CBS

Aantal banen bedrijfsleven daalt verder

In het vierde kwartaal van 2003 telde het bedrijfsleven 143 duizend banen minder dan een jaar eerder. Het aantal banen bij overheid en zorg was 68 duizend hoger. Per saldo kwam het totaal aantal banen van werknemers in Nederland 75 duizend lager uit dan in het vierde kwartaal van 2002. Dit is een daling met 1,0 procent. De loonkostenstijging is teruggelopen tot 3,1 procent. Dit blijkt uit cijfers van het CBS.

In het bedrijfsleven verdwijnen steeds meer banen
Het aantal banen van werknemers in het bedrijfsleven is in het vierde kwartaal van 2003 onder de 5 miljoen beland. Ten opzichte van het vierde kwartaal van 2002 betekent dat een daling met 2,8 procent. Het banenverlies in het bedrijfsleven is sinds het tweede kwartaal van 2002 steeds verder opgelopen. Relatief het sterkst (-4,9 procent) is de werkgelegenheid in de bouwnijverheid afgenomen. De industrie en de financiële en zakelijke dienstverlening telden ruim 3 procent minder banen. Met 1,7 procent was de daling van de werkgelegenheid in de handel, horeca en reparatie het kleinst.

Banengroei bij overheid en zorg vlakt af
De overheid en de zorg kennen nog steeds banengroei, maar de groei is wel afgevlakt. In de zorg en overige kwartaire dienstverlening zijn er in één jaar tijd 55 duizend banen bijgekomen en bij de overheid (inclusief onderwijs) 13 duizend. De banengroei in de zorg was daarmee iets lager dan het gemiddelde van 64 duizend in de eerste drie kwartalen van 2003. Bij de overheid was de banengroei in de eerste drie kwartalen nog gemiddeld 28 duizend: ruim het dubbele van de groei in het vierde kwartaal. Door de sterk uiteenlopende ontwikkeling van de werkgelegenheid bij overheid en zorg enerzijds en bedrijfsleven anderzijds, is het aandeel van overheid en zorg in het totale aantal banen in drie jaar tijd toegenomen van 30 naar 33 procent.

Banengroei bij vrouwen valt stil
Het aantal banen van vrouwen is nog wel toegenomen, maar de groei met 0,1 procent is de laagste ooit gemeten. Het aantal banen van mannen is met 1,9 procent gedaald. Het verschil in ontwikkeling tussen mannen en vrouwen hangt samen met de nog steeds toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen en met de groei van de werkgelegenheid in de zorg. In die bedrijfstak werken voor het merendeel vrouwen. In voltijdbanen daalt de werkgelegenheid nog sneller De werkgelegenheid uitgedrukt in voltijdbanen (arbeidsjaren) is in het vierde kwartaal van 2003 gedaald met 1,5 procent ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. In 2002 groeide de werkgelegenheid nog met 0,4 procent, terwijl daarvoor jarenlang sprake was van een groeitempo tussen de 1,5 en 3,6 procent. In 2003 loopt de werkgelegenheid in arbeidsjaren sneller terug dan in banen. Dit komt doordat de banengroei geconcentreerd is in bedrijfstakken waar veel in deeltijd wordt gewerkt. Deze banen worden voor een belangrijk deel door vrouwen bezet. Zij werken in vergelijking met mannen veel meer in deeltijd. In arbeidsjaren gemeten daalde de werkgelegenheid van vrouwen.

Loonkosten stijgen steeds langzamer
De loonkosten per arbeidsjaar waren in het vierde kwartaal van 2003 gemiddeld 3,1 procent hoger dan een jaar eerder. In het vierde kwartaal van 2002 bedroeg de stijging nog 5,0 procent. Het stijgingstempo is sindsdien steeds afgenomen. In de industrie was de loonkostenstijging met 2,0 procent het laagst. Het hoogst was de stijging bij de overheid met 4,4 procent: een belangrijke verklaring is de verhoging van de eindejaarsuitkeringen. Ook de CAO-loonstijging is duidelijk teruggelopen, van gemiddeld 3,7 procent in 2002 naar 2,4 procent in het vierde kwartaal van 2003.

Technische toelichting
Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan de Arbeidsrekeningen: deze vormen een geïntegreerd stelsel van gegevens over de arbeidsmarkt. Hiervoor worden diverse bronnen gebruikt, zoals de jaar- en kwartaalcijfers uit de Enquête Werkgelegenheid en Lonen, de Enquête Beroepsbevolking en gegevens over Verloonde dagen en Loonsommen. De Arbeidsrekeningen zijn consistent met de Nationale rekeningen. Voor het samenstellen van de kwartaalgegevens over werkgelegenheid en lonen is vooral gebruik gemaakt van de kwartaaluitkomsten van de Enquête Werkgelegenheid en Lonen. Dit onderzoek meet elk kwartaal het aantal banen bij bedrijven en instellingen per ultimo van een kwartaal en de loonsommen van werknemers in dat kwartaal. Dit gebeurt op basis van een steekproef bij bedrijven en instellingen. De gegevens in dit persbericht hebben uitsluitend betrekking op banen van werknemers. Zelfstandigen blijven dus buiten beschouwing. Het aantal banen van werknemers in de Arbeidsrekeningen is het gemiddelde aantal banen in een kwartaal of in een jaar. Er wordt niet voor seizoen gecorrigeerd. Om deze reden worden alleen jaar-op-jaarmutaties van kwartalen gepubliceerd. Een arbeidsjaar wordt berekend door alle (deeltijd)banen om te rekenen naar voltijdbanen. Twee halve banen leveren samen dus één arbeidsjaar op. Arbeidsjaar en voltijdbaan worden hier gebruikt als synoniemen. De loonkosten voor werkgevers bestaan uit twee componenten: lonen en salarissen enerzijds en sociale premies ten laste van werkgevers anderzijds. Dit begrip loonkosten komt overeen met het begrip beloning van werknemers in de Nationale rekeningen. Voor de CAO-loonstijging is de CAO-loonstijging per maand inclusief bijzondere beloningen genomen. Onder bedrijfsleven wordt in dit persbericht verstaan: alle bedrijfstakken minus overheid en zorg. De gegevens over de relatief kleine bedrijfstakken delfstoffenwinning en energie en water (respectievelijk 8 en 35 duizend banen) zijn wel in de totalen opgenomen maar worden in dit persbericht niet afzonderlijk gepubliceerd.

PB04-032
4 maart 2004
9.30 uur
Centraal Bureau voor de Statistiek
Persbericht