Ministerie van Buitenlandse Zaken

Frankrijk als voorbeeld voor een cultureel zelfbewust Nederland en EuropaDonderdag 11 maart 2004

Oude Raadszaal, Javastraat 26 te Den Haag

Afsluiting van een forumdiscussie in het kader van de tweede bijeenkomst van de Nederlands-Franse Samenwerkingsraad

Atzo Nicolaï, Staatssecretaris voor Europese Zaken

samenvatting
Nederlanders moeten een voorbeeld nemen aan de Fransen en hun cultuur met meer zwier en bravoure uitdragen. Staatssecretaris Nicolaï van Europese Zaken riep daartoe op tijdens een forum over het thema 'De Nederlandse en Franse identiteit in een veranderend Europa', dat het sluitstuk vormde van de tweede bijeenkomst van de Nederlands-Franse Samenwerkingsraad. Nicolaï bestreed de gedachte dat de ontwikkeling van een nieuw cultureel bewustzijn de vorming van een Europese cultuur zou belemmeren. Culturele uitwisseling zal juist het besef doen groeien dat Europa ondanks accentverschillen dezelfde waarden deelt. Europese verscheidenheid staat daarmee volgens Nicolaï aan de basis van een waarlijk Europees gevoel.

Dames en heren,

Afgelopen zondagavond hoorde ik mevrouw Margot Dijkgraaf, hoofd van het Centre Français du Livre van het Maison Descartes in Amsterdam, op Radio 1 een interessante opmerking maken over het verschil in cultureel bewustzijn tussen Amsterdammers en Parijzenaars ­ en daarmee tussen Nederlanders en Fransen. 'Amsterdammers', zo zei ze, 'denken bij P.C. Hooft onmiddellijk aan de chique Amsterdamse winkelstraat, terwijl bij het noemen van Vondel vooral herinneringen opkomen aan slenteren of skeeleren in het gelijknamige hoofdstedelijk park.' De naamgevers van deze straat en dit park, de grote 17de eeuwse vaderlandse dichters P.C. Hooft en Joost van den Vondel, lijken volkomen vergeten.

'In Parijs is dit heel anders', vervolgde mevrouw Dijkgraaf. 'Daar leven de mensen nog steeds met de denker, schrijver en dichter Voltaire, ook al is hij al meer dan tweehonderd jaar dood. En als Parijzenaars een espresso of een Ricard met ijswater drinken op het terras van Café de Flore in Saint Germain des Prés, dan weten zij dat dit de plek was waar Jean-Paul Sartre en zijn levensgezellin Simone de Beauvoir in de oorlogsjaren lange uren doorbrachten met praten, lezen en debatteren.' En, voeg ik daaraan toe, die bezoekers kunnen je niet alleen de kachel aanwijzen waaraan het tweetal zich tijdens de koude winter van 1943-44 opwarmde, maar ook nog eens meepraten over het existentialistische gedachtegoed dat hier ontvlamde. Kom daar maar eens om in Nederland.

Dijkgraafs boodschap is duidelijk: anders dan de Fransen gaan Nederlanders doorgaans niet prat op hun cultuur. Maar is dit uitsluitend te wijten aan onbenul, onkunde of onwetendheid? Ik betwijfel het. Dat is mij te gemakkelijk. Ik denk dat wij Nederlanders wel degelijk trots zijn op ons verleden en onze cultuur. Voor velen van ons is Nederland zelfs op velerlei terrein een vanzelfsprekend voorbeeld voor andere landen. Nederland-gidsland is een begrip ­ in ieder geval in eigen land.

Maar zo aanmatigend als wij zijn bij morele vraagstukken, zo schuchter zijn we als het op cultuur aankomt. Anders dan in Frankrijk uiten wij onze trots op dit gebied dikwijls met een omweg en altijd enigszins besmuikt. Liever steken wij een belerende vinger op dan dat wij ons net als de Fransen op de barricades vertonen met in onze opgeheven hand de uit de Marseilleise bekende 'étendard sanglant levé'. Want stel je voor dat iemand ons van zelfingenomenheid of zelfverheerlijking zou betichten!

