Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 19 maart 2004

Auteur


- B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-129/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/35

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

15

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijftien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Belasting op dividend van natuurlijke personen in de interne markt


2.Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika tot intensivering en uitbreiding van de Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken van 28 mei 1997 ten einde daarin ook de samenwerking op het gebied van containerveiligheid en aanverwante zaken op te nemen


3.Voorstel voor een Besluit van de Raad tot instelling van het Gemeenschaps-octrooigerecht en betreffende beroepen bij het Gerecht van eerste aanleg


4.Beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een enkel kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass)


5.Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): totstandbrenging van een GMES-capaciteit tegen 2008 ­ (actieplan 2004-2008)


6.Ontwerpbesluit betreffende de aanpak van voertuigcriminaliteit met grensoverschrijdende implicaties


7.Mededeling: Stimulering van technologieën voor duurzame ontwikkeling: een Actieplan voor de Europese Unie inzake Milieutechnologieën (ETAP)


8.Voorstel voor een besluit van de Raad tot verlenging van de periode van toepassing van de maatregelen in Besluit 2002/148/EG houdende afsluiting van het overleg met Zimbabwe krachtens artikel 96 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst


9.- Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Republiek Guinee inzake de visserij voor de kust van Guinee, voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008


- Voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Republiek Guinee inzake de visserij voor de kust van Guinee, voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008


10. Mededeling van de Europese Commissie over de uitvoering van de Voorbereidende Actie ter verbetering van het Europese industrieel potentieel op het vlak van Veiligheidsonderzoek, Op weg naar een programma om Europese veiligheid te bevorderen d.m.v. Onderzoek en Technologie


11.Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten


12.Mededeling: Connecting Europe at high speed: recente ontwikkelingen in de elektronische communicatie sector


13.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Enkele kernpunten inzake Europa's concurrentievermogen ­ Naar een geïntegreerde aanpak


14.Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees economisch en sociaal comité en het Comité van de regio's over de herziening van Richtlijn 93/104/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd


15.Voorstel voor een verordening betreffende het Europeese Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Mededeling Belasting op dividend van natuurlijke personen in de interne markt

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Belasting op dividend van natuurlijke personen in de interne markt


Datum Raadsdocument: 6 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5063/04 FISC 4

Nr. Commissiedocument:COM (2003) 810 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Fiscale Vraagstukken en Ecofin Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Commissie heeft op 6 januari 2004 een mededeling uitgebracht over belasting op dividend van natuurlijke personen in de interne markt. In deze mededeling zet de Commissie uiteen hoe de lidstaten verschillende stelsels voor het belasten van dividendbetalingen aan particuliere aandeelhouders hanteren. Het verschil in de fiscale behandeling van dividenden kan leiden tot economische of juridische dubbele belasting en beperking van grensoverschrijdende investeringen die van het vrije verkeer van kapitaal blokkeert. Dit komt de interne markt niet ten goede omdat het gefragmenteerde kapitaalmarkten in de EU in de hand werkt en de waarborgen zoals vastgelegd in artikel 14, 56 en 58 EG doorkruist. De Commissie roept de lidstaten op dubbele belasting te voorkomen met behulp van methodes die conform het EG-Verdrag zijn. De voorliggende Mededeling noopt vooralsnog niet tot het nemen van maatregelen door Nederland. Voorstellen voortvloeiend uit deze mededeling zouden daar echter wel aanleiding toe kunnen zijn.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. Voorkomen van dubbele belasting, het tegengaan van belemmeringen bij grensoverschrijdende investeringen en waarborgen van het vrije kapitaalverkeer. Een doelstelling die niet op het niveau van een lidstaat alleen kan worden bereikt.

Proportionaliteit: Positief. Het voorstel van de Commissie tot een effectieve en gecoördineerde aanpak van het probleem door de lidstaten, gaat niet verder dan nodig is om de verdragsdoelstellingen te verwezenlijken.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen, betreft een mededeling. Dus noopt vooralsnog niet tot het nemen van maatregelen door Nederland ter voorkoming van economisch en juridisch dubbele belasting.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat in beginsel positief tegenover het voorstel van de Commissie. Nederland heeft er belang bij dat grensoverschrijdende investeringen worden bevorderd.

Titel:

Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika tot intensivering en uitbreiding van de Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken van 28 mei 1997 ten einde daarin ook de samenwerking op het gebied van containerveiligheid en aanverwante zaken op te nemen


Datum Raadsdocument: 27 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5618/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 36 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m. JUST, BZ en V&W

Behandelingstraject in Brussel: RWG Douane-unie, Raad voor het Concurrentievermogen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Verenigde Staten hebben na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 initiatieven genomen om de terroristische dreiging op het gebied van containervervoer aan te pakken. Een van die initiatieven is het Container Security Initiative (CSI) dat is bedoeld om de zeehandel veiliger te maken zonder de legitieme wereldhandel te belemmeren. De belangrijkste aspecten van CSI zijn de tijdige beschikbaarheid van ladinggegevens, zodat in de aangewezen havens van verscheping gerichte uitvoercontroles kunnen plaatsvinden, en de plaatsing van Amerikaanse douaneambtenaren in deze havens.

Een achttal lidstaten van de EU heeft zich op basis van bilaterale afspraken met de VS (zgn. Declarations of Principles ) aangesloten bij het CSI. Naast Nederland betreft dit Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland , Frankrijk , België, Spanje en Italië. In Nederland valt de haven van Rotterdam onder het CSI-initiatief. De deelname van Nederland is te kwalificeren als een intensivering van de reeds bestaande bilaterale douanesamenwerking in het kader van het verdrag van 28 oktober 1996 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika betreffende wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving. In lijn met het verdrag is het de Nederlandse en niet de Amerikaanse douane die, in het kader van het CSI de beslissing tot uitvoercontroles neemt.

De Commissie heeft aan de Raad van de Europese Unie een onderhandelingsmandaat gevraagd voor de uitbreiding van de Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken van 28 mei 1997 tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten met de samenwerking op het gebied van containerveiligheid en aanverwante zaken. Door deze uitbreiding zou de mogelijkheid geschapen worden om ook op communautair niveau aan het CSI deel te nemen. Op 18 maart 2003 heeft de Raad de Commissie unaniem gemachtigd om die onderhandelingen te voeren (Raadsdocument 7378/03 van 12 maart 2003). De uitkomsten van die onderhandelingen zijn vervat in document COM(2004) 36 definitief.

Het is de bedoeling dat het CSI na de ondertekening door de EG van de uitbreidingsovereenkomst met de VS onmiddellijk wordt uitgebreid tot alle relevante havens in de EG. Verder is het de bedoeling dat expertgroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de Commissie, de lidstaten en de VS zich gaan bezighouden met standaarden voor douanecontroles, met het oog de veiligheid van het buitengrensoverschrijdende goederenverkeer, en partnerschapprogramma's tussen handel en douane om de internationale handelsketen te beveiligen tegen terroristische aanslagen. Op die manier kan worden voorkomen dat douanecontroles in de havens van de VS leiden tot aanzienlijke barrières voor een groot deel van de transatlantische handel met de VS.

De Europese Commissie is overigens tegen Nederland en de genoemde andere lidstaten inbreukprocedures begonnen. Zij baseert zich daarbij op het standpunt dat Nederland en de andere lidstaten die zich hebben aangesloten bij het CSI, gehandeld zouden hebben in strijd met het EG-verdrag (artt. 131 en 133), enerzijds vanwege vermeende handelsverleggingen als gevolg van hun deelname, anderzijds vanwege het bestaan van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken, PbEG L 222 van 12 augustus 1997, in samenhang met artikel 10 van het EG-Verdrag. Het is in dit verband van belang dat de overeenkomst tussen de EG en de VS alleen ziet op wetgeving die op communautair niveau is vastgesteld voor het buitengrensoverschrijdende goederenverkeer en niet op nationale maatregelen. Verder is van belang dat de overeenkomst tussen de EG en de VS een bepaling kent (in art. 5) die de onderlinge verhouding tussen de EG-overeenkomst en de door de lidstaten zelf met de VS afgesloten douanebijstandsverdragen beoogt te verduidelijken.

Door het ondertekenen van de uitbreidingsovereenkomst tussen de EG en de VS zou de ratio ontvallen aan de voortzetting van de inbreukprocedures.

Rechtsbasis van het voorstel:

Art. 133, lid 3 juncto art. 300, lid 2, eerste zin, EG-verdrag en art. 3 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken (PbEG 1997,L 222).

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Raad neemt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de ondertekening (art. 300, lid 2, eerste zin, EG Verdrag. Er is geen rol voor het Europees Parlement.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Het voorgestelde Raadsbesluit zal een overlegprocedure inzake de verdere intensivering van de samenwerking op het gebied van containerveiligheid introduceren. Dit overleg zal plaatsvinden binnen het bij art. 247 van Verordening (EEG) 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 (PbEG 1992, L 302) tot vaststelling van het communautaire douanewetboek ingestelde comité.

Subsidiariteit en proportionalitiet:

Subsidiartiteit: Het betreft een uitbreiding van de Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken van 1997 tussen de EG en de VS met de samenwerking op het gebied van containerveiligheid en aanverwante zaken. Door deze uitbreiding wordt de mogelijkheid geschapen om ook op communautair niveau aan het CSI deel te nemen.

Proportionaliteit: Positief. Een besluit van de Raad is het geëigende middel.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Indien er vanuit andere Nederlandse havens dan die van Rotterdam voldoende handelsverkeer per zeecontainers is, bestaat in beginsel de mogelijkheid om deel te nemen aan het CSI. Aan deelname aan het CSI zijn over het algemeen kosten verbonden (menskracht, inspectietechnologie). Vooralsnog beperkt de samenwerking met de VS in het kader van het CSI zich tot de haven van Rotterdam.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De overeenkomst treedt in werking na ondertekening door de EG en de VS. Als de overeenkomst niet door beide partijen op dezelfde dag wordt ondertekend, treedt zij in werking op de dag waarop de tweede partij ondertekent.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Voor Nederland is van belang dat de handel met de VS niet onnodig belemmerd wordt. Uiteraard is ook seponering van de inbreukprocedure voor Nederland van belang. In beginsel staat Nederland positief ten opzichte van het bereikte onderhandelingsresultaat.

