LJN-nummer: AO5535 Zaaknr: 38401

Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 12-03-2004
Datum publicatie: 12-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.401
12 maart 2004
SD

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 april 2002, nr. 99/03540, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 94.907, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.


3. Beoordeling van de klacht

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In het onderhavige jaar volgde de echtgenote van belanghebbende het laatste cursusjaar van een vijfjarige opleiding aan de Hogeschool der Kunsten te Q. Dit laatste cursusjaar betrof een nagenoeg volledig praktisch opleidingsjaar. Voor het uitvoeren van de praktijkopdrachten is de garage bij de woning van belanghebbende en zijn echtgenote in het onderhavige jaar verbouwd tot atelier, waarna de echtgenote van belanghebbende het atelier heeft gebruikt in het kader van haar opleiding. De kosten van de verbouwing hebben in het onderhavige jaar f 10.575 bedragen.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat deze kosten ingevolge artikel 46, lid 8 (kennelijk is bedoeld: lid 9), van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep in de zin van artikel 46, lid 1, letter c, van die wet, nu zij verband houden met een studeerruimte. Het heeft daartoe redengevend geoordeeld dat in dit verband onder het begrip studeerruimte moet worden verstaan elke ruimte die wordt gebruikt in het kader van het volgen van een opleiding of studie voor een beroep.

3.3. De klacht, die zich tegen laatstvermeld oordeel keert, faalt, aangezien dit oordeel juist is.


4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2004.