Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1428 Zaaknr: C02/295HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 19-03-2004
Datum publicatie: 19-03-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
19 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/295HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk
incidenteel verweerster,
advocaat: mr. R.V. Kist,
t e g e n
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ,
gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk
incidenteel eiseres,
advocaat: jhr. mr. H.J.J. de Bosch Kemper.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - heeft
bij exploot van 8 december 1998 verweerster in cassatie - verder te
noemen: Bovemij - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd
bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht
te verklaren dat Nationale-Nederlanden rechtens niet gehouden is om de
in de dagvaarding omschreven schade van de benadeelde
geheel of gedeeltelijke te vergoeden, kosten rechtens.
Bovemij heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 november 1999 het gevorderde
afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Nationale-Nederlanden hoger beroep ingesteld
bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 9 juli 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep
bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Nationale-Nederlanden beroep in
cassatie ingesteld. Bovemij heeft voorwaardelijk incidenteel
cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van
antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn
aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot:
- vernietiging van het bestreden arrest in het principale beroep;
- verwerping van het incidentele beroep, en
- het uitspreken van de onder 7.4 geformuleerde verklaring voor recht
met afwijzing van de vordering voor het overige.
De advocaat van Bovemij heeft bij brief van 5 januari 2004 op de
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en incidentele beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 22 oktober 1997 vond een aanrijding plaats tussen een auto
(Toyota) bestuurd door en een auto (Mercedes) bestuurd
door . De aanrijding was te wijten aan .
Garagebedrijf B.V. (hierna: ) had de Toyota als vervangende
auto in bruikleen gegeven aan Intra Holland B.V. of
voor de duur van de reparatie van een auto van Intra Holland.
(ii) Bovemij was de garageverzekeraar van . Zij stond als
WAM-verzekeraar geregistreerd in het register van de Dienst Wegverkeer
als bedoeld in artikel 13 lid 2 van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).
(iii) De eigenaar van de Mercedes was casco-verzekerd bij Stad
Rotterdam. Bovemij heeft, tegen cessie van de regresvordering, Stad
Rotterdam het door laatstgenoemde uitgekeerde schadebedrag en de
eigenaar diens eigen risico van f 300,-- vergoed.
(iv) In de voorwaarden van de garageverzekering staat onder meer:
"Hoofdstuk 3 aansprakelijkheid motorrijtuigen
Met voorbijgaan aan hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden mocht
zijn bepaald, wordt met betrekking tot de onder dit hoofdstuk
omschreven motorrijtuigen de verzekering geacht aan de door of
krachtens de (...)(WAM) gestelde eisen te voldoen. Indien de
aansprakelijkheid, die onder deze verzekering is gedekt, evenwel
tevens is gedekt onder een andere polis, al dan niet van oudere datum,
of daaronder gedekt zou zijn, indien de onderhavige verzekering niet
zou hebben bestaan, dan loopt de onderhavige verzekering slechts als
excedent boven de dekking, die onder de andere polis is verleend, of
verleend zou zijn, indien de onderhavige verzekering niet zou hebben
bestaan.
Artikel 1 begripsomschrijvingen
1. Verzekerden.
De verzekerden zijn:
(...)
b. de eigenaar, de bezitter, de houder, de gemachtigde bestuurder van
het motorrijtuig alsmede personen die daarmee worden vervoerd."
(v) Intra Holland had haar eigen auto, die zich ter reparatie bevond
bij , krachtens de WAM verzekerd bij Nationale-Nederlanden die voor
deze auto als WAM-verzekeraar stond geregistreerd in het register van
de Dienst Wegverkeer. De voorwaarden van de zojuist genoemde
verzekering bepalen onder meer:
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen.
In de voorwaarden wordt verstaan onder:
(...)
1.2 Motorrijtuig
a. Het op het polisblad omschreven motorrijtuig:
b. Een niet aan de verzekeringnemer toebehorend gelijksoortig
motorrijtuig dat het onder a. vermelde vervangt gedurende de tijd
waarin dat voor reparatie en/of onderhoud tijdelijk buiten gebruik
is."
"Met voorbijgaan aan hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden
mocht zijn bepaald, wordt deze verzekering geacht aan de door of
krachtens de (...)(WAM) gestelde eisen te voldoen.
(...)
Artikel 4 Uitsluitingen
De verzekerde heeft geen aanspraak op dekking indien:
(...)
4.6 met betrekking tot een vervangend motorrijtuig een beroep kan
worden gedaan op een andere verzekering al dan niet van oudere datum."
3.2 Nationale-Nederlanden heeft een verklaring voor recht gevorderd
dat zij rechtens niet gehouden is de schade van de benadeelde geheel
of gedeeltelijk (aan Bovemij) te vergoeden. Aan deze vordering heeft
Nationale-Nederlanden ten grondslag gelegd dat de schade niet valt
onder de verzekering van Nationale-Nederlanden. Volgens
Nationale-Nederlanden is de door Intra Holland bij
Nationale-Nederlanden gesloten verzekering met betrekking tot de auto
die in reparatie was, niet een WAM-verzekering met betrekking tot de
auto die de schade heeft toegebracht, zodat de benadeelde geen
rechtstreekse vordering jegens Nationale-Nederlanden heeft. De
rechtbank heeft de vordering van Nationale-Nederlanden afgewezen. Het
hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.3 De overwegingen die het hof tot zijn beslissing hebben geleid,
kunnen als volgt worden samengevat.
