijn.

Consequenties voor de EU-begroting:

Jaarlijks 441000 euro. Voorliggende concept-verordening kan wat NL betreft niet inhouden dat een voorschot wordt genomen op de financiële perspectieven periode 2007-2013.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Extra administratieve lasten voor GasTransport Services, het landelijke gastransportbedrijf. Gedeeltelijk betreft dit materieel extra lasten, gedeeltelijk worden reeds aangeboden informatiediensten bestempeld als administratieve last, omdat het vrijwillige karakter van deze diensten verdwijnt. Een kwantificering van de administratieve lasten kan nu nog niet gegeven worden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

In diverse artikelen van voorliggende concept-verordening is een besluit van de 'relevante nationale instantie' voorzien. In Nederland ligt het voor de hand dat De Dienst Toezicht en Uitvoering Energie (DTe) deze besluiten zal nemen. Voor het mogelijk maken van deze besluiten zal de Gaswet aangepast dienen te worden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het huidige voorstel stelt dat de verordening van toepassing is per 1 juli 2005. Het lijkt verstandiger deze datum (evenals de inwerkingtreding) afhankelijk te maken van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit voorkomt problemen bij nationale implementatie.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Een goede interne marktwerking is in het belang van Nederland; in grote lijnen is de verordening dan ook akkoord.

Fiche 10: Mededeling over de toekomst van het Europese audiovisuele regelegevingsbeleid

Titel:

Mededeling van de commissie aan de raad, het europees parlement, het europees economisch en sociaal comité van de regio's: De toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid


Datum Raadsdocument: 16 december 2003

Nr Raadsdocument: 16206/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003)784 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van OCW i.o.m. EZ, BZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Audiovisueel, Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling van de Commissie beschrijft de huidige stand van zaken op audiovisueel gebied in Europa en formuleert mede aan de hand van de uitkomsten van de openbare hoorzittingen over een mogelijke herziening van de Richtlijn Televisie zonder Grenzen- de prioriteiten voor communautaire regelgeving voor de korte en middellange termijn. De Commissie kiest ervoor om op korte termijn de Richtlijn Televisie zonder Grenzen niet te wijzigen. Wel zal zij met behulp van focusgroepen (onafhankelijke experts uit de lidstaten) bezien of voor een aantal thema's op middellange termijn wijziging van de richtlijn noodzakelijk zou kunnen zijn vanwege technologische ontwikkelingen en veranderingen in de structuur van de audiovisuele markt. Om redenen van rechtszekerheid en met het oog op een uniforme toepassing van nieuwe reclametechnieken als splitscreen - , virtuele - en interactieve reclame zal de Commissie binnenkort een interpretatieve mededeling goedkeuren, waarin de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van de richtlijn Televisie Zonder Grenzen ten aanzien van deze nieuwe technieken wordt toegelicht.

Voorts zal de Commissie in het eerste kwartaal van 2004 een geactualiseerde versie van de aanbeveling betreffende bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid publiceren- . Dit voorstel zal voortbouwen op de conclusies van het tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de aanbeveling.

Tot slot zal de Commissie begin 2004 een geactualiseerde versie van mededeling over film- indienen zodat op langere termijn rechtszekerheid in overeenstemming met de regels inzake overheidssteun gewaarborgd kan worden.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., betreft een mededeling met een aankondiging van voorstellen voor de korte en middenlange termijn. Ieder voorstel zal afzonderlijk beoordeeld worden.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: N.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t., betreft een mededeling

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De voorgestelde werkwijze van de Commissie is in lijn met de eerdere Nederlandse inbreng in de publieke consultatie met betrekking tot een mogelijke herziening van de richtlijn Televisie zonder Grenzen. De concrete vervolgvoorstellen zullen moeten worden afgewacht om de Nederlandse positie te kunnen bepalen. Nederland zal aan de Europese Commissie meer duidelijkheid vragen over eventuele toekomstige nationale budgettaire consequenties.


- Richtlijn 89/552/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad.


- Aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (PB L 270, 7.10.1998. blz. 48).


- Mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken COM(2001) 534 def.

===