Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1994 Zaaknr: R03/096HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 19-03-2004
Datum publicatie: 19-03-2004
Soort zaak: civiel - faillissement
Soort procedure: cassatie

19 maart 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/096HR
JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

, wonende te ,

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,


1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 15 mei 2003 gedateerd verzoekschrift is bij de rechtbank te Almelo het faillissement van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: - aangevraagd.
Ter zitting van 11 juni 2003 heeft het verzoek bestreden en ter afwending van de behandeling van dit verzoek verzocht toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. De Rechtbank heeft bij vonnis van 8 juli 2003 het verzoek afgewezen. Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 14 augustus 2003 heeft het hof voormeld vonnis van de rechtbank te Almelo bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.


2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.


3. Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 19 maart 2004.


*** Conclusie ***

Rek.nr. R03/096HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 16 jan. 2004

conclusie inzake

Edelhoogachtbaar College,


1. Het gaat in deze zaak om de vraag of het verzoek van thans verzoeker van cassatie, hierna: , om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voor toewijzing in aanmerking komt.


2. In cassatie dient van het volgende te worden uitgegaan (zie r.o.
3.2 en 3.3 van het bestreden arrest)
(i) dreef een eenmanszaak onder de naam . Daarnaast was en/of is hij - volgens zijn eigen opgave - betrokken bij onder meer de volgende ondernemingen: The Green Apple B.V. i.o., Megafleur B.V., City Fleur B.V., GmbH. Daarnaast is oprichter van de Stichting Tomar, waarin hij de functie van voorzitter bekleedt. De Stichting Tomar is eigenaar van respectievelijk Fleureco B.V., Ned Fleur B.V. en B.V. (ii) Bij verzoekschrift van 15 mei 2003 is bij de Rechtbank Almelo het faillissement van aangevraagd.
(iii) heeft ter zitting van de Rechtbank van 11 juni 2003 ter afwending van de behandeling van het faillissementsrekest een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling overgelegd.
(iv) De totale schuldenlast van bedroeg blijkens de verklaring schuldsanering op 30 juni 2003 Euro 154.165,25. (v) Eén van de schulden betreft een schuld aan AOK Steinfurt ten bedrage van Euro 18.102,61. Deze vordering heeft betrekking op een strafrechtelijke veroordeling. is bij onherroepelijk geworden uitspraak van het Amtsgericht Ahaus op 13 maart 2001 wegens bedrog, schending van de boekhoudplicht, niet afdragen van premies en vertraagde faillissementsaanvraag veroordeeld tot een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf.

3. De Rechtbank heeft bij vonnis van 8 juli 2003 het verzoek van tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, onder meer op de grond dat niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan AOK Steinfurt.


4. is van het vonnis van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, doch tevergeefs: bij arrest van 14 augustus 2003 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.


5. Het Hof was met de Rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de schuld aan AOK Steinfurt niet te goeder trouw is geweest. Het bestaan van deze niet te goeder trouw ontstane schuld is voldoende grond om niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, aldus het Hof (r.o. 3.3). Daarnaast heeft het Hof in aanmerking genomen dat onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomens/vermogenspositie en dat hij met name zijn stelling dat hij uit geen van de onder 2.(ii) genoemde ondernemingen waarbij hij betrokken is (behalve Megafleur B.V.) inkomsten geniet op geen enkele wijze heeft onderbouwd (r.o. 3.4). Het aanbod van om nadere stukken over te leggen heeft het Hof als tardief en onvoldoende gespecificeerd afgewezen (r.o. 3.5).


6. is tegen het arrest van het Hof (tijdig; zie art. 292 lid 4 Fw) in cassatie gekomen met verscheidene klachten.


7. In het cassatierekest onder 3 wordt een vijftal klachten opgeworpen tegen het oordeel van het Hof - in r.o. 3.3 - dat ten aanzien van de schuld aan AOK Steinfurt niet te goeder trouw is geweest.


8. De eerste klacht (onder 3.1) houdt in dat het Hof heeft miskend dat de schuld aan AOK Steinfurt, ontstaan wegens bedrijfsvoering in Duitsland, als "Duitse" schuld buiten beschouwing had moeten worden gelaten omdat de Nederlandse wettelijke regeling inzake schuldsanering van natuurlijke personen territoriaal is beperkt, nu de Europese Insolventieverordening (Verordening (EG) Nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000, PbEG 2000, L 160) deze regeling niet kent.


9. De klacht is ongegrond. Zij verliest uit het oog dat de Insolventieverordening mede betrekking heeft op de Nederlandse schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (art. 2, onder a, jo. bijlage A) en dat noch uit de Insolventieverordening, noch uit de wettelijke regeling inzake schuldsanering volgt dat alleen "Nederlandse" schulden, wat daarmee ook wordt bedoeld, in aanmerking zouden moeten worden genomen.


10. De tweede klacht (onder 3.2) betoogt dat "indien en voor zover het Hof zou hebben gemeend of gedacht dat de schuld ziet op een strafrechtelijke boete", onjuist althans onbegrijpelijk is dat het Hof de onderhavige schuld in zijn oordeel heeft betrokken.


11. De klacht faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Uit r.o. 3.3 van het bestreden arrest blijkt niet dat het Hof heeft gemeend dat het hier zou gaan om een strafrechtelijke boete; het Hof spreekt immers over "de schuld aan" en "de vordering van" AOK Steinfurt.


12. De derde klacht (onder 3.3) bouwt voort op de eerste klacht en moet het lot daarvan delen.


13. De vierde klacht (onder 3.4) verwijt het Hof te hebben miskend dat naar Duits recht enkel aansprakelijk kan worden gehouden wegens zijn hoedanigheid van bedrijfsleider van de GmbH (bedoeld is kennelijk GmbH), zodat het Hof had moeten onderzoeken of zelf niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de onderhavige schuld.


14. Ook deze klacht faalt, reeds omdat ingevolge art. 79 lid 1 sub b RO over onjuiste toepassing van vreemd recht in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd.


15. De vijfde klacht (onder 3.5) bouwt voort op de eerder geformuleerde klachten en moet het lot daarvan delen.
16. In het cassatierekest onder 4 worden enige klachten aangevoerd tegen hetgeen het Hof heeft overwogen en beslist in r.o. 3.4.


17. De klachten falen wegens gebrek aan belang. 's Hofs oordeel dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen berust op twee zelfstandig dragende gronden: de grond besproken in r.o. 3.3 (het niet te goeder trouw zijn van ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan AOK Steinfurt) en de grond besproken in r.o. 3.4 (het onvoldoende inzicht geven door de Vries in diens inkomens/vermogenspositie). Waar de eerste grond in cassatie tevergeefs is bestreden, kunnen de klachten tegen de tweede grond niet baten.


18. In het cassatierekest onder 5 wordt met een rechtsklacht stelling genomen tegen het oordeel van het Hof - in r.o. 3.5 - dat er geen aanleiding is toe te laten tot het overleggen van nadere stukken, nu het aanbod daartoe tardief is gedaan en het aanbod bovendien niet nader is gespecificeerd. Volgens de klacht houdt het oordeel van het Hof een miskenning in van het recht in hoger beroep tot bewijslevering.


19. De klacht is tevergeefs aangevoerd. Het staat, ook in hoger beroep, de rechter vrij een bewijsaanbod te passeren, indien het bewijsaanbod te vaag is of niet tijdig is gedaan. Zie Kluwers Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., art. 166, aant. 6 (G.R. Rutgers) en de aldaar vermelde rechtspraak.


20. De in het cassatierekest onder 6 naar voren gebrachte klacht mist zelfstandige betekenis.

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,