Het grote gebaar lijkt aan ons niet besteed. We zijn liever moralistisch dan militant. Maar door die terughoudendheid meet Nederland zich geheel onnodig de statuur aan van een culturele dwerg. En hoewel dit het logisch gevolg is van onze opstelling, zit ons dat toch niet lekker. Want we weten best dat we geen dwerg zijn. Om dit ongemak te bezweren, praten we van de weeromstuit geringschattend over een land als Frankrijk, wiens obsessie voor 'la Gloire de la Patrie' het zicht op zijn werkelijke positie in de wereld zou doen vertroebelen. Maar in die kritiek schuilt juist ons ontzag voor Franse helderheid en zelfvertrouwen.

In zijn relatie tot zijn cultuur strekt Frankrijk ons tot voorbeeld en niet andersom. Het is hoog tijd dat we ons ontworstelen aan onze dubbelzinnige, verkrampte houding. Laten we ­ zoals ook hier in dit Forum gebeurt ­ meer naar de Fransen luisteren! President De Gaulle omschreef Nederland al eens als 'un petit pays, mais une grande nation'. Wij lijken nog steeds onvoldoende te beseffen dat deze karakteristiek uit Franse mond geen gratuit compliment is. Ik pleit voor een einde aan de valse bescheidenheid die Nederland op het gebied van cultuur nog steeds tentoonspreidt. Nederland is op cultureel gebied bepaald geen dwerg, veeleer een reus.

Ironisch genoeg denk ik dat die zogenaamde 'arrogante Fransen' de laatsten zullen zijn om dit te ontkennen. Neem de Salon du Livre, die vorig jaar was gewijd aan de Nederlandse en Vlaamse literatuur. Vele Nederlandstalige boeken werden in het Frans vertaald. Niet minder dan 56 Nederlandse en Vlaamse schrijvers hielden lezingen of namen deel aan debatten op de Salon of daarbuiten. Vele auteurs verschenen op de televisie of waren te beluisteren op de radio. Zowel Le Monde als de Libération wijdden dikke bijlagen aan de Nederlandse en Vlaamse literatuur en ook literaire maandbladen als Magazine Littéraire en Lire lieten zich niet onbetuigd. De belangstelling was in één woord overweldigend.

De Salon du Livre is daarmee exemplarisch. Want keer op keer blijkt de waardering voor de eigentijdse Nederlandse cultuur in het buitenland veel groter te zijn dan op grond van de aandacht en populariteit in eigen land verwacht zou mogen worden. En dat geldt ook in Frankrijk niet alleen voor de Nederlandstalige literatuur.

Ga maar na. Toen het Louvre in 2003 voor het eerst in bijna tien jaar weer een tentoonstelling ging wijden aan modeontwerpers, koos het museum voor het Nederlandse duo Viktor & Rolf. Hun werk trok drie maanden lang volle zalen. Ook toont Frankrijk volop belangstelling voor Nederlandse architectuur en design. Zo organiseert Orléans dit najaar een grote architectuurtentoonstelling waaraan tenminste zes Nederlandse architecten zullen deelnemen en ontving de Nederlandse ontwerper Hella Jongerius begin januari van dit jaar de prestigieuze Franse 'prix du créateur'. Ook de verdiensten van Nederlandse kunstenaars op het gebied van dans, muziek en film zijn in Frankrijk genoegzaam bekend.

Dames en heren,

Ik spreek over de Franse cultuur en de Nederlandse ­ de één extrovert, de ander nog wat schuchter. Die culturen zijn een realiteit. Maar geldt dat ook voor de Europese cultuur? Die vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Als je in Noord-Amerika staat en over de Atlantische Oceaan tuurt, dan is lijkt een Europese cultuur een vaststaand feit. Maar als je vervolgens de oceaan oversteekt en voet zet op Europese bodem, dan is het juist de verscheidenheid die zich onvermijdelijk aan je opdringt.

Ik beschouw die verscheidenheid niet als een uiting van zwakte, maar als een teken van sterkte. Mijn pleidooi voor meer zwier en bravoure in het uitdragen van onze Nederlandse cultuur duidt daar al op. Maar zij heeft wel gevolgen voor de Europese eenwording. Want vanwege die verscheidenheid heeft de Europese integratie per definitie een hybride karakter. Een hybride karakter dat zich niet tot cultureel gebied beperkt.