Fiche 3: Besluit tot instelling van het Gemeenschapsoctrooigerecht

Titel:

Voorstel voor een Besluit van de Raad tot instelling van het Gemeenschaps-octrooigerecht en betreffende beroepen bij het Gerecht van eerste aanleg


Datum Raadsdocument: 12 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5189/04

Nr. Commissiedocument: COM(2003)828

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. JUST en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Hof van Justitie, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorgestelde besluit van de Raad maakt deel uit van het algemene project een communautair octrooisysteem in te stellen. Via een herziening van het Europese Octrooiverdrag en de toetreding van de Gemeenschap tot dat verdrag wordt het Europees Octrooibureau gemachtigd Gemeenschapsoctrooien te verlenen die de houders rechten geven overeenkomstig de verordening van de Raad betreffende het Gemeenschapoctrooi. Na afloop van een overgangsperiode zullen geschillen over met name inbreuken op en de geldigheid van deze rechten aan een communautaire rechter worden voorgelegd. Deze maatregelen betekenen een hervorming van het octrooibeschermingssysteem in Europa, dat wordt gekenmerkt door nationale octrooititels die kunnen worden gehandhaafd voor de nationale rechter. Ook brengen ze de noodzakelijke aanpassingen ten behoeve van de Europese industrie, die steeds vaker in diverse lidstaten werkzaam is. De maatregelen moeten het concurrentievermogen van de innovatieve industrieën in de Unie vergroten door de invoering van een uniforme octrooibescherming voor de gehele Gemeenschap, die kan worden gehandhaafd voor een enkele communautaire rechter wiens beslissingen geldigheid hebben voor de gehele Gemeenschap. Hierdoor wordt procederen over octrooien in Europa goedkoper, eenvoudiger en wordt de rechtszekerheid versterkt.Binnen dit algemene project beoogt dit voorstel de instelling van een Gemeenschapsoctrooigerecht voor de beslechting van geschillen inzake Gemeenschapsoctrooien en een regeling voor de nieuwe functie van het Gerecht van eerste aanleg als beroepsinstantie tegen beslissingen van het Gemeenschapsoctrooigerecht.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 225 A EG en artikel 245 EG.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:De Raad besluit met unanimiteit na raadpleging van het Europees Parlement en Hof van Justitie

Instelling nieuw Comitologie-comité:nvt

Subsidiariteit en proportionaliteit:.

Subsidiariteit: n.v.t, want het instellen van rechterlijke kamers is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Proportionaliteit: positief, want een besluit is het geëigende middel om dergelijke kamers in te stellen.

Consequenties voor de EU-begroting:


1ste jaar: ¤ 3.257.000; voor 2010 ¤ 7.115.000; voor 2011 ¤10.472.000; voor 2012 ¤ 11.606.000; voor 2013 ¤ 12.440.000; daarna ¤13.982.000 structureel. Dit gaat in tegen het Nederlandse standpunt dat voor de periode na de looptijd van de huidige financiële perspectieven (na 2006) nu geen toezeggingen mogelijk zijn.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Mogelijk kostenbesparing voor Justitie omdat een deel van de Nederlandse procedures zich naar het octrooigerecht verplaatst. Onduidelijk is of Nederland een extra financiële bijdrage moet leveren aan het octrooigerecht. Dit moet nagevraagd worden in de onderhandelingen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):nvt

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkintreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:nvt

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Belang is dat het procederen over octrooien in Europa eenvoudiger, sneller en goedkoper wordt. Bovendien wordt door de uniforme octrooirechtspraak de rechtszekerheid versterkt. Het voorstel gaat wel in tegen het Nederlandse standpunt dat voor de periode na de looptijd van de huidige financiële perspectieven (na 2006) nu geen toezeggingen mogelijk zijn. Nagevraagd zal worden of het octrooigerecht financiële gevolgen voor Nederland zal hebben. Eerste opstelling positief.

Fiche 4: Beschikking betreffende kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties

Titel:
Beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende een enkel kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass)


Datum Raadsdocument: 5 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5032/04

Nr. Commissiedocument:COM(2003)796 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap i.o.m. EZ, FIN, BZK, BZ, SZW

Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, Onderwijs-, Jeugd- en Cultuurraad (OJC-Raad)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In het kader van de Lissabon doelstellingen heeft de Commissie de betreffende concept- beschikking gepubliceerd, waarin onder de naam Europass één kader wordt vastgesteld om de transparantie op het gebied van diploma's, kwalificaties en competenties, zowel voor academische als beroepsdoeleinden te verbeteren. Een gebrek aan transparantie is namelijk een hindernis voor de mobiliteit en een rem op de ontwikkeling van een flexibele arbeidsmarkt in Europa.

Het belangrijkste onderdeel van dit initiatief is om een aantal bestaande documenten aan elkaar te koppelen in een enkel kader, in de vorm van een persoonlijk, gecoördineerd portfolio van documenten onder de naam Europass (de naam Europass wordt overgenomen van de bestaande Europass-beroepsopleidingen, die in dit voorstel worden omgedoopt tot MobiliPass-beroepsopleidingen). Eenieder kan vrijwillig gebruik maken van dit portfolio om zijn kwalificaties en competenties in heel Europa beter kenbaar te maken en te presenteren. Met dit voorstel wordt echter geen wettelijke erkenning van kwalificaties beoogd. Wel is een wettelijke erkenning van kwalificaties en competenties alleen mogelijk nadat voldoende transparantie is bereikt. Binnen de Europass-portfolio worden de volgende vijf documenten gedefinieerd:


1.het Europees Curriculum Vitae (een Europees model voor een cv dat door elke betrokkene zelf dient te worden ingevuld),


2.de MobiliPass (een document dat een in het buitenland opgedane leerervaring in het beroepsonderwijs beschrijft ),


3.het Diplomasupplement (een document dat een specifiek leertraject in het hoger onderwijs beschrijft),


4.het Europees Taalportfolio (documenteren van taalvaardigheden), en


5.Certificaatsupplement (betreft diploma's/certificaten op niveau van secundair beroepsonderwijs).

Ter uitvoering van de beschikking zal het Europass-informatiesysteem via internet beschikbaar worden gemaakt. Voorts wijst elke lidstaat een nationaal Europass-bureau aan dat verantwoordelijk is voor de werkzaamheden in verband met de implementatie van de beschikking op nationaal niveau. Hiermee wordt een Europees netwerk van nationale Europass-bureaus ingesteld waarbij de Commissie zorg draagt voor de coördinatie.

Aandachtspunt is dat met betrekking tot het feitelijke beheer van de documenten, sommige activiteiten decentraal georganiseerd zullen worden. Zo zal bijvoorbeeld het Diplomasupplement niet centraal worden uitgegeven door het nationale Europass-bureau, maar door de instellingen van hoger onderwijs zelf- . De afgifte van het certificaatsupplement is de verantwoordelijkheid van het aangewezen National Reference Point- . In de uitwerking van het Europass voorstel zal hiermee rekening worden gehouden.

Rechtsbasis van het voorstel:

De artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Co-decisie, volgens procedure van artikel 251 van het Verdrag

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. De Commissie coördineert waar nodig. De lidstaten blijven zelf verantwoordelijk. Elke lidstaat dient een nationaal Europass-bureau aan te wijzen, dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van alle in de beschikking opgenomen activiteiten. Hierdoor ontstaat een Europees netwerk van Europass-bureaus. Er is derhalve sprake van een voorstel dat moet leiden tot intensievere samenwerking tussen de lidstaten op het vlak van kwalificaties en competenties en niet van het overhevelen van bevoegdheden naar het niveau van de Gemeenschap.

Proportionaliteit: positief. Een beschikking is het geëigende middel om het gestelde doel te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting:

¤ 4.918.000 voor de periode 2005-2006. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:


-(a) Steun van de Gemeenschap voor de implementatie op nationaal niveau (werkzaamheden nationaal Europass-bureau's) ¤ 3.750.000. De financiële steun van de Gemeenschap voor de nationale Europass-bureaus wordt verstrekt in de vorm van subsidies voor huishoudelijke uitgaven en wordt toegekend na goedkeuring van het werkprogramma voor de werkzaamheden die in artikel 9 van de beschikking worden genoemd.


-(b) Technische en administratieve bijstand, ondersteuning en IT-uitgaven: ¤ 250.000


-(c) Financiële gevolgen voor de personeelsuitgaven en andere huishoudelijke uitgaven: ¤ 918.000

Er zal medefinanciering worden verstrekt voor maximaal 50% van de totale kosten van de operatie.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Er is sprake van een medefinanciering van maximaal 50%. In het voorstel worden de kosten van de werkzaamheden van het nationaal Europass-bureau geraamd op gemiddeld ¤ 150.000 per jaar. Met een medefinanciering van maximaal 50% betekent dit dat de financiële consequenties voor de rijksoverheid minimaal ¤ 75.000 per jaar bedraagt, m.a.w. minimaal ¤ 150.000 voor de periode 2005 t/m 2006. De budgettaire consequenties dienen te worden gedekt binnen het verantwoordelijke beleidsdepartement.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Het nationale Europass-bureau- dient rechtspersoonlijkheid te hebben en dient aan te sluiten bij bestaande organen die vergelijkbare activiteiten verrichten. In Nederland zijn Colo- en Nuffic- . nauw betrokken bij de erkenning van kwalificaties. Internationale Diplomawaardering (IDW) en hetInformatiecentrum Diplomawaardering (IcDW) te Zoetermeer zijnsamenwerkingsverbanden tussen Colo en Nuffic, welke een rol zouden kunnen spelen in het kader van het nationale Europass-bureau.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het voorstel is dat de beschikking op 1 januari 2005 in werking treedt. Voor de periode 2005-2006 dient elk land een Nationaal Europass-bureau in het leven te roepen om alle relevante activiteiten rondom de implementatie van Europass te coördineren en de taken van het nationale bureau zoals beschreven in het voorstel (zie artikel 9 van de Beschikking), uit te voeren. De uitvoeringstermijn is bijzonder kort en de vraag is of het met ingang van 1 januari 2005 instellen van een nationale Europass-bureau wel haalbaar is.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Het voorstel past in de Lissabon doelstellingen (2000) dat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moet zijn en dat hiertoe, aldus de Europese Raad, modernisering van de Europese onderwijsstelsels noodzakelijk is (strategische doelstellingen 2001: kwaliteit, toegankelijkheid en openheid naar de wereld). Versterkte Europese samenwerking op het terrein van transparantie op het gebied van diploma's, kwalificaties en competenties vormt hierbij een onmisbare stap in het proces om tot een systeem van de erkenning van beroepsopleidingen te komen. Tevens bevordert het voorstel de mobiliteit.