(a) De Benelux-Overeenkomst betreffende de verplichte
aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en de daarbij
behorende Gemeenschappelijke Bepalingen, waarop de WAM is gebaseerd,
hebben uitsluitend betrekking op een verzekering waarvan het onderwerp
is de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe een bepaald
motorrijtuig aanleiding kan geven en zijn niet van toepassing op een
verzekering die deze aansprakelijkheid dekt van een bepaald persoon
voor het geval dat hij een willekeurig motorrijtuig bestuurt (volgens
de aanduiding van het hof: een incidentele verzekering). De
verzekering van Nationale-Nederlanden, die dekking verleent voor
aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een niet aan de
verzekeringnemer toebehorend vervangend motorrijtuig gedurende de
reparatie van zijn vaste motorrijtuig, is geen verplichte verzekering
in de zin van de Gemeenschappelijke Bepalingen en de WAM. De
rechtsgevolgen van een zodanige niet verplichte verzekering worden dan
ook niet daardoor bepaald. De benadeelde kan derhalve geen beroep doen
op het daarin toegekende eigen recht. De Gemeenschappelijke Bepalingen
en de WAM staan niet eraan in de weg dat aan een incidentele
verzekering die niet is een verplichte verzekering in de zin van de
WAM, rechtsgevolgen toekomen naar nationaal recht (rov. 5.5).
(b) In de polisvoorwaarden van de onderhavige incidentele verzekering
van Nationale-Nederlanden is een WAM-strik opgenomen: deze verzekering
wordt geacht aan de door of krachtens de WAM gestelde eisen te
voldoen. Nu het een contractuele bepaling betreft die, omdat van
algemene bekendheid is dat kernpunt van de WAM het eigen recht van de
benadeelde is, tot gevolg kan hebben dat de benadeelde als
derde-rechthebbende kan toetreden tot de verzekeringsovereenkomst
tussen de verzekeraar (Nationale-Nederlanden) en de verzekerde (Intra
Holland) zijn voor de uitleg van de WAM-strik de bewoordingen daarvan,
gelezen in het licht van de gehele tekst van de polis en mede gelet op
de aard en de strekking van het beding en de overeenkomst, in beginsel
van doorslaggevende betekenis. Daarbij is mede van belang dat naar
hedendaagse maatschappelijke opvattingen benadeelden als
verkeersslachtoffers, ook bij zaakschade, bescherming verdienen. De
benadeelde die wordt geconfronteerd met een WAM-verzekeringspolis
waarin een incidentele dekking staat en waarin een WAM-strik is
opgenomen, mag, gelet op de bewoordingen daarvan, de context van de
incidentele verzekering in een WAM-verzekeringspolis en de
beschermingsgedachte, ervan uitgaan dat hij te maken heeft met een
verzekering waarop de bepalingen van de WAM van toepassing zijn, ook
waar het de incidentele verzekering betreft. Dit brengt mee dat de
benadeelde, overeenkomstig de bepalingen van de WAM, een eigen recht
jegens de desbetreffende verzekeraar geldend kan maken. Nu de
incidentele verzekering van Nationale-Nederlanden voor de vervangende
auto geen verplichte verzekering is, is op grond van de
Gemeenschappelijke Bepalingen en de daarop gebaseerde WAM geen sprake
van een eigen recht van de benadeelde op grond van de wet, maar een
mogelijk eigen recht op grond van een derdenbeding. De benadeelde mag,
gelet op de genoemde tekstuele uitleg van de WAM-strik, ervan uitgaan
dat de verzekeraar en de verzekerde hebben beoogd ook ter zake van de
incidentele verzekering aan de benadeelde een eigen vorderingsrecht
toe te kennen jegens de verzekeraar. In het onderhavige geval heeft
Bovemij als cessionaris van de gesubrogeerd verzekeraar het
derdenbeding aanvaard en kon zij een eigen recht jegens
Nationale-Nederlanden uit hoofde van de incidentele verzekering
geldend maken dat moet worden uitgelegd als ware het een
WAM-aanspraak. Nu de aansprakelijkheidsverzekeringen van Bovemij en
Nationale-Nederlanden samenlopen, is de benadeelde, mede gelet op
artikel 11 van de WAM, niet gehouden eerst een beroep te doen op de
WAM-verzekering van Bovemij alvorens een beroep te doen op de
verzekering van Nationale-Nederlanden (rov. 5.6).
(c) Het standpunt van Nationale-Nederlanden dat uit art. 13 lid 5 WAM
volgt dat geen twee WAM-verzekeringen naast elkaar kunnen bestaan,
wordt niet aanvaard (rov. 5.7 en 5.8).
