Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
kenmerk: 31-04-SZW UB/SIU/2004/21143

Onderwerp Datum
Reactie op brief van de heer Joustra dd. 5 19 maart 2004
maart 2004

Bij brief van 9 maart 2004 heeft de Vaste Commissie SZW mij verzocht een reactie te geven op de brief van 5 maart jl. van de heer Joustra over huisvesting UWV (zie bijlage). Bij deze voldoe ik gaarne aan dit verzoek.

In zijn brief van 5 maart jl. stelt de heer Joustra dat de conclusies van de heer Meijer en mijn daarop gebaseerde oordeel, zoals uiteengezet in mijn brief van 16 februari jl. aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2003/4 26488, nr. 108), onjuist zijn.
Eerst ga ik in op de opmerkingen van de heer Joustra op het rapport van de heer Meijer en vervolgens op diens opmerkingen over de door mij getrokken conclusies.

Ik zie geen enkele aanleiding de bevindingen en de conclusies, die in het rapport van de heer Meijer zijn opgenomen, ter discussie te stellen.
De brief van de heer Joustra bevat, met uitzondering van de passage over de makelaarskosten, alleen feiten en argumenten die al eerder bij de Tweede Kamer bekend waren. Het betreft hier informatie die was opgenomen in de wederhoorreactie van UWV (een bijlage bij het eindrapport van de heer Meijer). De heer Meijer heeft mij desgevraagd bevestigd dat de feiten en argumenten uit deze wederhoorreactie van UWV reeds zijn verwerkt in het definitieve rapport. Daarnaast betreft het informatie die staat vermeld in de brief van de voorzitter Raad van bestuur UWV van 13 februari jl., waarin de heer Joustra mij een reactie geeft op het eindrapport van de heer Meijer. Deze brief heb ik u toegezonden als bijlage bij de bovenvermelde brief van 16 februari jl.
Ook de Rijksgebouwendienst heb ik een reactie gevraagd op de brief van de heer Joustra over het rapport. Noch de heer Meijer, noch de Rijksgebouwendienst hebben in de brief van de heer Joustra nieuwe feiten of argumenten aangetroffen en zij zien dan ook geen enkele aanleiding afstand te nemen van hun eerdere bevindingen en conclusies.

In bovenvermelde brief van 16 februari jl. heb ik op basis van het rapport van de heer Meijer onder meer de conclusie getrokken:

2

a) dat de huisvestingskosten van UWV op onderdelen zorgwekkend hoog zijn en bovendien een functionele onderbouwing missen, en daarmee onvoldoende sober en verantwoord zijn;
b) dat de voorzitter van de Raad van bestuur en het lid van de Raad van bestuur belast met de portefeuille huisvesting hebben gefaald in een ordelijk en sober huisvestingsbeleid en de informatievoorziening daarover naar mij toe; c) dat er nader onderzoek nodig is naar de makelaarskosten.

De heer Joustra is van mening dat de conclusies die ik op basis van het rapport van de heer Meijer heb getrokken onjuist zijn. Deze mening deel ik niet. Dat zal ik hieronder toelichten aan de hand van de belangrijkste onderwerpen die door de heer Joustra in zijn brief van 5 maart jl. aan de orde zijn gesteld.

Oordeel over redelijkheid en billijkheid huisvestingskosten
In mijn brief van 16 februari jl. heb ik mijn zorgen geuit over de constatering van de heer Meijer dat de kosten voor het inbouwpakket hoog zijn uitgevallen voor de gerealiseerde kwaliteit. Verder heb ik aangegeven de hoogte van de aanpassingen ten behoeve van het bestuurs- en vergadercentrum zorgwekkend te achten, met name omdat mij niet voldoende is aangetoond dat deze kosten een functionele noodzaak kennen.
Voor de hoogte van de kosten van het inbouwpakket in relatie tot de gerealiseerde kwaliteit geeft de brief van heer Joustra geen valide verklaring. De brief van de heer Joustra geeft evenmin een verklaring waarmee de functionele noodzaak van de gedeeltelijke sloop en daarop volgende herinrichting van gebouw B zou kunnen worden onderbouwd.

Kennis van onjuistheid van gegevens
Zoals ik in mijn brief van 16 februari jl. heb aangegeven, heb ik op basis van het deskundigenoordeel van de heer Meijer de conclusie getrokken dat de heer Joustra in het huisvestingsdossier onvoldoende de noodzaak heeft beseft van volledige en transparante informatievoorziening aan de minister en via mij aan de Tweede Kamer. Wetende dat het vertrouwen in UWV op het spel stond, had de heer Joustra alles in het werk moeten stellen om bij te dragen aan het herstel van dat vertrouwen. Heel expliciet doel ik hierbij op het feit dat UWV al in november 2003 op de hoogte was van de onjuistheid van eerder door mij aan de Tweede Kamer gemelde cijfers.
In zijn brief van 13 februari jl. erkent de heer Joustra de omissie en worden verontschuldigingen aangeboden: "Helaas moeten we in dit verband wijzen op het feit, dat in november 2003, na afronding van de rapportage van het ministerie van SZW, binnen UWV geconstateerd is dat in het bvo-metrage de parkeergarage was meegenomen. Bij die constatering is er ten onrechte van uitgegaan dat de in het meetcertificaat genoemde vierkante meters een adequate basis vormden voor de berekening van de kosten per vierkante meter. Hierover hadden wij u moeten informeren. De Raad van bestuur was hier echter niet op de hoogte. Wij bieden u voor deze omissie in de informatievoorziening onze verontschuldiging aan".
Ik kan dit moeilijk rijmen met wat de heer Joustra op pagina 5 van de brief van 5 maart jl. schrijft: "De onjuistheid is ontstaan door een onder uw verantwoordelijkheid gemaakte fout".

Makelaarskosten

3

Een nieuw element betreft de mededeling van de heer Joustra dat hij dadelijk na de melding hieromtrent van de heer Meijer een intern onderzoek heeft ingesteld naar de makelaarskosten en de resultaten hiervan aan de heer Meijer heeft gemeld. Dit spoort niet met de bevindingen van de heer Meijer. De heer Meijer heeft mij bevestigd dat de heer Joustra noch het door de heer Joustra bedoelde onderzoek, noch de resultaten van een dergelijk onderzoek aan hem heeft gemeld. Dit is evenmin in de wederhoorreactie van UWV aan de orde gesteld.

Op basis van het bovenstaande zie ik geen enkele aanleiding om de conclusies die ik heb getrokken op basis van het rapport van de heer Meijer te heroverwegen.

Ik vertrouw erop u hiermede naar tevredenheid te hebben geïnformeerd.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)