Fiche 5: Mededeling inzake Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES)

Titel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): totstandbrenging van een GMES-capaciteit tegen 2008 ­ (actieplan 2004-2008)


Datum Raadsdocument: 9 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6094/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 65 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat i.o.m. BZ, EZ,

VROM, LNV, FIN, OCW, DEF en BZK

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het GMES-initiatief is in 1998 gelanceerd door de Europese Commissie en een groep Europese ruimtevaartagentschappen (het Baveno Manifesto, oktober 1998). Het initiatief wordt gezien als een toepassingsgerichte inspanning om technieken voor kennisondersteuning (in het bijzonder technieken voor aardobservatie en de technologieën van de informatiemaatschappij) in te zetten ten behoeve van de uitvoering van het Europese beleid op de terreinen van milieu en veiligheid. GMES is een antwoord op de oproep van de voorzitter van de Commissie, Romano Prodi , :"om als Europate streven om een civiele wereldmacht te worden in dienst van duurzame ontwikkeling in de wereld. Alleen wanneer Europa dit weet te bereiken, kan het zijn eigen strategische veiligheid verzekeren -".

Het risico bestaat dat Europa voor zijn informatiebehoeften in verband met belangrijke beleidskwesties zoals milieuverdragen, conflictpreventie en humanitaire acties, in toenemende mate afhankelijk wordt van derden indien de in Europa aanwezige wetenschappelijke en technische capaciteiten niet gebundeld worden. Er moet daarom voor gezorgd worden, dat Europa continue toegang heeft tot operationele diensten die over kritieke milieu- en veiligheidskwesties informatie van hoge kwaliteit leveren. Het initiatief voor wereldwijde monitoring ten behoeve van milieu en veiligheid (GMES) biedt een unieke mogelijkheid om hierop te reageren.

GMES is voor wat de ruimtevaartcomponent betreft in lijn met de Europese ruimtevaartstrategie- 5 die is uitgewerkt door de Commissie en het Europees Ruimtevaartagentschap ESA en is het antwoord op het de door de ministerraden van respectievelijk de EU en ESA in november 2000 gedane verzoek om samen met de lidstaten "de contouren te schetsen van het GMES-initiatief, waarbij om te beginnen de behoeften van gebruikers en burgermaatschappij in kaart zouden moeten worden gebracht, en om uitvoeringsvoorstellen op te stellen".

De Commissie heeft eind 2003 het Witboek betreffende de Europese ruimtevaartplannen uitgegeven; GMES neemt hier een belangrijke plaats in.

Rechtsbasis van het voorstel: Niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Mogelijke toekomstige regelgeving voortvloeiend uit deze mededeling zal als rechtsbasis hebben: Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (met name artikel 71, 95, 170, 171 of 174). Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1).

Kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het ESA - Besluit van de Raad (document 12858/03) inzake de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Europees Ruimteagentschap.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: In het kader van een eventueel op te richten gemeenschappelijke onderneming (art. 171 uit EG-verdrag) heeft het EP een consultatieve rol.

Instelling nieuw Comitologie-comité: geen

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, betreft een mededeling.

De systemen die bij de monitoring gebruikt kunnen gaan worden vallen echter zowel onder de competentie van ESA en deels onder die van de EU (die elkaar gedeeltelijk, maar niet volledig overlappen), waardoor betrokkenheid van beide gewenst is. Informatie, gegevens en kennis dient op de ruimere Europese schaal te worden afgestemd om op nationaal niveau te kunnen gebruiken. De subsidiariteit van eventuele vervolgvoorstellen is daarmee positief.

Consequenties voor de EU-begroting:
In de mededeling wordt het voorstel gedaan om de activiteiten die gedurende de periode 2004-2006 nodig zijn om GMES op te bouwen te financieren uit de reeds beschikbare EU middelen (6de Kaderprogramma) en via ESA (GMES Service Element). Voor deze activiteiten is geen extra budget nodig. Voor de operationele periode vanaf 2007 hangt de financiering af van de toekomstige financiële perspectieven van de EU. De Commissie heeft in de Mededeling een voorlopige indicatieve financieringsstrategie opgenomen en zal mogelijk in 2005 met een definitieve strategie komen, gebaseerd op een "business model" voor GMES.

Indicatief geeft de Commissie de volgende investeringen voor de GMES-componenten vanaf 2007:

Dienstverlening en management:


-80 milj. euro in 2007 voor de dienstverlening en gegevensintegratie;


- 150 milj. euro per jaar vanaf 2008 voor dienstverlening, gegevensintegratie en uitbreiding van GMES met nieuwe en noodzakelijke thema's.

Ruimtecomponent:


- 100 milj. euro per jaar vanaf 2007 uit ESA programmamiddelen voor het instandhouden van de noodzakelijke waarneemsystemen in de ruimte (aardobservatiesatellieten), oplopend door additionele publieke middelen tot 340 milj. euro in 2013 (bron: Witboek ruimtevaart).

In-situ component:


- Gedurende de periode 2004-2007 zal geïnventariseerd worden hoe de benodigde architectuur van het in-situ netwerk eruit moet zien. Eén van de uitkomsten zal een indicatie zijn van de mogelijkheden voor financiering door de Lidstaten van de benodigde aanpassingen en verbeteringen.

Data-integratie en informatiebeheer:


- De realisatie van de benodigde grondinfrastructuur zal naar verwachting deels gefinancierd kunnen worden uit het 6de Kaderprogramma. Voor ontbrekende financiële middelen zal gekeken worden naar ombuiging van nationale investeringen die in het kader van onderhoud en vernieuwing van de exploitatie van geo-informatie reeds voorzien zijn. De Commissie schat de benodigde middelen hiervoor in de orde van 200 miljoen euro per jaar.

De Commissie voorziet dat de GMES dienstverlening grotendeels economisch rendabel zal zijn. De overheden zullen echter in bepaalde gevallen (promotie van specifieke componenten van de infrastructuur die een algemeen Europees belang hebben, aandacht voor dienstverlening voor een specifiek algemeen beleid) invloed hebben op de dienstverlening.

Voor uitbreiding van de voor GMES benodigde publieke middelen zal onderzocht worden of de definitie van het Trans-Europese Netwerk (TEN) hiertoe uitgebreid kan worden. De mogelijkheid voor private investering na 2006 (o.a. via de Europese Investeringsbank) zal in 2004 door de Commissie onderzocht worden.

Begin 2005 zal de Commissie rapporteren over de voortgang in GMES en met voorstellen komen voor het management van GMES en de financiering van de operationele fase vanaf 2008.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Nederland levert aan GMES een financiële bijdrage onder meer via het Earth Watchprogramma van het European Space Agency (ESA) en het zesde kaderprogramma. Het GMES-onderdeel van Earth Watch is voorzien van een indicatieve financiering van 83,9 MEURO. Het Nederlandse aandeel daarin bedraagt 1,75 MEURO. Via het zesde kaderprogramma is voor GMES een budget beschikbaar van 150 MEURO (indicatief). Tot en met jaar 2006 wordt voorgesteld financiering via de bestaande budgetten te laten lopen (hoofdzakelijk via EU en ESA). Deze en mogelijk nog andere uitvoeringskosten zullen worden opgevangen binnen de desbetreffende budgetten die bij de betrokken departementen hiervoor zijn gereserveerd. Vermoedelijk begin 2005 komt de Commissie met een financieringsstrategie voor de jaren vanaf 2007, begin van de operationele fase.

De volgende ESA-Council op ministersniveau zal besluiten nemen over het vervolg van het Earth Watch Programme van ESA met mogelijke financiële consequenties vanaf 2007.

Personele gevolgen zijn vooralsnog beperkt tot deelname aan internationaal overleg.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

GMES moet vanaf 2008 operationeel zijn.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

GMES levert producten en diensten die ingezet kunnen worden bij te nemen maatregelen tegen dreigingen en mogelijk optredende calamiteiten die klimaat- en milieu gerelateerd zijn. In het licht van de door klimaatverandering optredende milieueffecten kan Nederland in de komende decennia grote bedreigingen verwachten. Zeespiegelrijzing, verzilting van kostbare landbouwgronden, dijkbeschadigingen door hoge waterstanden of door uitzonderlijke droogte en toenemende luchtvervuiling tijdens extreme warmteperiodes zijn enkele voorbeelden die een bedreiging kunnen vormen voor de Nederlandse bevolking. Het (sociale) veiligheidsaspect van GMES wordt dan een belangrijk "product" voor de Nederlandse overheden om de burgers optimale bescherming te bieden. Daarnaast kan het (economische) veiligheidsaspect schade tot het minimum beperken.

Nederlandse instituten en bedrijven kunnen met de erkende expertise en in eigen belang bijdragen aan de opbouw en exploitatie van GMES. Voor die organisaties betekent dat niet alleen het innemen van een marktpositie, maar vooral ook vermeerdering van (eigen) kennis van de processen en vergroting van (internationale) bekendheid, met de mogelijkheid om snel en efficiënt bij te kunnen dragen aan de hulpverlening bij optredende calamiteiten.