(d) Anders dan Nationale-Nederlanden heeft doen aanvoeren beoogt art.
13 lid 7 WAM niet een exclusieve WAM-verzekeraar aan te wijzen in die
zin dat de benadeelde alleen een eigen recht geldend kan maken jegens
de bij de Dienst Wegverkeer geregistreerde WAM-verzekeraar (rov. 5.9
en 5.10).
(e) De situatie waarop artikel 15 WAM betrekking heeft, doet zich hier
niet voor. Uit die bepaling volgt evenmin dat de verzekering van
Nationale-Nederlanden een secundair karakter heeft.
3.4.1 De Hoge Raad ziet aanleiding eerst enige klachten uit het eerste
middel in het incidentele beroep te behandelen. Het eerste onderdeel
daarvan keert zich tegen het oordeel van het hof dat de verzekering
van Nationale-Nederlanden niet een WAM-verzekering is. Het onderdeel
betoogt dat dit oordeel in strijd is met de door het hof vastgestelde
feiten, waaronder met name de inhoud van de polisvoorwaarden.
3.4.2 Deze klacht is gegrond. Het hof heeft in zijn rov. 5.6 ten
onrechte de verzekering van Nationale-Nederlanden aangeduid als een
incidentele verzekering, waaronder het hof verstaat een verzekering
die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekt van een bepaalde
persoon voor het geval hij een willekeurig motorrijtuig bestuurt. De
onderhavige verzekering is, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.1
onder (v) is vermeld, een WAM-verzekering. De desbetreffende
polisvoorwaarde houdt immers onmiskenbaar in dat het gaat om een
verzekering waarvan het onderwerp is de burgerrechtelijke
aansprakelijkheid waartoe een bepaald motorrijtuig - in dit geval een
niet aan de verzekeringnemer toebehorend gelijksoortig motorrijtuig
dat het verzekerde motorrijtuig zo lang als dit in verband met
reparatie en/of onderhoud buiten gebruik is, vervangt - aanleiding kan
geven (vgl. BenGH 17 maart 1986, NJ 1986, 515) terwijl daarin
bovendien uitdrukkelijk is bepaald dat de verzekering geacht wordt te
voldoen aan de door of krachtens de WAM gestelde eisen.
3.4.3 De omstandigheid dat op grond van de WAM geen verplichting
bestond tot het afsluiten van een verzekering met betrekking tot een
vervangend motorrijtuig betekent, anders dan het hof kennelijk heeft
verondersteld, niet dat de onderhavige verzekering die deze dekking
bood kan worden opgevat als een "niet-verplichte" verzekering, nu deze
blijkens het vorenoverwogene een WAM-verzekering is en als zodanig een
verplichte verzekering is. Ook het derde onderdeel van het middel is
dus gegrond.
3.5.1 De eerste klacht van Nationale-Nederlanden in het principale
beroep houdt in dat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is
getreden door in rov. 5.3 te oordelen dat de grieven zien op de vraag
of de benadeelde (of diens rechtsopvolger) jegens
Nationale-Nederlanden een eigen recht heeft op vergoeding, nu de
rechtsstrijd gaat om de beantwoording van de vraag of de benadeelde
jegens Nationale-Nederlanden een eigen recht heeft in de zin van art.
6 WAM. Het hof heeft immers, aldus Nationale-Nederlanden, in zijn rov.
5.6 geoordeeld dat geen sprake is van een eigen recht van de
benadeelde op grond van de wet, maar een mogelijk eigen recht op grond
van een derdenbeding.
3.5.2 Deze klacht kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden,
aangezien zij, ook indien zij op zichzelf gegrond mocht zijn, niet tot
een voor Nationale-Nederlanden gunstige beslissing kan leiden. Het
oordeel van het hof dat geen sprake is van een eigen recht op grond
van de wet is immers uitsluitend gebaseerd op het hiervoor in 3.4.2
als onjuist gekwalificeerde oordeel van het hof dat deze verzekering
niet (rechtstreeks) onder de WAM valt.
3.6.1 De tweede klacht van Nationale-Nederlanden is gericht tegen het
oordeel van het hof zoals hiervoor in 3.3. onder (d) vermeld. Deze
klacht houdt in dat volgens het systeem van de WAM de benadeelde
uitsluitend een recht heeft tegen de verzekeraar van wie de
verzekering is geregistreerd.
3.6.2 Deze opvatting vindt echter geen steun in het recht. In het
onderhavige geval is sprake van twee naast elkaar bestaande
WAM-verzekeringen. De omstandigheid dat een van deze verzekeringen
niet is ingeschreven in het register, kan daaraan niet afdoen. Voor
het bestaan van een WAM-verzekering is immers de inschrijving in het
desbetreffende register geen - bij of krachtens de WAM vereiste -
voorwaarde.
3.7.1 De derde en vierde klacht keren zich in het bijzonder tegen het
oordeel van het hof dat de benadeelde als derde-rechthebbende kan
toetreden tot de verzekeringsovereenkomst en dat de benadeelde op
grond van een derdenbeding overeenkomstig de bepalingen van de WAM een
eigen recht jegens de desbetreffende verzekeraar geldend kan maken.
