De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
trcjz/2004/2043
datum
19-03-2004
onderwerp
uitvoering en handhaving mestwetgeving
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Het lid Waalkens (PvdA) heeft tijdens de plenaire behandeling van de
twee wetsvoorstellen tot wijziging van de Meststoffenwet op 12
februari jl. aandacht gevraagd voor het fenomeen van de 'zwarte mest'
en voor onregelmatigheden bij mestexport (Handelingen II 51-3392).
Over deze kwesties deden al langer geruchten de ronde. Er liep
hiernaar dan ook reeds een onderzoek van de Algemene Inspectiedienst,
met als doel één en ander beter in beeld te brengen en op basis
daarvan een aanpak voor te stellen. Bij het plenaire overleg heb ik
daarnaar verwezen.
datum
19-03-2004
kenmerk
trcjz/2004/2043
bijlage
Over de uitkomst van het onderzoek kan ik u als volgt informeren.
Hoewel het onderzoek geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over
de precieze omvang van de onregelmatigheden, maakt het wel duidelijk
dat er alle aanleiding bestaat om de komende periode bij de uitvoering
en handhaving extra aandacht te besteden aan de intermediaire sector
en aan bij omvangrijke mesttransacties betrokken landbouwbedrijven.
Ook omdat een milieuverantwoorde mestafzet en een adequate
verantwoording van de meststromen in de keten een essentieel onderdeel
vormen van het beleid zoals dat met ingang van
1 januari 2006 zal gelden. De aanpak van de betrokken ondernemingen en
bedrijven zal derhalve worden geïntensiveerd.
Deze intensivering past in de risicobenadering die ik in het
toekomstige beleid als uitgangspunt wil nemen. Ik verwijs op dit punt
naar mijn brief van 3 november 2003 over de gevolgen van het Hofarrest
inzake de Nitraatrichtlijn (Kamerstukken II 2003/04, 26 729, nr. 59).
Daarin heb ik aangegeven dat de intensiteit van de administratieve
verantwoording en van de handhavingsactiviteiten groter zal zijn,
naarmate bedrijven op het punt van het milieu, in relatie tot de
naleving van de wettelijke normen, een groter risico veroorzaken. Voor
het te maken onderscheid tussen landbouwbedrijven met een lager risico
en bedrijven met een hoger risico zal primair worden aangesloten bij
de gebruiksnorm van de Nitraatrichtlijn voor dierlijke mest: bepalend
is of een bedrijf al dan niet een grotere mestproductie heeft dan 170
kilogram stikstof per hectare per jaar. De mestintermediairs vormen
daarnaast een bijzondere risicogroep.
Waar met de geïntensiveerde aanpak van mestintermediairs en
landbouwbedrijven met grote mestoverschotten de komende tijd vooruit
wordt gelopen op de toekomstige risicobenadering, ligt het in de rede
om in de periode tot 2006 ook recht te doen aan de pendant daarvan en
landbouwbedrijven met een lager milieurisico minder intensief te
benaderen. Dit zonder afbreuk te doen aan de gestelde milieunormen en
handhaving daarvan.
Tot 2006 blijft MINAS volledig van kracht. Iedere agrariër zal de
gegevens moeten bijhouden op basis waarvan kan worden vastgesteld of
aan de verliesnormen is voldaan. Waar het echter gaat om de extensieve
bedrijven kan vanuit de risicobenadering wel een uitzondering worden
gemaakt op de verplichting om de betrokken gegevens op een
aangiftebiljet bij het Bureau Heffingen in te zenden. Ik heb dan ook
besloten om bedrijven vrij te stellen van de verplichting om over de
jaren 2003, 2004 en 2005 een MINAS-aangifte te doen, als zij in het
betrokken jaar ten hoogste 170 kilogram stikstof per hectare aan
dierlijke mest produceren. De stikstofproductie per hectare wordt voor
elk van de betrokken jaren berekend op basis van twee factoren. Ten
eerste het gemiddeld in dat jaar op het bedrijf gehouden aantal dieren
van de onderscheiden diercategorieën in samenhang met de
stikstofexcretiewaarden als vastgelegd in bijlage F bij de
Meststoffenwet. En ten tweede de gemiddeld in dat jaar tot het bedrijf
behorende oppervlakte landbouwgrond die in het kader van MINAS in
aanmerking wordt genomen.
De vrijstelling voor de betrokken akker- en tuinbouwbedrijven en
extensieve bedrijven betreft uitsluitend de actieve
gegevensverstrekking in de vorm van de aangifte en laat onverlet dat
deze bedrijven onverkort aan de MINAS-verliesnormen zullen moeten
voldoen. Worden de verliesnormen overschreden, dan geldt de
vrijstelling niet: er zal dan alsnog aangifte moeten worden gedaan en
heffing moeten worden afgedragen. De vrijstelling ontslaat de
bedrijven evenmin van de overige in het kader van de mestwetgeving
geldende administratieve verplichtingen, zoals het bijhouden van een
MINAS-administratie, het inzenden van de perceelsopgave en het
opstellen en insturen van mestvervoersdocumenten. Overigens geldt voor
de betrokken bedrijven al een eenvoudiger administratie dan voor
intensieve veehouderijbedrijven. Voor zover de betrokken bedrijven
gebruik willen blijven maken van de mogelijkheid van verrekening van
stikstofsaldi in het verfijnde MINAS-spoor, zullen zij wèl aangifte
van de heffingen moeten blijven doen.
Ondanks de genoemde, onvermijdelijke beperkingen verwacht ik dat de
vrijstelling door veel bedrijven als een administratieve verlichting
zal worden ervaren en onnodige ergernissen zal wegnemen. Afhankelijk
van de mate waarin daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de
vrijstelling kan de lastenverlichting oplopen tot EUR 7 miljoen.
Ik vertrouw erop u hiermee voorshands voldoende te hebben
geïnformeerd.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
PDF-versie van de brief
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
uitvoering en handhaving mestwetgeving (PDF-formaat, 34 kB)
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit