Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuk, 9-3-2004

Oefentherapie

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

CZ/EZ-2461888

9 maart 2004

Bij brief van 20 november 2003 heeft de Gezondheidsraad zijn advies "Oefentherapie" aan mij aangeboden. Het advies is reeds separaat door de Gezondheidsraad aan de leden van de Tweede Kamer gezonden. Het maakt deel uit van de adviezen die de Gezondheidsraad uitbrengt over (para-)medische verrichtingen waarbij twijfels bestaan over effectiviteit en doelmatigheid. In deze brief geef ik mijn reactie op het rapport.

Oefentherapie
Oefentherapie richt zich primair op het verhelpen van klachten aan het bewegingsapparaat. Het vak wordt beoefend door fysiotherapeuten, oefentherapeuten-Mensendieck en oefentherapeuten-Cesar. Deze beroepsbeoefenaren vallen onder de werking van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG). Deze wet vereist dat slechts op verwijzing van een arts mag worden behandeld. In enkele gevallen behandelt de arts zelf, maar meestal wordt doorverwezen. In 2002 had 17,2 procent van de Nederlandse bevolking contact met een fysiotherapeut. De behandeling kan bestaan uit gedragsadviezen, bewegingsoefeningen, massagetherapie en/of fysische therapie. De kosten van fysiotherapie, oefentherapie-Mensendieck en oefentherapie-Cesar gezamenlijk bedragen ongeveer twee procent van de totale uitgaven aan gezondheidszorg. Het gaat dan om een bedrag van circa 718 mln.
De Gezondheidsraad heeft onderzoek verricht naar de effectiviteit van oefentherapie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat, hart-vaatstelsel, zenuwstelsel en ademhalingswegen. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van systematische reviews.

Bevindingen
De Gezondheidsraad concludeert dat oefentherapie voor een aantal verrichtingen bewezen effectief is. Daarbij noemt de Raad de behandeling van taaislijmziekte (cystic fibrosis), chronische obstructieve longaandoeningen (COPD), etalageziekte (claudicatio intermittens), artrose van de knie en subacute lage rugklachten. Ook zijn er aanwijzingen dat oefentherapie effectief is bij patiënten met de ziekte van Parkinson, de ziekte van Bechterew, artrose van de heup en bij patiënten die een beroerte hebben gehad. Voor al deze aandoeningen acht de Raad het terecht dat patiënten voor oefentherapie worden doorverwezen.
Oefentherapie blijkt volgens de Raad niet effectief te zijn voor patiënten met acute lage rugklachten. Dit strookt met de richtlijn van het Nederlands Huisartsengenootschap om patiënten met acute lage rugklachten niet naar fysiotherapeut of oefentherapeut door te verwijzen. Patiënten worden wel geadviseerd om actief te blijven bewegen. Circa 60 procent van de patiënten geneest binnen een maand ongeacht de gevolgde behandeling.
Ook is onduidelijk of oefentherapie doeltreffend is voor reumatoïde artritis, schouderklachten, nekklachten, RSI, astma en bronchiëctasieën.
De Raad adviseert om hiernaar onderzoek te doen.

Reactie
Met het oog op de grote vraag binnen de samenleving, vind ik het belangrijk dat oefentherapie beschikbaar blijft. Bij de inperking van het ziekenfondspakket per 1 januari 2004 heb ik de behandeling van chronische aandoeningen zoveel mogelijk ontzien. Dat geldt ook voor de aanspraak op oefentherapie. Indien sprake is van een chronische aandoening heeft de ziekenfondsverzekerde vanaf de 10e sessie aanspraak op behandeling door fysiotherapeut of oefentherapeut. De aandoeningen waarvan de Gezondheidsraad concludeert dat oefentherapie zinvol is, vallen in de regel binnen deze categorie. Op dat punt zie ik in de rapportage een ondersteuning van mijn beleid.

Nader onderzoek naar de effectiviteit van oefentherapie voor een aantal door de Gezondheidsraad aangedragen aandoeningen, lijkt mij zinvol. Bij de prioritering van onderzoeksthema's bij universiteiten, hogescholen en specifieke onderzoeksinstellingen kan hiermee rekening worden gehouden.
Gelet op de spanning binnen mijn budget, kan ik dergelijk onderzoek echter niet financieel ondersteunen.

Alles overziend, ben ik van mening dat de bevindingen van de Gezondheidsraad geen aanleiding vormen om mijn beleid inzake de oefentherapie te wijzigen.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

H. Hoogervorst