Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Verenigde Naties &

Internationale

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 19 maart 2004

Behandeld


- Anja Roelofs


Kenmerk


- DVF/AS-059/04

Telefoon


- 070 - 348.6767


Blad


- 1/1

Fax


- 070 ­ 348.4803


Bijlage(n)


- 1


- E-mailanja.roelofs@minbuza.nl


Betreft


- Beantwoording vragen van het lid Van Bommelover discussie in de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake ontwikkelingscriteria

Graag - bied iku hierbij- de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door - het lid Van Bommel- over - discussie in de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake ontwikkelingscriteria. Deze vragen werden ingezonden op - 1 maart 2004 met kenmerk - 2030409310.


-
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoord van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van het lid Van Bommel (SP) over de discussie in de OESO inzake ontwikkelingscriteria

Vraag 1
Welk(e) OESO-land(en) heeft (hebben) er in Development Assistance Committee (DAC)-verband aangedrongen op bijstelling van de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (de zogenaamde Official Development Assistance/ODA-normen) te komen?

Antwoord
De ODA-definitie blijft als zodanig ongewijzigd. Het DAC-secretariaat bepaalt de specifieke ODA-registratie aan de hand van 'reporting directives'. Deze aanwijzingen worden met enige regelmaat aangepast in lijn met de ontwikkeling van nieuwe instrumenten of activiteiten. Hier wordt soms door het Secretariaat en soms door DAC-leden navraag naar gedaan. Voorbeelden hiervan zijn: activiteiten op het gebied van vrede en veiligheid, activiteiten gefinancierd in het kader van het zgn. Clean Development Mechanism (CDM) en de hoogte van de discount rate die gehanteerd wordt om het schenkingspercentage van leningen te bepalen. Nederland profileert zich nadrukkelijk op de eerste twee dossiers, Japan op het laatste.

Daarnaast zijn er agendapunten die door landen specifiek zijn opgebracht. Frankrijk heeft het onderwerp garantieprogramma's op de agenda geplaatst en Spanje de gederfde belastinginkomsten als gevolg van fiscale regelingen t.b.v. private giften aan ontwikkelingsrelevante instellingen. Daarnaast wordt gesproken over een mogelijke herziening van de zogenaamde DAC-lijst van hulpontvangende landen.

Vraag 2
Welke OESO-landen hebben zich tegen aanpassing van de ODA-normen gekeerd en welke landen hebben zich niet duidelijk uitgesproken? Kunt u de bezwaren die tegen het oprekken van de ODA-normen zijn ingebracht weergeven en daar vervolgens uw commentaar op geven?

Antwoord
Binnen het gestelde sub 1 geldt dat de meeste van de hiervoor genoemde actuele vragen nog niet rijp zijn voor besluitvorming en verder worden onderzocht door de Statistische Werkgroep van het DAC. Ten aanzien van een tweetal vragen nl. de ODA-registratie van financieringen ten behoeve van vrede en veiligheid en ten behoeve van het Clean Development Mechanisme wordt gestreefd naar besluitvorming op de a.s. OESO/DAC High Level Meeting (HLM) - de ministersvergadering van het DAC - medio april a.s. Daar de onderhandelingen nog doorlopen tot het moment van de HLM, kan ik u thans geen inzicht geven in de onderhandelingsposities van elk van de DAC-leden.

Ten aanzien van het door Nederland ingebrachte verzoek geldt het volgende.

Activiteiten op het gebied van vrede en veiligheid Nederland streeft naar een verruiming van de interpretatie van de ODA-definitie op de volgende drie terreinen: 'security sector reform', vredesoperaties uitgevoerd door DAC-I landen in DAC-I landen en onderdelen van vredesoperaties van niet-DAC-I landen in DAC-I landen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de inzameling en vernietiging van overtollige wapens en de training van militairen in DAC-I landen met als doel hen te laten werken volgens de internationale normen en waarden, zoals respect voor mensenrechten en de Geneefse conventies.

De Nederlandse inbreng kan tot nu toe niet op alle onderdelen op consensus rekenen. Op een aantal onderdelen bestaat wel steun van een aantal andere DAC-landen. Dit betreft bijvoorbeeld de ondersteuning met technische assistentie van hervorming van de veiligheidssector van ontwikkelingslanden. Hierbij is het doel het bereiken van een goed georganiseerde veiligheidssector, die democratisch gecontroleerd wordt en voldoet aan de internationale normen wat betreft omvang en kosten. Het betreft hier de civiele aspecten van de security sector reform.

Wat betreft vredesoperaties bestaat er steun van sommige DAC-leden voor ODA-toerekening van civiele en humanitaire activiteiten van vredestroepen uit DAC-I landen aan DAC-I-landen. Nu bestaat deze toerekening reeds voor vredestroepen uit donorlanden aan DAC-I landen met een VN-mandaat voor activiteiten op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten, training op het gebied van douane- en grenscontrole, repatriëring en demobilisatie van voormalige strijders en het inzamelen van hun wapens, en voor het ruimen van explosieven.

Nederland ondervindt van enkele landen steun voor ODA-registratie van financiering van civiele ontwikkelingsrelevante activiteiten van vredestroepen van niet-DAC-I landen in DAC-I landen. Er bestaat anderszins weinig steun voor ODA-registratie van de kosten voor opleiding en training van DAC-1 troepen in vredestaken.