3.7.2 Deze klachten kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie
leiden, aangezien zij, ook indien zij op zichzelf gegrond mochten
zijn, niet tot een voor Nationale-Nederlanden gunstige beslissing
kunnen leiden. Het hiervoor in 3.4.1-3.4.3 overwogene brengt immers
mee dat op grond van het feit dat de verzekering van
Nationale-Nederlanden een WAM-verzekering is, aangenomen moet worden
dat de benadeelde rechtstreeks een recht jegens Nationale-Nederlanden
kan ontlenen aan de WAM.
3.8 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het principaal beroep
moet worden verworpen. Daarmee is de voorwaarde waaronder het
incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld, zodat het verder geen
behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in
cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Bovemij begroot op
EUR 301,34 aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter,
O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en
P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.
Hammerstein op 19 maart 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/295HR
mr J. Spier
Zitting 19 december 2003
Conclusie inzake
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.
(hierna: NN)
tegen
N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij
(hierna: Bovemij)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals vastgesteld
in rov. 4 van het in cassatie bestreden arrest van het Hof Arnhem.
1.2 Op 22 oktober 1997 vond een aanrijding plaats tussen een auto
(Toyota) bestuurd door en een auto (Mercedes) bestuurd
door .(1) De aanrijding was te wijten aan [betrokkene
2]. Garagebedrijf B.V. (hierna: ) had de Toyota als vervangende
auto in bruikleen gegeven aan Intra Holland B.V. of
voor de duur van de reparatie van een auto van Intra Holland.
1.3 Bovemij was de garageverzekeraar van . Zij stond als
WAM-verzekeraar geregistreerd in het register van de Dienst Wegverkeer
(hierna ook: RDW-register) als bedoeld in artikel 13 lid 2 van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).
1.4 De eigenaar van de Mercedes was casco verzekerd bij Stad
Rotterdam. Bovenmij heeft, tegen cessie van de regresvordering, Stad
Rotterdam het door laatstgenoemde uitgekeerde schadebedrag(2) en de
eigenaar diens eigen risico van f 300,- vergoed.
1.5 In de voorwaarden van de garageverzekering staat onder meer:
"Hoofdstuk 3 aansprakelijkheid motorrijtuigen
Met voorbijgaan aan hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden mocht
zijn bepaald, wordt met betrekking tot de onder dit hoofdstuk
omschreven motorrijtuigen de verzekering geacht aan de door of
krachtens de (...)(WAM) gestelde eisen te voldoen [een zogenaamde
WAM-strik, hof]. Indien de aansprakelijkheid, die onder deze
verzekering is gedekt, evenwel tevens is gedekt onder een andere
polis, al dan niet van oudere datum, of daaronder gedekt zou zijn,
indien de onderhavige verzekering niet zou hebben bestaan, dan loopt
de onderhavige verzekering slechts als excedent boven de dekking, die
onder de andere polis is verleend, of verleend zou zijn, indien de
onderhavige verzekering niet zou hebben bestaan.
Artikel 1 begripsomschrijvingen
1. Verzekerden.
De verzekerden zijn:
(...)
b. de eigenaar, de bezitter, de houder, de gemachtigde bestuurder van
het motorrijtuig alsmede personen die daarmee worden vervoerd."
1.6 Intra Holland had haar eigen auto, die zich ter reparatie bevond
bij , krachtens de WAM verzekerd bij NN. NN stond voor die auto als
zodanig geregistreerd in het register van de Dienst Wegverkeer. De
voorwaarden van de zojuist genoemde verzekering bepalen onder meer:(3)
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen.
In de voorwaarden wordt verstaan onder:
(...)
1.2 Motorrijtuig
a. Het op het polisblad omschreven motorrijtuig:
b. Een niet aan de verzekeringnemer toebehorend gelijksoortig
motorrijtuig dat het onder a. vermelde vervangt gedurende de tijd
waarin dat voor reparatie en/of onderhoud tijdelijk buiten gebruik
is."
"Met voorbijgaan aan hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden
mocht zijn bepaald, wordt deze verzekering geacht aan de door of
krachtens de (...)(WAM) gestelde eisen te voldoen.[een zogenaamde
WAM-strik, hof]
(...)
Artikel 4 Uitsluitingen
De verzekerde heeft geen aanspraak op dekking indien:
(...)
4.6 met betrekking tot een vervangend motorrijtuig een beroep kan
worden gedaan op een andere verzekering al dan niet van oudere datum."
2. Procesverloop
2.1.1 Op 8 december 1998 heeft NN Bovemij gedagvaard voor de Rechtbank
Arnhem en een verklaring voor recht gevorderd dat NN rechtens niet
gehouden is om de schade van geheel of gedeeltelijk te
vergoeden.