Cost-benefit studies, waarbij gekeken is wat het effect is van een verbeterde toegankelijkheid tot en het gebruik van GMES-gegevens, resulteren in kostenbesparingen op socio-economisch gebied in de orde van 1,2 ­ 1,8 miljard euro per jaar voor Europa. Hoe dit voor Nederland uitpakt is moeilijk te zeggen.

Fiche 6: Ontwerpbesluit betreffende de aanpak van voertuigcriminaliteit

Titel:
Ontwerpbesluit betreffende de aanpak van voertuigcriminaliteit met grensoverschrijdende implicaties


Datum Raadsdocument: 27 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5450/04

Nr. Commissiedocument:onbekend

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Kon.Relaties

in nauwe samenwerking met Justitie i.o.m. V&W, BZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: RWG Politiesamenwerking, alsmede Comite art.36 CATS, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Voertuigdiefstal is een vorm van criminaliteit van grote omvang. Een nationale aanpak van deze criminaliteit is niet afdoende, aangezien het veelal om georganiseerde criminaliteit gaat die zich niet aan de nationale grenzen van de EU houdt. Daarnaast bestaat er een verband tussen voertuigcriminaliteit en andere vormen van criminaliteit, zoals handel in verdovende middelen, vuurwapens en mensenhandel. Het is geen uitzondering dat bedrijvers van deze vorm van illegale handel zich verplaatsen met gestolen voertuigen. Het voorstel is toegespitst op het versterken van de internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding voertuigcriminaliteit tussen bevoegde autoriteiten (wetshandhavingdiensten, Europol en de voertuigregistratie autoriteiten). Belangrijk is dat daarbij gebruik wordt gemaakt van beschikbare informatie en de bestaande opsporing- en registratiesystemen zoals het Schengen Informatiesysteem (SIS) en/of het gestolen voertuigregister van Interpol en het nationale voertuigregister. Een groot aantal van deze nationale voertuigregisters is met elkaar verbonden door het European Car and driving license Information System (EUCARIS). Speciaal aandachtspunt is de versterking van de publiek/private samenwerking, zoals met verzekeringsmaatschappijen en autofabrikanten. Voorts dienen de lidstaten binnen de wetshandhavingdiensten nationale contactpunten aan te wijzen voor de aanpak van voertuigcriminaliteit. Deze contactpunten vormen een netwerk en komen jaarlijks bijeen. Europol zal daarin participeren.Verder worden voorstellen gedaan over registratie(systemen) van voertuigen en registers voor de opsporing.

Rechtsbasis van het voorstel: art. 30, lid 1 onder a en art. 34, lid 2 onder c van het Verdrag van de Europese Unie

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Eenparigheid van stemmen in de besluitvormingsprocedure (derde pijler) met advies van het Europees parlement

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.Subsidiariteit en proportionaliteit:Subsidiariteit: positief. In principe is de aanpak van voertuigcriminaliteit een nationale verantwoordelijkheid. Gezien het grensoverschrijdende karakter ervan is dit voorstel toch op zijn plaats op EU-niveau, omdat internationale samenwerking de aanpak veel effectiever zal kunnen maken.

Proportionaliteit: De voorstellen treden niet in nationale bevoegdheden en gaan niet verder dan nodig is voor een effectieve aanpak van voertuigcriminaliteit.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen kosten zijn verbonden ten laste van EU-budget.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De in artikel 7, tweede lid, van het voorstel opgenomen raadpleging van het Schengen Informatie Systeem en Interpol's ASF/Stolen Vehicle System, zal worden uitgevoerd door de in het LIV werkzame politiefunctionarissen in geval van verdachte voertuigen en zal derhalve geen additionele kosten voor de RDW meebrengen. Het voorliggende initiatief-voorstel 'aanpak voertuigcriminaliteit' regelt niet dat de voertuigregistrerende autoriteiten rechtstreeks toegang ontvangen op het Schengen Informatiesysteem SIS. Daarover dient een afzonderlijk voorstel van de Commissie COM(2003) 510 def. (zie afzonderlijke fiche over Commissievoorstel). In dat verband is opgemerkt, dat indien de Dienst Wegverkeer het recht krijgt tot directe bevraging van het SIS een aansluiting van het NSIS in Driebergen benodigd is en dat dit slechts geringe kosten met zich mee zal brengen die een bedrag van 20.000 Euro niet zullen overstijgen. Rechtstreekse aansluiting van de registrerende autoriteit op Interpol is niet aan de orde en raadpleging zal zoals ook thans via de wetshandhavingdiensten moeten plaatsvinden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De samenwerking tussen de registrerende voertuigautoriteit en de wetshandhavingdiensten is in Nederland reeds structureel geregeld; hiervoor is een afzonderlijke voorziening getroffen. In het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) zijn de Rijksdienst voor het Wegverkeer RDW, de politie en de Stichting Vermiste Autoregister werkzaam. Hier wordt informatie uit de publieke en private informatiebronnen op elkaar afgestemd. Deze afstemming beantwoordt aan het Ontwerpbesluit en zal, na inwerkingtreding van het Ontwerpbesluit, als gevolg hiervan niet gewijzigd moeten worden. De in artikel 7, tweede lid, van het voorstel opgenomen raadpleging van het Schengen Informatie Systeem en Interpol's ASF/Stolen Vehicle System, zal worden uitgevoerd door de in het LIV werkzame politiefunctionarissen in geval van verdachte voertuigen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland heeft als initiatiefnemer belang bij aanvaarding besluit, waardoor betere randvoorwaarden worden gecreëerd voor de bestrijding van voertuigcriminaliteit; dit in het bijzonder voor de wetshandhavingdiensten.

Fiche 7: Mededeling Stimulering van technologieën voor duurzame ontwikkleing

Titel:
Mededeling: Stimulering van technologieën voor duurzame ontwikkeling: een Actieplan voor de Europese Unie inzake Milieutechnologieën (ETAP)


Datum Raadsdocument: 2 februari 2004

Nr Raadsdocument: 5864/04

Nr. Commissiedocument:COM(2004) 38 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie VROM in nauwe samenwerking met EZ i.o.m. OCW, LNV, V&W, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel: RWG Milieu, Milieuraad, informele Milieuraad juli betrokkenheid RWG Onderzoek

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Milieutechnologie kan een bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling . Door allerlei belemmeringen (afzet, wetgeving, etc) kunnen de mogelijkheden onvoldoende worden benut. Daarom was aan de Europese Raad van Barcelona voorgesteld om een plan te ontwikkelen voor bevordering van de toepassing van milieutechnologie.

Het Actieplan inzake Milieutechnologieën (ETAP) is in overleg met belanghebbenden (overheden, bedrijfsleven, NGO'S) tot stand gekomen.

De doelstellingen van het Actieplan zijn:


- het wegnemen van obstakels zodat het volledige potentieel van milieutechnologieën voor milieubescherming wordt ontwikkeld en benut, en tezelfdertijd een impuls wordt gegeven aan het concurrentievermogen en de economische groei;


- zorg dragen voor een leidende rol voor de EU bij de ontwikkeling en toepassing van milieutechnologieën;


-alle belanghebbende partijen betrekken bij het nastreven van deze doelstellingen

ETAP beschrijft in totaal 28 acties om invulling te geven aan de doelstellingen.

De acties waar de Commissie prioriteit aan geeft zijn de volgende:


1.Uitbreiding van en focus op onderzoek, demonstratie en verspreiding. Verbetering van de coördinatie van de desbetreffende programma's (Kaderprogramma, LIFE, structuurfondsen, etc);


2.Totstandbrenging van technologieplatforms;


3.Totstandbrenging van Europese netwerken voor technologietests, prestatietoetsen en normalisatie;


4.Ontwikkeling van en afspraken over prestatiedoelstellingen voor cruciale producten, processen en diensten;


5.Gebruik van financieringsinstrumenten om het risico van investeringen in milieutechnologieën te helpen dragen;


6.Herziening van de richtsnoeren inzake Staatssteun;


7.Herziening van subsidieregelingen die schadelijk zijn voor het milieu;


8.Bevordering van de aankoop van milieutechnologieën;


9.Bewustmaking van het bedrijfsleven en van de consument;


10.Verstrekking van doelgerichte opleiding;


11.Bevordering van verantwoorde investeringen in en toepassing van milieutechnologieën in de ontwikkelingslanden en de landen met een overgangseconomie.

De Commissie verwacht dat de lidstaten initiatieven zullen nemen ter uitvoering van een groot deel van de acties.

De Commissie stelt voor om hiervoor gebruik te maken van de Open Coördinatiemethode (OMC), een instrument dat een proces op gang moet brengen waarbij landen (in nauwe samenwerking met de betrokken actoren) onderling afspraken maken over te bereiken doelstellingen en rapportages opstellen over de vorderingen in het bereiken van die doelstellingen. De open coördinatiemethode wordt tot nu toe vooral toegepast op de sociaal-economische beleidsterreinen van de Lissabonstrategie. Gezien het belang van het ETAP voor de milieupijler van de Lissabonstrategie stelt de Commissie nu voor deze methode ook bij de implementatie van het ETAP toe te passen. Een dergelijke werkwijze kan mogelijk sneller tot resultaat leiden dan regelgeving. Ook wordt de open coördinatiemethode gezien als een instrument dat soepeler en sneller kan inspelen op ontwikkelingen op het gebied van milieutechnologie.

Het ETAP constateert tot slot dat het volledige technologische potentieel niet wordt gerealiseerd wanneer marktverstorende prijssignalen niet worden weggewerkt.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting:
Het financiële memorandum bij het Commissievoorstel spreekt van een totaalbedrag van 23.676 miljoen euro aan betalingskredieten over een periode van 2004 tot 2009 "en volgende jaren". Dit gaat in tegen het Nederlands standpunt dat voor de periode na de looptijd van de huidige financiële perspectieven tot 2006 geen toezeggingen mogelijk zijn. Daarbij moet aan de Commissie gevraagd worden aan te geven hoe zij het ETAP-voorstel binnen de huidige categorie 3 denkt te financieren gezien de voorziene krapte binnen dit budgettaire kader vanaf 2005.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen (aangezien de uit te voeren acties reeds in het kader van het Nederlandse beleid worden uitgevoerd, worden geen additionele personele consequenties voor de overheid verwacht)

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:Nederland ondersteunt de hoofdlijnen van het Actieplan.