Bezwaren die enkele landen hebben opgebracht betreffen ondermeer dat alleen civiele aspecten van de veiligheidssector en activiteiten uitgevoerd door civiele organisaties op dat vlak aan ODA kunnen worden toegerekend. In één land heeft het Parlement het gebruik van ODA voor militaire doelen officieel uitgesloten.

De Nederlandse regering is van mening dat er op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling een aantal activiteiten is dat aan de ODA definitie voldoet, maar dat tot nog toe internationaal niet als ODA worden beschouwd. Aanknopingspunten hiervoor zijn de overweging dat vrede, veiligheid en stabiliteit als voorwaardenscheppend voor sociaal-economische ontwikkeling moeten worden gezien en dat "good governance" van de overheid ook de gehele veiligheidssector omvat. Zoals dat voor alle ontwikkelingsrelevante activiteiten in het algemeen geldt, maakt het, naar Nederlands inzicht, ook hier niet uit welke officiële instellingen deze activiteiten uitvoeren. Dat kunnen dus ook militaire organisaties en instituties zijn.

CDM
De vraag in hoeverre activiteiten uitgevoerd in het kader van het Clean Development Mechanism (CDM) als ODA kunnen worden gerapporteerd werd vorig jaar weer actueel toen het in werking treden van het Kyoto Protocol in zicht kwam. In deze hernieuwde discussie nam Nederland, conform het hoofdlijnenakkoord, het standpunt in dat bijdragen aan de financiering van CDM-projecten als ODA zouden mogen worden gerapporteerd. Dit bleek niet onmiddellijk haalbaar te zijn, gegeven de ferme oppositie van een aantal landen die het tegenovergestelde standpunt huldigden (het niet-rapporteren als ODA).

Thans wordt door het DAC secretariaat gewerkt aan een tussenoplossing. Het meest kansrijke compromis lijkt het voorstel tot ODA-registratie van bijdragen aan de financiering van CDM projecten onder aftrek van de waarde van de CERs (Certified Emission Reductions), die door de donor worden ontvangen (CER Value Deduction Method). Een consensus lijkt mogelijk tijdens komende HLM.

Vraag 3
Waarom bepleit u niet een grotere financiële en personele bijdrage van het Ministerie van Defensie bij initiatieven die bij voorbeeld gericht zijn op het voorkomen van en terugdringen van de participatie van kindsoldaten in gewapende conflicten?

Antwoord
Het voorkomen van en terugdringen van de participatie van kindsoldaten in gewapende conflicten behoort niet tot de expertise, takenpakket of het werkterrein van het Nederlandse ministerie van Defensie. De activiteiten die in dit kader worden ontplooid dragen bovendien een ontwikkelingskarakter hetgeen niet logischerwijs financiering uit de begroting van dit ministerie tot gevolg heeft. Voor zover de expertise van Nederlandse militairen noodzakelijk zou zijn, ben ik geenszins tegenstander van het terzake richten van een verzoek aan mijn collega van Defensie. Tot op heden is dit evenwel niet het geval geweest.

Vraag 4
Bent u bereid de stukken van de OESO die op deze kwestie betrekking hebben aan de Kamer te verzenden? Indien neen, waarom niet?

Antwoord
Ja, hierbij kan ik inzage verlenen in de door het OESO/DAC-secretariaat geproduceerde documenten naar aanleiding van de SLM.

Vraag 5
Kunt u voorbeelden geven van Nederlandse ontwikkelingsprogramma's en -projecten die niet vanuit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking, maar vanuit andere ministeriële budgetten worden gefinancierd? Deelt u het standpunt dat integraal ontwikkelingsbeleid binnen de Nederlandse context vooral tot vervuiling van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking heeft geleid? Indien neen, waarom niet?

Antwoord
Een aantal ministeries heeft middelen op de begroting staan die vallen onder het budget van 0,8% BNP dat Nederland jaarlijks bestemt voor ODA. Naast Buitenlandse Zaken, waar het grootste deel van die middelen is ondergebracht, gaat het dan bijvoorbeeld om het ministerie van OC&W (basissubsidies aan instellingen voor hoger onderwijs), het ministerie van Financiën (reguliere bijdragen aan multilaterale ontwikkelingsbanken en ­fondsen), het ministerie van Defensie (ontwikkelingsrelevante deelactiviteiten binnen crisisbeheersingsoperaties), het ministerie van Economische Zaken (financiering van het programma voor exportfinanciering Indonesië dat inmiddels wordt overgeheveld naar de bedrijfslevenprogramma's van Buitenlandse Zaken) en het ministerie van LNV (deel van de contributie aan de FAO). Ook worden uitgaven van andere departementen dan Buitenlandse Zaken aan ODA toegerekend, zoals kwijtschelding van exportkredietschulden en kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers, waarnaar u in uw vraag verwijst.

Uitgaven worden alleen meegerekend bij de realisatie van de 0,8% als ze voldoen aan de officiële 'reporting directives' voor ODA van de OESO/DAC. Op deze wijze wordt vervuiling van het totale voor ontwikkelingssamenwerking beschikbare budget voorkomen.

===