2.1.2 Aan deze vordering heeft NN, naast de onder 1 weergegeven
feiten, ten grondslag gelegd dat de schade niet valt onder de
verzekering van NN (inl. dagv. onder 6). De door Intra Holland bij NN
gesloten verzekering met betrekking tot de auto die in reparatie was,
is niet een WAM-verzekering met betrekking tot de auto die de schade
heeft toegebracht, zoals bedoeld in artikel 13 WAM, zodat de
benadeelde geen rechtstreekse "aktie" jegens NN heeft. De benadeelde
heeft slechts een vordering op de als zodanig ingeschreven
WAM-verzekeraar. heeft geen vorderingsrecht als bedoeld
in artikel 6 WAM jegens NN doch uitsluitend jegens de als zodanig in
het RDW-register ingeschreven WAM-verzekeraar van de Toyota, Bovemij
(inl. dagv. onder 5, cvr onder 3, 4 en 8).
2.1.3 Aangezien overeenkomsten voor derden geen rechten of
verplichtingen kunnen meebrengen, kan geen recht
ontlenen aan de in de overeenkomst tussen NN en haar verzekerde
voorkomende WAM-strik (cvr onder 5). Volgens Bovemij geldt dit niet in
een situatie waarbij een motorrijtuig schade veroorzaakt en dat
schaderisico krachtens een verzekering, welke volledig voldoet aan de
eisen van de WAM, wordt gedekt. In die situatie brengt de strekking
van de WAM (de beschermingsgedachte van de benadeelde) mee dat de
benadeelde zich tot een dergelijke verzekeraar kan wenden, ook al
staat deze niet als WAM-verzekeraar in het RDW-register geregistreerd
(cvd onder 21).
2.2.1 Bovemij voert aan dat NN als WAM-verzekeraar van de Toyota heeft
te gelden en dat NN op grond van artikel 6 WAM
rechtstreeks had kunnen aanspreken omdat de bestuurder van de Toyota
volgens artikel 1.1 van de aansprakelijkheidsvoorwaarden van NN als
verzekerde is aan te merken en de Toyota als een motorrijtuig in
verband waarmee de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de
verzekerde conform de WAM wordt gedekt (de zogenaamde WAM-strik). Zij
beroept zich hierbij op een bindend advies (in een vergelijkbare zaak,
maar tussen dezelfde partijen) van de Verbondscie. Samenloop (cva
onder 10). Bij cvr heeft NN gewezen op een eerder bindend advies van
dezelfde cie. waarin een volstrekt tegengesteld oordeel werd
geveld.(4) Volgens Bovemij gaat het beroep van NN op deze laatste
uitspraak niet op omdat de feiten anders lagen (cvd onder 18).
2.2.2 Zowel de verzekering van NN als van Bovemij geven aan de Toyota
een WAM-dekking. Het staat vrij beide verzekeraars op
grond van artikel 6 WAM aan te spreken. In de interne verhouding
NN/Bovemij, moet NN de schade dragen, zo parafraseer ik (cva onder 11
- 17). NN heeft dat laatste bestreden (cvr onder 6 en 7).
2.3.1 Bij vonnis van 4 november 1999 heeft de Rechtbank het gevorderde
afgewezen. De Rechtbank begint met een afbakening van het geschil.
Partijen beschouwen de aansprakelijkheid van de WAM-verzekeraar niet
(mede) vanuit de positie van de (aangesproken) verzekerde/bestuurder,
maar enkel vanuit het in artikel 6 lid 1 WAM geregelde eigen recht van
de benadeelde. De Rechtbank beoordeelt het geschil binnen deze grenzen
(rov. 4.a).
2.3.2 De WAM-strik in de verzekering van NN verklaart zonder enig
voorbehoud dat deze verzekering aan de eisen van de WAM voldoet, dus
ook aan artikel 6 WAM. Niet valt in te zien waarom benadeelden, wier
bescherming door de WAM juist beoogd wordt, daarop niet in
redelijkheid zouden mogen afgaan, aldus de Rechtbank (rov. 4.b).
2.3.3 Het standpunt van NN dat de benadeelde slechts een vordering
heeft op de als zodanig ingeschreven WAM-verzekeraar wordt verworpen.
Artikel 6 lid 1 WAM spreekt immers niet over de ingeschreven
verzekeraar, maar over de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid
volgens de WAM is gedekt. De kennisgevingsregeling van artikel 13 WAM
strekt ter versterking van de bewijspositie van de benadeelde, maar
ontneemt hem niet zijn eigen recht tegen een niet ingeschreven
WAM-verzekeraar (rov. 4.b).
2.3.4 De Rechtbank verwerpt de stelling dat op grond van artikel 13
lid 5 WAM naast elkaar geen twee WAM-verzekeraars zouden kunnen
bestaan (rov. 4b).
2.3.5 Nu sprake is van samenloop onderzoekt de Rechtbank welke
vezekeraar moet uitkeren. Omdat de samenloopclausule uit de
garageverzekering "hard" en die uit de vervangende auto-verzekering
"zacht" is, heeft Bovemij verhaal op NN (rov. 4.c).