Het sluit nauw aan bij het nationale beleid en het daarbij behorende instrumentarium, met name de "Innovatiesubsidies Samenwerkingsprojecten" en het "Programma Milieu & Technologie".

Op een aantal onderwerpen, waarvoor een actie is geformuleerd, heeft Nederland veel expertise. Dit betreft o.a.:


-Innovatiebeleid en milieubeleid (bijv. Nota Milieu en Economie);


-interactieve beleidsontwikkeling met bedrijven en kennisinstellingen;


-financieel instrumentarium; convenanten; meerjarenafspraken;


-export bevordering;


-milieuschadelijke subsidies.

Verder zou Nederland actie kunnen nemen om geïnteresseerde (overheden, bedrijven en kennisinstellingen uit) lidstaten bijeen te brengen, al dan niet in de vorm van een technology platform.

Het is voor Nederland van groot belang initiatief te nemen in verband met het aanwijzen van Europese focal-points op technologiegebied, onder meer om aan te sluiten bij transitiemanagement (bijv. met als doel het aanboren van nieuwe Europese fondsen).

Te nemen initiatieven worden vooral bezien in het kader van het Nederlandse voorzitterschap. Zo zal ETAP één van de onderwerpen zijn die belicht worden tijdens de Informele Milieuraad begin juli 2004. Tijdens de Informele Milieuraad staat centraal de versterking van de milieupijler van de Lissabonstrategie ("het streven om de EU in 2010 tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken"). Het bevorderen van milieutechnologie wordt gezien als een belangrijk element in het beperken en zo mogelijk loskoppelen van milieuschade van economische groei. Daarnaast biedt het stimuleren van milieutechnologie ook economische kansen voor de EU, door het verwerven van een sterke concurrentiepositie in deze groeisector en het bijdragen aan een innovatieve en efficiënte economie. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de Nederlandse wens de synergie tussen de economische, sociale en milieupijler van de Lissabonstrategie te vergroten.

Het ETAP wordt een belangrijke rol toegedacht in de vormgeving van het 7e Kaderprogramma (onderzoek en ontwikkeling) en LIFE IV (demonstratie). Nederland zal in haar voorstellen voor die programma's de rol van ETAP onderstrepen, vooral ook als bindende factor tussen die programma's.

Nederland hecht groot belang aan het internaliseren van milieukosten en het hervormen van milieuschadelijke subsidies. Het verbinden van een tijdstermijn aan de door de Voorjaarsraad van 2003 bepleite hervorming van milieuschadelijke subsidies is een belangrijk element van de Nederlandse inzet voor de voorjaarsraad. Afschaffing van milieu-onvriendelijke subsidies is onderdeel van het WSSD-actieplan en is tevens onderdeel van discussie in WTO-kader (o.a. overbevissing).

Het financiële memorandum bij het Commissievoorstel spreekt van een totaalbedrag van 23.676 miljoen euro aan betalingskredieten over een periode van 2004 tot 2009 "en volgende jaren". Dit gaat in tegen het Nederlandse standpunt dat voor de periode na de looptijd van de huidige financiële perspectieven tot 2006 geen toezeggingen mogelijk zijn. Daarbij moet aan de Commissie gevraagd worden aan te geven hoe zij het ETAP-voorstel binnen de huidige categorie 3 denkt te financieren gezien de voorziene krapte binnen dit budgettaire kader vanaf 2005.

Fiche 8: Besluit tot verlenging periode maatregelen houdende afsluiting overleg met Zimbabwe krachtens art. 96 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst

Titel:
Voorstel voor een besluit van de Raad tot verlenging van de periode van toepassing van de maatregelen in Besluit 2002/148/EG houdende afsluiting van het overleg met Zimbabwe krachtens artikel 96 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst


Datum Raadsdocument: 4 februari 2004

Nr Raadsdocument: 5951/04

Nr. Commissiedocument:COM(2004) 46 def

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN en EZ

Behandelingstraject in Brussel: ACS-Raadswerkgroep, Raad Algemene Zaken en Externe Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De Raad van de Europese Unie heeft op 18 februari 2002 besloten "passende maatregelen" te nemen tegen Zimbabwe- naar aanleiding van het afgesloten worden van het overleg krachtens artikel 96 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst- .

De redenen voor het invoeren van deze maatregelen waren de ernstige schendingen van mensenrechten en van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering. Een meer directe aanleiding waren de pogingen van de Zimbabwaanse regering om te beletten dat vrije en eerlijke verkiezingen konden plaatshebben, met name door de toegang tot het land te ontzeggen aan internationale verkiezingswaarnemers en de media. Op 18 februari 2003- heeft de Raad, besloten de passende maatregelen tegen Zimbabwe met 12 maanden tot en met 20 februari 2004 te verlengen.

Sedert februari 2003 werd met betrekking tot de vijf in het kader van het overleg op grond van artikel 96 aangewezen gebieden geen vooruitgang waargenomen. De Commissie is daarom van oordeel dat de geldigheidsduur van het Besluit met 12maanden na 20 februari 2004 dient te worden verlengd.

Rechtsbasis van het voorstel: art. 96 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: positief (want betreft verlenging)

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:Nederland deelt de mening van de Commissie dat er geen enkele vooruitgang is geboekt in Zimbabwe en steunt de verlenging van het besluit

Titel:

·Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Republiek Guinee inzake de visserij voor de kust van Guinee, voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008


·Voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de voorlopige toepassing van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie, als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Republiek Guinee inzake de visserij voor de kust van Guinee, voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008


Datum Raadsdocument: 16 december 2003, 11 december 2003

Nr Raadsdocument: 15999/03, 16000/03

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 765, COM (2003) 766

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV i.o.m. FIN en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep extern Visserijbeleid, Landbouw ­en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het protocol dat gehecht is aan de Visserijovereenkomst tussen de EG en de Republiek Guinee (inzake visserij door de communautaire vloot in de wateren van Guinee) is op 31 december 2001 afgelopen. Dit protocol is tweemaal verlengd (van 1 januari tot en met 31 december 2002 en van 1 januari tot en met 31 december 2003) in afwachting van de onderhandelingen tussen de Commissie en Guinee over het nieuwe protocol. De onderhandelingen hebben geleid tot het ondertekenen door de partijen van een nieuw protocol op 27 juni 2003. Het nieuwe protocol bestrijkt de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008. De Commissie stelt voor dat de Raad de sluiting van het nieuwe protocol bij verordening goedkeurt. Daarnaast stelt de Commissie voor dat de Raad bij besluit een ontwerpakkoord inzake de voorlopige toepassing van het nieuwe protocol goedkeurt in afwachting van de definitieve inwerkingtreding.

De onderhandelingen zijn gevoerd op basis van de resultaten van een studie over de toestand van de Guinese visbestanden (d.m.v. een wetenschappelijke campagne die in oktober 2002 is uitgevoerd door een onderzoeksvaartuig) en van de evaluatie van het huidige protocol, alsmede van een analyse van de effecten van het toekomstige protocol.

Het nieuwe protocol voorziet onder andere in vangstmogelijkheden voor trawlers (vis en koppotigen), garnalentrawlers en diverse vormen van tonijnvisserij. Voor de eerste categorie kunnen de vangstmogelijkheden worden verhoogd gedurende de looptijd van het Protocol indien aan een aantal voorwaarden is voldaan (oa aantonen dat de bestanden in goede toestand verkeren).

De financiële tegenprestatie bedraagt 3400 000 Euro, waarvan 2000 000 Euro als financiële compensatie en 1400 000 Euro voor maatregelen op het gebied van duurzaam beheer van de Guinese visbestanden. Deze bedragen kunnen in 2005 worden verhoogd tot een maximum van 3 825 000 euro en in 2006 tot een maximum van 4 250 000 naar rata van de hierboven genoemde uitbreiding van de vangstmogelijkheden. Naast de financiële tegenprestatie is voor de eerste twee jaar voorzien in twee betalingen van 500 000 en 300 000 euro voor de aanschaf van ten minste twee controlevaartuigen ter bestrijding van de illegale visserij.

Met dit nieuwe protocol beogen de partijen hun visserijbetrekkingen te versterken en de ontwikkeling van een verantwoorde en duurzame visserij in Guinee te bevorderen. Dit houdt onder andere in dat de Gemeenschap zich inzet voor de instandhouding van de visbestanden en de ontwikkeling van de lokale visserij van Guinee. De nadruk op het belang van duurzame visserij en ontwikkeling van de lokale visserij komt voort uit de recente verschuiving in het EU-beleid van het sluiten van toegangsovereenkomsten naar het sluiten van partnerschapsovereenkomsten: visserijovereenkomsten met derde landen moeten bijdragen aan duurzame ontwikkeling van de visserij en in overeenstemming zijn met het coherentiebeginsel. Ten aanzien van de financiële bijdrage moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de bijdrage in ruil voor visserijmogelijkheden en de bijdrage voor acties in het kader van het partnerschap met het betrokken derde land (Mededeling van de Commissie over een geïntegreerd kader voor partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied met derde landen COM (2002) 637).

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37, juncto artikel 300, lid 2 en lid 3, eerste alinea EG-Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: advies

Instelling nieuw Comitologie-comité:nee

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Consequenties voor de EU-begroting:
De financiële tegenprestatie bedraagt 3400 000 Euro, waarvan 2000 000 Euro als financiële compensatie en 1400 000 Euro voor maatregelen op het gebied van duurzaam beheer van de Guinese visbestanden. De redersbijdrage verschilt per categorie visserij. Deze bedragen kunnen in 2005 worden verhoogd tot een maximum van 3 825 000 euro en in 2006 tot een maximum van 4 250 000 naar rata van de hierboven genoemde uitbreiding van de vangstmogelijkheden. Naast de financiële tegenprestatie is voor de eerste twee jaar voorzien in twee betalingen van 500 000 en 300 000 euro voor de aanschaf van ten minste twee controlevaartuigen ter bestrijding van de illegale visserij.

