Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van het kamerlid Arib over de mogelijke toename van vermogen in vrijwel alle zorgsectoren. (2030409140)

1.

Hebt u kennisgenomen van het bericht dat instellingen in de zorg samen in 2002 zo'n 500

miljoen euro hebben overgehouden?

1.

Ik ken de enquete exploitatieresultaten van het College Tarieven Gezondheidszorg. Uit deze

enquete blijkt een resultaat van ruim 300 mln euro. Dit betreft uitsluitend de geënquêteerde

instellingen. Het bedrag van 500 mln euro kan resulteren uit extrapolatie van de gegevens

(op 15 februari is er geen editie van NRC Handelblad uitgekomen).

Ik wil hier gelijk bij aantekenen dat dit niet zonder meer als `overgehouden' kan worden

aangemerkt. Het betreft een toename van het totale niet-vreemde vermogen. In mijn

antwoord op vraag 6 zal ik uiteen zetten dat het voor een groot deel bestaat uit

doelreserveringen en voorzieningen.

2.

Beschikt u over de gegevens uit de jaarlijkse enquête van het College Tarieven

Gezondheidszorg waaruit blijkt dat vrijwal alle sectoren in de zorg hun vermogen zien

toenemen?

2.

Ja

3.

Is het waar dat 102 ziekenhuisorganisaties in 2002 een positief resultaat van 63 miljoen

euro boekten, zeven miljoen euro minder dan 2001 en dat hiermee hun vermogen eind 2002

op zo'n 885 miljoen euro (10 procent van het budget) is gebracht?

3.

Ja, wanneer de enquêteresultaten worden geëxtrapoleerd naar alle ziekenhuizen

(responspercentage 82% met niet vreemd vermogen 726 miljoen), komt dit op circa 885

miljoen euro in totaal.

Uit de resultaten van deze enquête blijkt dat het niet-vreemde vermogen inderdaad 10,1%

van de aanvaardbare kosten is. Eind 2001 was het 9,8%. Hierbij merk ik gelijk op dat het

exploitatieresultaat in enge zin over 2002 negatief is, en daarmee de reserve aanvaardbare

kosten gedaald. Op andere onderdelen was het exploitatieresultaat wel licht positief. Ik kom

hier bij vraag 6 nog verder op terug.

4.

Is het waar dat het vermogen van de acht academische ziekenhuizen tot 408 mln euro is

gegroeid (16 procent van het budget) en dat de zeven radiotherapeutische centra een

vermogen hebben van elf miljoen euro (26 procent van het budget)?

4.

Ja.

Overigens is in de enquêteresultaten opgenomen dat het percentage niet-vreemd vermogen

bij de academische ziekenhuizen ten opzichte van 2001 licht gedaald is (van 16,4% naar

16,3%). Bij de radiotherapeutische centra is het gestegen (van 21,4% naar 25,6%).

5.

Is het waar dat niet alleen ziekenhuizen reserves hebben, maar bijna alle AWBZ-instellingen

zoals verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg, psychiatrische ziekenhuizen enz.?

5.

Ja.

6.

Wat is uw mening over deze opgebouwde reserves? Hebt u inzicht in de doelen waarvoor

deze reserves worden ingezet? Kunt u een overzicht geven van de bestemmingen die door

middel van de opgebouwde reserves zijn gerealiseerd of nog moeten worden gerealiseerd?

6.

Het hebben van reserves is een volslagen normale zaak. Het is nodig om tegenvallers op te

kunnen vangen, te reserveren voor komende verbouwingen en aanschaf van inventaris en

om leningen gefinancierd te krijgen. Ik gebruik dan ook de term niet-vreemd vermogen in

plaats van `reserves', aangezien dit beter aangeeft dat de `reserves' opgebouwd zijn uit

diverse componenten.

Het niet-vreemde vermogen bestaat uit de optelsom van kapitaal, collectief gefinancierd

gebonden vermogen, niet-collectief gefinancierd vrij vermogen, egalisatierekening

afschrijvingen en voorzieningen.

Het overzicht van de bestemmingen en de hoeveelheden is opgenomen in de openbare

rapportage van het CTG, per sector en per bestemming. Dit is een zeer uitgebreid overzicht.

Ook is dit in het verleden steeds gerapporteerd in brancherapporten en voorheen de

Zorgnota.

Als voorbeeld kan de ziekenhuissector dienen. Het percentage niet-vreemd vermogen is

10,1%. Hiervan is echter een deel niet via de collectieve middelen bijeengebracht. Als

gekeken wordt naar het collectief gefinancierde deel (inclusief egalisatie afschrijvingen en

voorzieningen) dan bedraagt dat 8,3%. En hierin zitten dan ook dus reserveringen voor

toekomstige uitgaven aan bouw/inventaris/andere rekeningen. Als uitsluitend naar de

reserve aanvaardbare kosten gekeken wordt dan bedraagt het percentage 1,9%.

7.

Hoe komt het dat instellingen zoveel eigen vermogen weten op te bouwen? Kunt u

toelichten dat enerzijds geklaagd wordt over te weinig geld in de zorg en anderzijds een half

miljard euro alleen in 2002 over is aan vermogen bij de instellingen?

7.

Ik ben het niet met u eens dat er sprake is van `zoveel eigen vermogen' en dat dat `over is'.

Zoals hiervoor aangegeven is er sprake van diverse onderdelen met diverse bestemmingen.

Wel ben ik met u eens dat het niet zo kan zijn dat de kwaliteit van de zorg lijdt onder een te

strikt financieel beleid door een instelling. De instellingen moeten een balans vinden tussen

kwalitatief goede zorg en een financieel gezond beleid mede in voorbereiding op verdere

vraagsturing en gereguleerde marktwerking. Vanzelfsprekend zal ik de ontwikkeling kritisch

blijven volgen.