Zo heeft de Europese Unie federale kenmerken, maar mist zij een statelijke structuur: de Commissie kan niet worden gelijkgesteld met een Europese regering. Voorts kent de Unie weliswaar formele democratische structuren, maar is zij daarom niet meteen een volwaardige, levende democratie: denk bijvoorbeeld aan de daling van het vertrouwen in de EU onder de bevolking in verreweg de meeste huidige lidstaten. Ten slotte is de Unie een rechtsgemeenschap, maar is het wezen van de integratie niet uitsluitend te vangen in klassiek juridische begrippen: kijk bijvoorbeeld naar de inmiddels ingeburgerde Europese samenwerking gebaseerd op 'benchmarking', 'ranking', 'peer pressure' en het uitwisselen van 'best practices'. (Overigens allemaal woorden die in het Frans ongetwijfeld een equivalent kennen die anders dan in het Nederlands de schijn van exotisme kundig weet te vermijden ­ ook op dat terrein kunnen wij nog veel van de Fransen leren!)

De geschiedenis van een halve eeuw Europese samenwerking toont aan dat die ambivalentie over het wezen van de Unie het succes van de integratiemethode niet in de weg heeft gestaan. Vijftig jaar integratie heeft West-Europa ongekende stabiliteit en welvaart gebracht. En daar houdt het niet op. Over iets meer dan zeven weken treden acht Midden- en Oost-Europese landen, plus Cyprus en Malta tot de EU toe. Daarmee komt definitief een einde aan de tweedeling van Europa die door de Koude Oorlog werd opgedrongen. Een nieuwe mijlpaal op de weg naar Europese integratie is bereikt.

Het succes van een politieke ordening is echter niet louter aan haar historische effectiviteit af te meten. Legitimiteit is eveneens een vereiste. Op dat terrein schiet de Unie nog tekort. Burgers zijn nog lang niet altijd overtuigd van de juistheid, rechtvaardigheid en het nut van de Europese politieke orde waarin zij leven. De EU mag dan wel in formele zin een politieke, democratische orde zijn, maar zij ontbeert een gemeenschappelijk publiek domein waarin de politiek een gezicht krijgt en de Europese democratie tot leven komt.

Ik bespeur daarin overigens wel een verandering. Zo ontspon zich vorig jaar tijdens de Irak-crisis onder de Europese intelligentsia voor het eerst een diep inhoudelijk discours over koers van Europa. De aanleiding daarvoor was betreurenswaardig: Europese landen dreigden in elkaar bestrijdende kampen te komen. Maar het proces was bemoedigend: eindelijk een waarlijk Europese discussie, die werd uitgevochten in de kolommen van internationaal gerenommeerde kranten als Le Monde, de Financial Times en de Frankfurter Allgemeine. Een dergelijk fundamenteel intellectueel discours heeft mijns inziens het potentieel om de nationale identiteit mettertijd op Europees plan te tillen.

Een gemeenschappelijk publiek domein is echter niet hetzelfde als een gedeelde Europese cultuur. Een gezamenlijke vlag, een gemeenschappelijk volkslied en de algemene viering van de dag van Europa maken ons nog geen Europeanen. Wederzijdse kennis van de culturele rijkdom en diversiteit van Europa is paradoxaal genoeg juist wel een conditio sine qua non voor het ontstaan van een waarlijk Europees gevoel. Want dankzij die culturele uitwisseling zal het besef groeien dat ­ hoewel per land steeds andere accenten worden gelegd ­ we in Europa uiteindelijk voor dezelfde waarden staan. Waarden die de moeite zijn om uit te dragen ­ zowel op de eigen vertrouwde manier, als in Europees verband.

Dames en heren,

Ambivalentie heeft de eenwording van Europa niet tegengehouden. Culturele verscheidenheid zal dit evenmin doen. Voorwaarde is dan wel dat we in Europa met elkaar in gesprek blijven. Het discours is essentieel. Dit forum is een voorbeeld van een plek waar de noodzakelijke uitwisseling van gedachten plaatsgrijpt. Deze dialoog dient te worden voortgezet. In het belang van Nederland, van Frankrijk en van de Europese Unie.

Ik dank u.

===