Nederlandheeft het standpunt dat met deze overeenkomst geen voorschot op de Financiële Perspectieven 2007-2013 mag genomen worden.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:De verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederlandheeft het standpunt dat met deze overeenkomst geen voorschot op de Financiële Perspectieven 2007-2013 mag genomen worden.De financiële middelen t/m 2006 moeten onder het plafond van de rubriek voor externe acties (rubriek 4) worden gevonden.

Fiche 10: Mededeling ter verbetering van Europees industrieel potentieel op vlak van veiligheidsonderzoek

Titel:
Mededeling van de Europese Commissie over de uitvoering van de Voorbereidende Actie ter verbetering van het Europese industrieel potentieel op het vlak van Veiligheidsonderzoek, Op weg naar een programma om Europese veiligheid te bevorderen d.m.v. Onderzoek en Technologie


Datum Raadsdocument: 9 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6092/04

Nr. Commissiedocument: (COM)2004 72 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. BZ, DEF, OCW, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Concurrentiekrachtraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Europese Veiligheidsstrategie: 'Een veilig Europa in een betere wereld' goedgekeurd door de Europese Raad op 12-12-03 vormt de basis voor de ontwikkeling van een nieuwe Europese veiligheidscultuur met inbegrip van een kader voor Europees veiligheids gerelateerd onderzoek in een EU-25. Om de hierin beschreven uitdagingen op dat vlak aan te kunnen, moeten d.m.v. deze Voorbereidende Actie meer middelen gericht worden ingezet zodat de activiteiten die de lidstaten reeds ontplooien worden ondersteund, versterkt en aangevuld. De Voorbereidende Actie richt zich in het bijzonder op de ontwikkeling van een onderzoeksagenda voor veiligheidsbevordering en houdt rekening met te nemen besluiten van de Raad en de IGC t.a.v. het te vormen Defensie-Agentschap. Deze Actie vormt een specifiek antwoord op de Voorzitterschapsconclusies tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 13-05-03 en is tevens een bijdrage aan het Groei-initiatief (raadsconclusies 16 en 17-10-03) daar het gelegenheid biedt om het Europese technologische en industrieel potentieel op dit vlak te versterken. De Mededeling gaat vrij uitvoerig in op de belangrijkste doelstellingen, de te nemen eerste stappen in de vorm van indicaties voor mogelijke projecten en ondersteunende activiteiten alsmede de uitvoeringsprocedures van de Voorbereidende Actie. De lidstaten, de industrie en de onderzoekswereld vormen de belangrijkste partners van de Commissie voor de ontwikkeling van het nieuwe programma. Deze Actie zal moeten uitmonden in een Europees veiligheidsonderzoeksprogramma dat in 2007 zal starten. De kennis en ervaring die in deze fase worden opgedaan moeten helpen dit toekomstige programma optimaal op te zetten m.b.v. de noodzakelijke financiële middelen. De oproep om voorstellen i.h.k. van de Voorbereidende Actie in te dienen zal ultimo maart 2004 in het Publicatieblad EU verschijnen. Selectie en toekenning van projecten zal in de 2e helft 2004 plaats vinden.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling. Maar toekenning financiële middelen voor 1e tranche 2004 op grond van art.49-2b van Vo.1605/02 en art.32-2 van Vo.2342/02. Rechtsbasis van toekomstig programma zal later worden bepaald.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t. betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting:
Budgettaire autoriteit heeft 15 miljoen euro toegekend voor 2004 t.b.v. Voorbereidende Actie. Looptijd is 3 jaar (2004-06) met een totaalbudget van 65 miljoen euro (nog onderwerp van besluitvorming door Budgettaire autoriteit). Het is niet duidelijk of de voorgestelde bedragen voor 2005 en 2006 passen binnen de Financiële Perspectieven (FP's).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederlandse kennisinstituten en bedrijven zijn in de gelegenheid om projectvoorstellen in te dienen en gefinancierd te krijgen. Nederland kan in beginsel de Voorbereidende Actie inzake Veiligheidsonderzoek ondersteunen. Hierbij is de notie van complementariteit belangrijk ter voorkoming van overlap en fragmentatie. Specifiek defensie gerelateerd onderzoek blijft een zaak van de lidstaten o.a. in het kader van het komende Defensie-Agentschap. De start van een nieuw Europees veiligheidsonderzoeksprogramma is voor Nederland nog geen uitgemaakte zaak. Dit hangt o.a. af van de resultaten van deze Voorbereidende Actie. Verder is het de vraag of de voorgestelde bedragen voor 2005 en 2006 passen binnen de FP's. Nederland zal de Commissie vragen duidelijk te maken hoe ze de genoemde bedragen binnen de FP's wil inpassen. Als dat niet lukt, zal er elders bezuinigd moeten worden. Voor wat betreft de periode ná 2006 zullen onderhandelingen over een eventueel programma parallel moeten lopen met de onderhandelingen over de nieuwe FP's.

Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten.


Datum Raadsdocument: 17 december 2003

Nr Raadsdocument: 16261/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 739 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. FIN, BZ en VROM

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Energie, Vervoer, Telecommunicatie en Energieraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het doel van het voorstel is het verhogen van de energie-efficiency bij eindverbruikers door het bevorderen van de markt voor Energiediensten en het bevorderen van energie-efficiency maatregelen in het algemeen. Het voorstel richt zich hierbij op de detailhandelaars en op bepaalde distributeurs van energie. (emissiehandel valt er dus buiten)

Om het doel te bereiken wordt onder andere voorgesteld om:
·Een verplichte streefwaarde van 1% bovenop de autonome energiebesparing (het energiebesparingstempo zonder beleid) op te leggen op lidstaatniveau. Dat is ongeveer driemaal zoveel als de huidige Nederlandse doelstelling.


·Voor de publieke sector een verplichte streefwaarde van 1,5% boven op de autonome energiebesparing op te leggen. De Commissie vindt dat de overheid het goede voorbeeld moet geven.


·Lidstaten te verplichten belemmeringen voor de vraag naar energiediensten weg te nemen. Door o.a. distributeurs en/of verkopers van energie te verplichten gratis energie-audits aan te bieden aan hun afnemers zolang 5% van hen niet wordt bereikt door energiediensten.


·Innovatieve nettarieven te gebruiken om aan energiedienstenverplichtingen, zoals bovenstaande gratis energie-audits, te voldoen.


·Een uitzondering te maken op het EG-Verdrag, art. 87 en 88 (staatssteun), door de mogelijkheid te bieden fondsen op te richten voor subsidiëring van programma's of maatregelen voor energie-efficiëntie en fondsenvorming toe te staan voor de stimulering van de ontwikkeling van een markt voor energiediensten.


·Frequente facturering in begrijpelijke termen verplicht te stellen, zodat afnemers in staat worden gesteld hun energieverbruik te reguleren.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 175

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Co-decisie (artikel 251 EG-verdrag)

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: negatief. Met betrekking tot het opleggen van een energiebesparings-doelstelling: weliswaar staat in artikel 174 van het EG-verdrag (waar artikel 175 lid 1 naar verwijst): "behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen" genoemd als een van de doelstellingen van EG-beleid, maar bij dit voorstel is geen sprake van zwaarwegende transnationale aspecten, waardoor geen duidelijke voordelen zijn te behalen. Integendeel, Nederland is van mening dat er naast de Kyotodoelstelling geen aparte Europese doelstelling voor Energiebesparing dient te zijn.

Met betrekking tot het stimuleren van een markt in energiediensten: Er is geen sprake van één duidelijk afgebakende markt voor energiediensten hetgeen het lastig maakt om deze markt als zodanig te stimuleren. Ook is de stimulering van de markt voor energiediensten niet een aanvulling op de geliberaliseerde energiemarkt. Ten eerste is het zeer de vraag of het door de vage bepalingen in de richtlijn tot daadwerkelijke harmonisatie komt. Ten tweede zijn er geen belemmeringen in de markt tussen lidstaten die door deze richtlijn worden opgelost.

Proportionaliteit: Subsidariteit is negatief, daaruit volgt automatisch dat de propotionaliteit ook negatief is.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het voorstel leidt tot financiële consequenties voor de overheid, omdat het een energiebesparingsdoel vastlegt voor de gehele publiek sector. Om deze te halen zal de publieke sector (meer) geld moeten besteden aan energiebesparing. Bovendien zullen de Min. van EZ, VROM, V&W en LNV die zich beleidsmatig bezighouden met energie-efficiency een drie keer zo grote beleidsinspanning moeten doen om de voor de lidstaat opgelegde energiebesparingsdoelstelling te halen.