Ik verwijs u ook naar de antwoorden op de vragen over het IGZ-onderzoek naar de financiële

situatie in ziekenhuizen die ik ongeveer gelijktijdig met deze antwoorden aan u heb

toegestuurd.

8.

Vindt u het aanvaardbaar dat instellingen bezuinigen op toiletpapier, pyamadagen worden

ingevoerd, kinderafdelingen en eerste hulp in kleine ziekenhuizen worden gesloten als gevolg

van te weinig middelen terwijl eigen vermogen van ziekenhuizen, verpleeg- en

verzorgingshuizen enz. toeneemt en miljoenen reserves bestaan bij zorginstellingen?

8.

Nee. Instellingen zijn verplicht kwalitatief goede zorg te leveren. Daarvoor ontvangen zij ook

budget. Als ze door efficiënt te werken middelen overhouden en reserveren, dan is dat

prima. Zeker tegen het licht van de toenemende vraagsturing en meer marktconform

werken. Dat betekent echter niet dat de kwaliteit van zorg daaronder mag lijden.

9.

Bent u het met de stelling eens dat het hier middelen betreft die door de individuele

premiebetaler zijn opgebracht en ingezet dienen te worden voor de zorg? Zo ja, welke

maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren?

9.

Voor een deel is het waar dat deze middelen vanuit de verzekering betaald worden. Dat

geldt ­zoals ik al aangaf bij vraag 6- niet voor het totaal van het niet-vreemde vermogen.

Ik ga uit van de eigen verantwoordelijkheid en het verstandig opereren van de instellingen en

laat hen de afweging maken hoe de middelen besteed worden binnen hun taken. Omdat er

ook een belang is om een financiële buffer te hebben, zal ik hen niet dwingen deze te

minimaliseren. Dit geldt des te meer als de vraagsturing en marktwerking in de zorg

toenemen.

Overigens geldt voor het onderdeel reserve aanvaardbare kosten, dat deze bestemd is als

buffer voor slechte jaren en besteed dient te worden aan de zorg. Dergelijke reserves mogen

namelijk niet aan andere doelen besteed worden.

Ik ben dan ook niet voornemens maatregelen te nemen.

10.

Bent u het eens met de stelling dat in principe instellingen een eigen vermogen mogen

opbouwen, maar dat het niet exorbitant mag zijn? Bent u bereid een maximum te bepalen;

tot een bepaald percentage mogen instellingen eigen vermogen hebben, en wat daarboven

komt gaat terug naar de zorg?

10.

Zoals ik ook heb geantwoord aan uw partijgenote mevrouw Smits op vragen over hetzelfde

onderwerp, ben ik het eens met uw stelling dat instellingen een eigen vermogen mogen

hebben. Dit mag niet exorbitant zijn, maar ik heb geen normen gesteld. Ik kan dus ook niet

aangeven welk percentage ik exorbitant vind. In het verleden zijn er door mijn voorgangers

initiatieven ontplooid om tot maximale percentages te komen. Deze zijn niet formeel

afgesproken of vastgelegd. Dit had ook te maken met de overgang naar boter bij de vis in

het kader van het Actieplan zorg verzekerd (Kamerstuk 2000-2001, 27488, nr. 1, Tweede

Kamer). Hierdoor gingen instellingen meer risico lopen, omdat ze worden afgerekend op

feitelijk geleverde produktie.

Op dit moment wordt gewerkt aan de invoering van meer vraagsturing en gereguleerde

marktwerking. De vermogenspositie zal verbeterd moeten worden bij het merendeel van de

sectoren. De financiële reserves van instellingen zullen op een wat hoger niveau moeten

komen dan nu vaak het geval is. In het gesloten systeem van aanbodregulering zijn de

zorginstellingen lange tijd ingesteld geweest op "risicoarm" ondernemen. Het management

van zorginstellingen zal tijd moeten worden gegund om zich meer marktconform te gaan

gedragen. Onderdeel daarvan is het opbouwen van hogere financiële reserves. In het kader

van de Wet toelating zorginstellingen ben ik van plan ook het winstoogmerk te verruimen.

Hiermee kan een nieuwe bron voor kapitaal worden aangeboord. Dit is nodig omdat de

beschikbaarheid van leningen dreigt af te nemen, vanwege de genoemde onzekerheid bij

vraagsturing en de beperkte financiële buffers bij instellingen.

Het opheffen van de contracteerplicht leidt tot meer risico voor de onderneming. Dit is een

belangrijke, maar niet de enige stap naar meer ondernemerschap. Andere elementen

betreffen o.a. de wijze van prijsvorming en het aantal aanbieders. Het uitsluitend opheffen van de contracteerplicht leidt er dus nog niet toe dat op dat moment al een marktconforme solvabiliteit nodig is. Wel zal een steviger weerstandspositie, dan nu vaak het geval is, vereist zijn. Een exact percentage kan ik niet geven. Wel mag duidelijk zijn dat ik dus geen maximum zal instellen.
11.
Bent u bereid het rapport van het College Tarieven Gezondheidszorg en uw standpunt hierop te betrekken bij de beantwoording op de schriftelijke inbreng van de Kamer over het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de financiële situatie van ziekenhuizen? 11.
Het rapport van het CTG betreft een enquête met zeer interessante informatie. Ik zal hier verder geen formele reactie op geven. Natuurlijk zal ik de gegevens wel gebruiken bij de beantwoording van de vragen over het rapport van de IGZ. De antwoorden op deze vragen komen ongeveer tegelijkertijd bij u aan.


---- --