2.4.1 NN is tegen het vonnis in beroep gekomen. Aan de grieven gaat
een beschouwing vooraf over de themata die ook in eerste aanleg al
waren besproken.
2.4.2 NN stelt voorop dat de Rechtbank de zaak terecht heeft
beoordeeld vanuit het perspectief van het in artikel 6 WAM verankerde
"eigen recht" van de benadeelde (mvg onder II; zie ook pleitnota mr
Kist onder III, V.6 en VI.1).
2.4.3 Volgens NN heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij
rechtstreeks aansprakelijk is jegens de benadeelde, danwel dat de
benadeelde een rechtstreekse vordering op haar heeft (grief 1 en 5 en
onder IV.1).
2.4.4 Grief 2 komt op tegen het oordeel dat de WA-dekking voor een
vervangend motorrijtuig in de verzekering van NN meebrengt dat de
benadeelde daaraan een rechtstreekse vordering jegens NN kan ontlenen
(mvg onder III en IV).
2.4.5 kan NN niet op grond van artikel 6 WAM
rechtstreeks aanspreken. De dekking die NN geeft voor een vervangend
voertuig tijdens reparatie of onderhoud aan het WAM-verzekerde
voertuig is geen rechtstreeks uit de WAM voortvloeiende dekking, zodat
een benadeelde partij daaraan ook geen rechtstreeks verhaalsrecht kan
ontlenen (mvg onder III en IV.1). Een dergelijke WA-dekking is slechts
secundair ten opzichte van een WAM-dekking indien en voor zover de
WAM-dekking ontoereikend blijkt te zijn. Het secundaire karakter volgt
uit artikel 15 WAM (mvg onder III). Uit artikel 13 lid 7 WAM blijkt
dat een benadeelde uitsluitend ten opzichte van de verzekeraar die als
zodanig is aangewezen in het register van de Rijksdienst Wegverkeer
zijn rechtstreeks verhaalsrecht geldend kan maken (mvg onder IV.2).
2.4.6 Grief 3 trekt ten strijde tegen het oordeel dat de benadeelde
aan de clausule in de voorwaarden van NN (de WAM-strik) een
rechtstreeks vorderingsrecht jegens NN kan ontlenen. De (aanvullende)
WA-dekking is een overeenkomst tussen NN en haar verzekerde waaraan
derden geen rechten kunnen ontlenen. Er is geen sprake van een
derdenbeding als bedoeld in artikel 6:253 BW (mvg onder IV.3)
2.4.7 Grief 4 verwijt de Rechtbank een miskenning van artikel 13 lid 5
WAM. Er kunnen naast elkaar geen twee WAM-verzekeraars bestaan (zie
ook onder III).
2.4.8 Volgens grief 6 heeft de Rechtbank het in artikel 15 WAM
bepaalde miskend. Volgens NN kan Bovenmij ingevolge dit artikel geen
verhaal nemen op de bestuurder van de vervangende auto en dus ook niet
op NN als diens WA-verzekeraar. had uitsluitend een
rechtstreekse vordering op Bovemij, die als WAM-verzekeraar van de
Toyota in het RDW-register stond ingeschreven (onder III).
2.4.9 Grief 7 strekt ten betoge dat de Rechtbank ten onrechte
samenloop heeft aangenomen.
2.5.1 Bovemij heeft het bestreden vonnis verdedigd. Zij heeft in
essentie volhard bij haar eerdere stellingen.
2.5.2 Met betrekking tot de derde grief heeft zij betoogd dat de
WAM-strik inhoudt dat de verzekering van NN in elk geval de door de
WAM dwingend voorgeschreven dekking biedt, ongeacht eventuele
uitsluitingen in de polis. De WA-dekking die in de WAM-verzekering
voor de vervangende Toyota is opgenomen, wordt dan ook geacht aan de
door of krachtens de WAM gestelde eisen te voldoen, dus ook aan
artikel 6 WAM (mva 27 en 41). Uit de polisvoorwaarden van NN blijkt
niet dat de WA-dekking voor een vervangende auto niet aan de eisen van
de WAM voldoet als daarvoor eveneens een andere specifieke
WAM-verzekering zou zijn afgesloten. Uit artikel 15 WAM volgt niet dat
de dekking van de WAM-verzekering van NN ten aanzien van de
vervangende Toyota secundair is aan de dekking van de WAM-verzekering
van Bovemij (mva onder 27). De benadeelde kan een rechtstreeks
vorderingsrecht op NN ontlenen aan de WAM-strik. Volgens haar valt
niet in te zien waarom in casu geen sprake zou zijn van een - door
haar aanvaard - derdenbeding (mva onder 28).
2.5.3 Een vervangende auto-verzekering is geen "incidentele
verzekering" (ofwel een "verzekering van de incidentele bestuurder");
onderwerp van deze verzekering is immers de aansprakelijkheid waartoe
een bepaald motorrijtuig aanleiding kan geven en niet de
aansprakelijkheid van een bepaalde persoon (mva onder 30).