Het voorstel leidt tot aanzienlijke administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Er worden verschillende informatieverplichtingen opgelegd aan energiebedrijven en detailhandel, met name over het informeren van de eindgebruikers over energiebesparing. De meeste van deze informatieverplichtingen zijn (in deze vorm) niet gewenst.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het voorstel heeft een zeer ruime reikwijdte, die vaak niet duidelijk is afgebakend. Aangezien het voorstel niet alleen betrekking heeft op distributie en levering van elektriciteit en gas, waarvoor communautair en nationaal reeds regelgeving bestaat, maar ook op andere sectoren zoals bij voorbeeld stadsverwarming, stookolie en brandstof voor vervoer, is er niet één wettelijk kader waarbinnen dit voorstel geïmplementeerd kan worden. Ook is er niet één wettelijk kader voor wat in het voorstel "energiediensten" wordt genoemd. Om deze reden is het mogelijk dat voor de implementatie van dit voorstel nieuwe wetgeving opgesteld zal moeten worden. Door de reikwijdte van de richtlijn en de onduidelijkheid van een aantal gehanteerde begrippen, zal dit aan de hand van de besprekingen over de richtlijn nader moeten worden bezien. Aanpassing van de op de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gebaseerde regelgeving lijkt in ieder geval aangewezen. Wellicht kan een deel van de in het voorstel opgenomen verplichtingen ook geïmplementeerd worden op basis van de Wet energiebesparing toestellen. Tot slot kan, om de in de richtlijn opgenomen streefwaarden te bereiken, aanpassing van de op de Kaderwet EZ-subsidies gebaseerde regelgeving noodzakelijk zijn.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De voorgestelde implementatietermijn van juni 2006 is te krap. Zeker als nieuwe wetgeving moet worden opgesteld, is een implementatietermijn van minimaal twee jaar na de datum van totstandkoming van de richtlijn nodig. Bovendien zal, om de in het voorstel opgenomen streefwaarden te bereiken, nieuw beleid moeten worden ontwikkeld en geïmplementeerd. Ook dit zal, hoewel wetswijziging hier wellicht niet noodzakelijk voor is, de nodige tijd kosten. Het verdient daarom de voorkeur om niet een vaste datum in het voorstel op te nemen, maar om de implementatietermijn te relateren aan het tijdstip van totstandkoming van de richtlijn.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Hoewel Nederland het in algemene zin positief vindt dat er door de Commissie actie wordt ondernomen op het onderwerp van energiebesparing (in het licht van de Kyoto doelstelling is het goed te streven naar gezamenlijke acties op het gebied van energiebesparing), vindt NL een specifieke energiebesparingsdoelstelling per lidstaat zoals in het onderhavige voorstel voorgelegd niet noodzakelijk. Tenslotte is Kyoto het primaire doel, lidstaten moeten zelf de beleidsmix (duurzame Energie opwekkingen, energiebesparing etc.) kunnen kiezen die het meest effectief is gezien hun situatie.

Verder vindt Nederland dat de methodes gekozen om energiediensten te stimuleren leiden tot marktverstoring en hoge administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Fiche 12: Mededeling betreffende ontwikkelingen in de elektronische communicatie sector

Titel:
Mededeling: Connecting Europe at high speed: recente ontwikkelingen in de elektronische communicatie sector


Datum Raadsdocument: 9 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6087/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 61 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Telecommunicatie, Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Op 9 februari jl. heeft de Commissie een Mededeling uitgebracht over recente ontwikkelingen in de elektronische communicatiesector onder de titel "Connecting Europe at high speed". De tekenen van herstel in de sector zijn duidelijk zichtbaar; momenteel is sprake van bovengemiddelde groei. De Mededeling benadrukt echter de noodzaak van duurzaam politiek commitment om het daadwerkelijk gebruik van ICT in de EU te verbeteren. Daarnaast bevat de Mededeling acties om drempels voor verdere investeringen weg te nemen. Zo roept de Commissie de Lidstaten o.a. op tot een volledige en daadwerkelijke implementatie van het nieuwe regelgevende kader voor telecommunicatie, tot het spoedig opstellen van een nationale breedbandstrategie voor Lidstaten die dit nog niet hebben gedaan en tot het stimuleren van 'digital-divide quick start projecten' (t.b.v. de uitrol van breedband in zgn. 'underserved areas').

Op basis van deze Mededeling heeft het voorzitterschap raadsconclusies opgesteld waarin een aantal acties uit de Mededeling wordt herhaald. Voor de Lidstaten behelst dit o.a. de implementatie van het nieuwe regelgevende kader voor telecommunicatie, de voorbereiding en implementatie van nationale breedbandstrategieen, het aanpakken van moeilijkheden die operators tegenkomen bij het uitrollen van 3G- (=UMTS) netwerken en het stimuleren van de vraag naar breedband.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:Nederland steunt de voorstellen van de Commissie en kan instemmen met de raadsconclusies die daarop zijn gebaseerd.

Fiche 13: Mededeling betreffende enkele kernpunten inzake Europa's concurrentievermogen

Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Enkele kernpunten inzake Europa's concurrentievermogen ­ Naar een geïntegreerde aanpak


Datum Raadsdocument: 25 november 2003

Nr Raadsdocument: 15287/03

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 704 def

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. OCW, BZ, VWS, SZW, BZK, VROM, LNV, FIN, JUST

Behandelingstraject in Brussel: Raad voor Concurrentievermogen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het voorstel van de Commissie inzake een geïntegreerde strategie ter versterking van het concurrentievermogen van de Europese Unie is opgesteld op verzoek van de Europese Raad van maart 2003.

De Mededeling geeft een beeld van de prestaties en de toekomst van de Europese industrie, op basis van een analyse van het huidige concurrentievermogen. De Commissie geeft verder aan dat meer synergie tussen de verschillende beleidsterreinen en ­ instrumenten op Europees en nationaal niveau (zoals Industriebeleid, de Interne Marktstrategie, onderzoeksbeleid en mededingingswetgeving) zal uitmonden in verbetering van de randvoorwaarden voor meer concurrentievermogen en economische groei.

De Commissie grijpt de Mededeling aan om nogmaals de Raad en het EP aan te sporen lopende wetgevingsdossiers die van invloed zijn op het kader waarbinnen het bedrijfsleven moet functioneren met spoed af te ronden (zoals gemeenschapsoctrooi, herziening wetgeving met betrekking tot farmaceutische producten). Daarnaast wordt de Raad voor Concurrentievermogen aangemoedigd zijn horizontale rol bij het versterken van het concurrentievermogen en groei actief in te vullen (met name door zeker te stellen dat wetgevingsvoorstellen die van invloed -kunnen- zijn op het concurrentievermogen worden voorzien van competitiveness impact assessments).

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een Mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t., betreft een Mededeling

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland verwelkomt de geïntegreerde strategie. De strategie geeft een goed beeld van de bijdragen aan het economische groeivermogen door de verschillende beleidsopties, beschouwt deze terecht in onderlinge samenhang en doet nuttige voorstellen ten aanzien van specifieke beleidsterreinen. Positief is verder dat de geïntegreerde strategie geen nieuwe bureaucratische procedure is, maar gebruik maakt van reeds bestaande strategische (beleids)documenten van de Commissie (zoals de globale richtsnoeren, interne marktstrategie, onderzoeksstrategie en het actieplan Ondernemerschap). Nederland is van mening dat het toegevoegde waarde heeft door de integratie van verschillende elementen van de economische pijler van de Lissabon-strategie ('geheel is meer dan de som van afzonderlijke delen'). Van belang is echter ook dat gestreefd blijft worden naar integratie met de twee andere pijlers van de Lissabon-strategie (sociaal en milieu).

Verder geeft de strategie duidelijk richting aan het werk van de Raad voor Concurrentievermogen bij het versterken van de Lissabon-strategie.

Fiche 14: Mededeling betreffende aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees economisch en sociaal comité en het Comité van de regio's over de herziening van Richtlijn 93/104/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd


Datum Raadsdocument: 9 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5188/04

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 843 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.o.m. VWS, BZK, DEF, V&W, FIN, EZ en BZ

Behandelingstraject in Brussel:
Deze mededeling is een eerste aanzet om te komen tot een mogelijke aanpassing van de richtlijn inzake de organisatie van arbeidstijd. De Commissie schetst de problematiek, maar geeft in dit stadium nog geen oplossingsrichting aan. De mededeling is de start van een consultatieronde. Verwacht wordt dat de Commissie met een voorstel komt tot aanpassing van de richtlijn op basis van de verschillende reacties op de mededeling.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Op 9 september 2003 heeft het Europese Hof uitspraak gedaan in de zaak Jaeger (C-151/02). Het Hof heeft bepaald dat de tijd, die artsen rustend tijdens een aanwezigheidsdienst doorbrengen, moet worden aangemerkt als arbeidstijd in de zin van de desbetreffende EU-Arbeidstijdenrichtlijn (93/104/EC). De uitspraak geldt niet alleen voor artsen maar ook voor ander personeel die aanwezigheidsdiensten draait in de zorg, bij defensie en bij de brandweer. Bij een verdragsconforme interpretatie van de huidige Arbeidstijden richtlijn in lijn met de Hofuitspraak kunnen er met het huidige personeelsbestand veel minder aanwezigheidsdiensten worden gedraaid, omdat de in de richtlijn neergelegde grens van de maximum arbeidstijd van 48 uur per week (gemiddeld) sneller wordt bereikt.

De mededeling van de Commissie is een eerste aanzet om te komen tot een mogelijke aanpassing van de richtlijn. De Commissie schetst de problematiek, maar geeft in dit stadium nog geen oplossingsrichting aan. De mededeling is de start van een consultatieronde.

De Commissie wil graag het standpunt van lidstaten en andere betrokkenen vernemen over een mogelijke herziening van de bestaande tekst of over de invoering van andere initiatieven, - niet noodzakelijk van wetgevende aard. Daarbij moet aandacht worden besteed aan vijf belangrijke kwesties:


1. de referentieperiodes (is de tijdsperiode voor de berekening van maximumarbeidsperiode van 48 uur);


2. de interpretatie van het Hof van Justitie van het begrip arbeidstijd in de arresten SIMAP en JAEGER;


3. de toepassingsvoorwaarden van artikel 18, lid 1, onder b), i) (opt out). De opt out staat de lidstaten toe om onder bepaalde voorwaarden en uitsluitend met de instemming van de werknemer, artikel 6 van de richtlijn (maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur gemiddeld), niet toe te passen.


4. de maatregelen voor een betere combinatie van beroeps- en gezinsleven;


5. de vraag of door middel van een samenhangende benadering van deze problemen een evenwichtige oplossing kan worden bereikt om aan de bovenstaande criteria te voldoen.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Optreden van de Commissie is wenselijk om de problemen die zijn ontstaan na het Jaeger arrest op te lossen.

Proportionaliteit: positief. Een mededeling is in dit stadium het aangewezen instrument om de problematiek aan te pakken.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:De nationale budgettaire consequenties kunnen vrij omvangrijk zijn als gevolg van de uitspraken van het Hof. In dat verband heeft Nederland (nationale reparatie-) regelgeving in voorbereiding. Het Kabinet zal binnenkort een brief over deze problematiek aan de Kamer verzenden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland vraagt om een zo spoedig mogelijke structurele aanpassing van de Arbeidstijdenrichtlijn die de problemen rond de Hofuitspraak Jaeger en aanwezigheidsdiensten oplost. De hierin gehanteerde definitie van arbeidstijd is te rigide en doet geen recht aan het verschil tussen "wachten" en werkzaamheden verrichten. Om rekening te kunnen houden met de nationale omstandigheden is Nederland er voorstander van dat de lidstaten de mogelijkheid krijgen om zelf te bepalen in welke mate deze 'wachttijd' in aanmerking wordt genomen als arbeidstijd.

Nederland geeft aan dat de financiële en personele consequenties uitermate groot zijn en is van mening dat de Commissie zo snel mogelijk met voorstellen moet komen om de problematiek rondom aanwezigheidsdiensten op te lossen. De nationale budgettaire consequenties kunnen vrij omvangrijk zijn als gevolg van de uitspraken van het Hof. Inmiddels heeft Nederland (nationale reparatie-) regelgeving in voorbereiding, maar zou het wenselijker zijn om in één keer tot een structurele oplossing voor de gesignaleerde problematiek te komen door middel van een spoedig tot stand te brengen wijziging van de Arbeidstijdenrichtlijn. Nationale reparatiewetgeving die mogelijk later (na structurele aanpassing) weer gewijzigd moet worden, vindt Nederland onwenselijk.

Het Kabinet zal binnenkort een brief over deze problematiek aan de Kamer sturen met een gedetailleerde standpuntbepaling hieromtrent.

Fiche 15: Verordening betreffende Europeese Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving

Titel:
Voorstel voor een verordening betreffende het Europeese Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving


Datum Raadsdocument: 15 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5085/04

Nr. Commissiedocument:COM(2003) 808 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VWS i.o.m. JUST, BZ en BZK

Behandelingstraject in Brussel: Horizontale Werkgroep Drugs, JBZ-raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het EMCDDA (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction) is in 1991 opgericht met als doel de Gemeenschap en haar lidstaten te voorzien van objectieve, betrouwbare en op Europees niveau vergelijkbare informatie over het verschijnsel drugs en drugsverslaving. Met dit voorstel wil de Commissie de stichtingsakte van het EMCDDA aanpassen. Achtergrond is de wens van de Commissie om op de volgende punten wijzigingen aan te brengen:


·Uitbreiding van de rol van het EMCDDA op het terrein van gebruik nieuwe drugs (met name combinatie van gebruik legale en illegale stoffen, zoals alcohol en medicijnen) en het onderwerp 'emerging trends' (EMCDDA als waakhond);


·Het EMCDDA dient zich nu ook te richten op de ontwikkeling van instrumenten/ indicatoren van beleidsevaluatie. In de regeling wordt niet de evaluatie van het beleid zelf als taak opgenomen;


·Er komt een stuurgroep om het bestuur te ondersteunen. Deze verandering is vooral optisch (vervangt het dagelijkse bestuur, 'the Bureau');


·Ordening van reeds eerder doorgevoerde wijzigingen;


·De samenstelling van het wetenschappelijke comité wordt ­ met het oog op de komende uitbreiding van de Unie ­ gewijzigd. Voortaan is er geen sprake meer van een afvaardiging per lidstaat, maar van 18 leden die op grond van hun expertise benoemd worden.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 308 van het EG-Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:eenparigheid van stemmen Raad; adviesprocedure EP

Instelling nieuw Comitologie-comité:N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. De doelen van het EMCDDA kunnen onvoldoende op nationaal niveau bereikt worden. Optreden op EU-niveau heeft, onder meer in verband met schaalvoordelen en effecten van onderzoek/interventies, duidelijk meerwaarde.

Proportionaliteit: positief. Een verordening is het geëigende middel om de stichtingsakte van het EMCDDA aan te passen.

Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie geeft niet expliciet aan wat de consequenties voor de EU-begroting zullen zijn. Deze zijn echter waarschijnlijk wel te verwachten: er zijn nu al tekenen van overbelasting van het EMCDDA bij het behalen van de doelstellingen in relatie met de beschikbare middelen (zoals: publicaties van het EMCDDA die niet meer in alle EU-talen worden vertaald).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Ja, met name voor de NFP's (national focal points, in Nederland is dit momenteel het Trimbos Instituut): grotere inzet voor gegevensverzameling en ­analyse voor andere, legale drugs en waarschijnlijk ook voor de activiteiten op het gebied van 'emerging trends'. Evt. financiële consequenties zouden in dat geval door de begroting van het betrokken departement moeten worden opgevangen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Mogelijkerwijs dienen de registratieregelingen van de Welzijnswet te worden aangepast.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:Nog niet aangegeven.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland acht het van groot belang dat er wat betreft de invulling van functies, taken en prioriteiten van het EMCDDA voldoende flexibiliteit wordt ingebouwd, zodat de inzet van het EMCDDA nader ingevuld kan worden in lijn met en in aansluiting op de nieuwe drugsstrategie. Indien deze ruimte onvoldoende aanwezig is, zal Nederland voorstellen het aannemen van voorliggend voorstel uit te stellen totdat de nieuwe strategie is vastgesteld.

Met betrekking tot de inhoud van het voorstel van de Commissie: Nederland kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel om de stichtingsakte van het EMCDDA te wijzigen. Nederland gaat akkoord met de uitbreiding van taken van het centrum. Als dit betekent dat de Commissie daar vanuit de EU-begroting ook extra middelen voor wil vrijmaken, zal het tegelijkertijd moeten aangeven waar elders in de EU-begroting daarvoor ruimte wordt vrij gemaakt. Als dat niet lukt, zal de Commissie het ambitieniveau van het EMCDDA naar beneden moeten bijstellen.

Verder acht Nederland het van belang dat er meer duidelijkheid komt over de positie van het wetenschappelijke comité, alsmede over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur, centrum, wetenschappelijk comité en ingehuurde deskundigen.

Verder zal Nederland er voor pleiten dat de aan het EMCDDA toegewezen taken betrekking hebben op alle aspecten van de drugsproblematiek, waaronder aanbodvermindering. Tot slot neemt Nederland er nota van dat beleidsevaluatie niet een zelfstandig te initiëren taak van het centrum is, maar dat ­ als politiek besloten wordt tot beleidsevaluatie op gemeenschapsniveau of op ander niveau ­ teruggevallen kan worden op een goed in het betreffende onderwerp ingevoerde instantie.


- 1. Tijdens de in september 2003 gehouden conferentie van Europese ministers over de verwezenlijking van een Europese ruimte voor hoger onderwijs is afgesproken dat elke student die vanaf 2005 afstudeert aan een instelling van hoger onderwijs, van die betreffende onderwijsinstelling, automatisch en gratis het Diplomasupplement ontvangt.


- 2. Het National Reference Point maakt onderdeel uit van een netwerk van Europese informatiecentra voor vragen over kwalificaties binnen het beroepsonderwijs en is tevens verantwoordelijk voor de afgifte van het certificaat-supplement (zie ook voetnoot 4).


- 3. Het nationale Europass-bureau fungeert als uitvoerend orgaan op nationaal niveau conform artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 54, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.


- 4. Colo is de vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Er zijn 19 kenniscentra waarvan Colo de belangen behartigt. Colo is door OCW aangewezen als expertisecentrum diplomawaardering voor het vergelijken van buitenlandse diploma's, certificaten en kwalificaties op het terrein van middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie met de Nederlandse kwalificatiestructuur. Ook is Colo door OCW aangewezen als informatiecentrum voor de toepassing van de Tweede Richtlijn Algemeen stelsel welke de toegang tot bepaalde beroepen binnen de EU/EER-lidstaten regelt. Tevens is Colo aangewezen als National Reference Point (zie voetnoot 2), en verantwoordelijk voor de afgifte van het certificaat-supplement.


5.- Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs. De Nuffic is door OCW aangewezen als het nationale erkenningsinformatiecentrum in het kader van een tweetal internationale netwerken: het NARIC-netwerk van de Europese Commissie (National Academic Recognition Information Centres) en het ENIC-netwerk van de Raad van Europa & UNESCO/CEPES (European National Information Centres on Recognition and Mobility). Ook vormt Nuffic (samen met Colo) het informatiecentrum voor de Richtlijnen Algemeen Stelsel (IRAS) en is verantwoordelijk voor de toepassing van de Eerste Richtlijn Algemeen Stelsel (RAS I) (gereglementeerde beroepen op hoger en universitair niveau).


- 5 Europa en de ruimtevaart ­ Begin van een nieuw hoofdstuk (COM(2000)597)


- Zie Besluit 2002/148/EG van de Raad (PB L 50/64 van 21.2.2002). De Raad heeft bovendien (zie conclusies van de Raad Algemene Zaken van 18 februari 2002) zijn goedkeuring gehecht aan gerichte GBVB-sancties (Gemeenschappelijk standpunt 2002/145/GBVB van de Raad en Verordening (EG) nr.310/2002 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe; PB L 50/1-12).


- Overleg op grond van artikel 96 werd op gang gebracht met de bedoeling tot overeenstemming te komen over door de Regering van Zimbabwe te nemen maatregelen gericht op het verbeteren van de situatie op vijf gebieden (beëindiging van alle officiële tolerantie voor politiek geweld; een vroege uitnodiging van internationale partners voor het ondersteunen en waarnemen van de komende verkiezingen, en volledige toegang met het oog daarop; bescherming van de vrijheid van de massamedia; onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en respect voor haar beslissingen; en beëindiging van de illegale bezetting van gebouwen en grond).


- Zie PB L 46 van 20.2.2003.

===