2.5.4 De artikelen 2, 13 lid 5 en 30 WAM sluiten niet uit dat ten
aanzien van hetzelfde motorrijtuig meerdere verzekeringen kunnen
bestaan die alle WAM-dekking geven (mva onder 35 en 36). Het staat de
benadeelde vrij al deze WAM-verzekeraars op grond van artikel 6 WAM
rechtstreeks aan te spreken (mva onder 37).
2.6 Bij pleidooi in appèl dringt NN nog aan dat de WAM-strik is
beperkt tot die aspecten welke ingevolge de WAM verzekerd moeten zijn.
De vervangende auto valt daar niet onder, zodat de WAM-strik de
verzekering geen WAM-verzekering betreffende de vervangende auto doet
zijn (pleitnota Mr Kist onder IV.3 en VI.3).
2.7.1 Het Hof Arnhem heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
2.7.2 Het Hof stelt voorop dat partijen eenparig hebben verzocht de
aansprakelijkheid van NN als mogelijke WAM-verzekeraar te beoordelen
vanuit het eigen recht van de benadeelde als bedoeld in artikel 6 lid
1 WAM. Het Hof kondigt aan dat het deze door partijen bepaalde grens
van hun rechtsstrijd in acht zal nemen (rov. 5.2). Het zet zich
vervolgens aan behandeling van de eerste zes grieven die in 's Hofs
samenvatting "zien op de vraag of de benadeelde (...) jegens Nationale
Nederlanden een eigen recht heeft op vergoeding" (rov. 5.3). In dat
verband heeft NN, nog steeds volgens het Hof, te berde gebracht dat
zij slechts geldt als "incidentele" en "subsidiaire" verzekeraar (rov.
5.4).
2.7.3 De Benelux-Overeenkomst betreffende de verplichte
aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (hierna: de
Benelux-Overeenkomst) en de daarbij de behorende Gemeenschappelijke
Bepalingen, waarop de WAM is gebaseerd, hebben uitsluitend betrekking
op de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van een bepaald
motorrijtuig. Het Hof trekt hieruit de conclusie dat de verzekering
van NN, die dekking verleent voor aansprakelijkheid voor schade
veroorzaakt door een niet aan de verzekeringnemer toebehorend
vervangend motorrijtuig gedurende de reparatie van zijn vaste
motorrijtuig, geen verplichte verzekering is in de zin van de
Benelux-Overeenkomst, de Gemeenschappelijke Bepalingen en de WAM. De
rechtsgevolgen van een zodanige niet verplichte verzekering worden dan
ook niet daardoor bepaald. De benadeelde kan derhalve geen beroep doen
op het daarin toegekende eigen recht (rov. 5.5).
2.7.4 In de onderhavige incidentele verzekering van NN is een
WAM-strik opgenomen. Deze betreft een contractuele bepaling die, nu
het een feit van algemene bekendheid is dat kernpunt van de WAM het
eigen recht van de benadeelde is, tot gevolg kan hebben dat de
benadeelde als derde-rechthebbende kan toetreden tot de
verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar (NN) en de verzekerde
(Intra Holland). Daarom zijn voor de uitleg van de WAM-strik de
bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de
polis en mede gelet op de aard en de strekking van het beding en de
overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Daarbij is
mede van belang dat benadeelden als verkeersslachtoffers, ook ingeval
van zaakschade, "rechtens bescherming verdienen" (rov. 5.6).
2.7.5 De benadeelde die wordt geconfronteerd met een
WAM-verzekeringspolis waarin een incidentele dekking staat en waarin -
zoals in casu - een WAM-strik is opgenomen mag, gelet op de
bewoordingen daarvan, de context van de incidentele verzekering in een
WAM-verzekeringspolis en de beschermingsgedachte, ervan uitgaan dat
hij te maken heeft met een verzekering waarop de bepalingen van de WAM
van toepassing zijn, ook waar het de incidentele verzekering betreft.
Dit brengt mee dat de benadeelde, overeenkomstig de bepalingen van de
WAM, een eigen recht jegens de desbetreffende verzekeraar geldend kan
maken (rov. 5.6).
2.7.6 Nu de incidentele verzekering van NN voor de vervangende auto
geen verplichte verzekering is, is op grond van de Gemeenschappelijke
Bepalingen en de daarop gebaseerde WAM geen sprake van een eigen recht
van de benadeelde op grond van de wet, maar een mogelijk eigen recht
op grond van een derdenbeding (rov. 5.6).
2.7.7 De benadeelde mag er, gelet op de genoemde tekstuele uitleg van
de WAM-strik, vanuit gaan dat de verzekeraar en de verzekerde hebben
beoogd ook ter zake van de incidentele verzekering aan de benadeelde
een eigen vorderingsrecht toe te kennen jegens de verzekeraar. In het
onderhavige geval heeft Bovemij als cessionaris van de gesubrogeerd
verzekeraar het derdenbeding aanvaard en kon zij een eigen recht
jegens NN uit hoofde van de incidentele verzekering geldend maken.
"Die" moet worden uitgelegd als ware het een WAM-aanspraak. Nu de
aansprakelijkheidsverzekeringen van Bovemij en NN samenlopen, is de
benadeelde, mede gelet op artikel 11 van de WAM, niet gehouden eerst
een beroep te doen op de WAM-verzekering van Bovemij alvorens een
beroep te doen op de verzekering van NN (rov. 5.6).
2.7.8 Twee WAM-verzekeringen kunnen samenlopen (rov. 5.8). Een
benadeelde kan ook een eigen recht geldend maken jegens een
WAM-verzekeraar die niet in het RDW-register is ingeschreven (rov. 5.9
en 5.10).
2.7.9 Uit artikel 15 WAM vloeit niet voort dat sprake is van een
secundaire verzekering van NN.
2.7.10 Het Hof acht ten slotte ook grief 7 ongegrond.
2.8 NN heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Bovemij heeft
verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten. Vervolgens
is nog gedupliceerd.
3. Bespreking van de kernklacht van het principaal cassatieberoep en
afdoening van onderdeel 3
3.1 De partij-autonomie is ongetwijfeld een van de hoekstenen van ons
procesrecht.(5) Geheel onbeperkt is zij niet. Beantwoording van de
vragen die partijen aan de rechter voorleggen moeten naar objectieve
maatstaven ergens toe dienen. Anders gezegd: zij moeten voldoende
belang hebben (art. 3:303 BW).
3.2 Deze zaak illustreert één van de buitenissigheden van dit
hoofdbeginsel van procesrecht.
3.3.1 In eerste aanleg heeft NN een algemeen geformuleerde verklaring
voor recht gevorderd; zie onder 2.1.1. Vervolgens heeft zich een debat
ontsponnen over - kort gezegd - twee vragen: bestaat bij een WAM-strik
een vorderingsrecht op de voet van artikel 6 WAM (vraag 1) en 2) als
vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord, kan het dan worden
gebaseerd op een derdenbeding (vraag 2).
3.3.2 De Rechtbank signaleert dat het debat gaat over vraag 1; zie
onder 2.3.1.
3.3.3 In appèl benadrukt NN dat het geschil beperkt is tot vraag 1;
zie onder 2.4.2. Vervolgens begeeft zij zich met name in grief 3 in
beschouwingen die buiten deze kwestie vallen; zie onder 2.4.6.
3.3.4 Het Hof signaleert dat het geschil betrekking heeft op vraag 1
en besteedt vervolgens veel aandacht aan vraag 2; zie onder 2.7.2 en
2.7.4-2.7.7. Met NN(6) neem ik aan dat het Hof heeft geoordeeld dat NN
kan worden aangesproken op grond van een uit de WAM-strik
voortvloeiend derdenbeding (vraag 2). Redelijke twijfel daarover lijkt
mij niet mogelijk. Dat blijkt zowel uit rov. 5.5 als uit rov. 5.6.
3.3.5 Het eerste onderdeel (klacht 1) strekt ten betoge dat het Hof
aldus buiten de rechtsstrijd is getreden. Het derde onderdeel (klacht
3) heeft betrekking op 's Hofs oordelen nopens vraag 2.
3.4 Aangenomen mag worden dat het Hof de bedoeling heeft gehad
partijen een dienst te bewijzen door in te gaan op het uitvoerige
debat over vraag 2. Overdreven ambtsijver kan men hierin moeilijk
zien. Zoals hiervoor al aangestipt, heeft NN het Hof enigszins op het
verkeerde been gezet door zelf een discussie te entameren over vraag
2.
3.5.1 Nochtans is de eerste klacht m.i. gegrond. Uit zowel het vonnis
van de Rechtbank, diverse uitlatingen van NN in appèl én 's Hofs
arrest blijkt zonneklaar dat het NN slechts te doen is om
beantwoording van vraag 1. Men kan wellicht aarzelen over de vraag of
het petitum van haar vordering goed aansluit bij de rechtsvraag die NN
beantwoord wil zien. Vanaf het begin van de procedure was duidelijk
dat zij niet meer rechtstreeks door zou kunnen worden
aangesproken omdat (uiteindelijk) Bovemij zijn schade al had vergoed.
Voor zover de verklaring voor recht derhalve ziet op een rechtstreekse
vordering van is zij een slag in de lucht. Voor zover
zij bedoelt te zeggen dat zij niet rechtstreeks door Bovemij, als
cessionaris van de gesubrogeerde verzekeraar, kan worden aangesproken,
sluit het petitum aan bij vraag 1. Voor zover het petitum zo zou
moeten worden gelezen dat NN wil vernemen dat zij geen enkele bijdrage
behoeft te leveren aan die schade, gaat het mede om vraag 2.
3.5.2 Hoe dit zij, NN heeft uit het oog verloren dat het slagen van
onderdeel 1 het lot van onderdeel 3 bezegelt. Bespreking daarvan valt
buiten de door haar zelf afgebakende rechtsstrijd. Aan die klacht ga
ik daarom verder voorbij. Gehoopt mag worden dat partijen geen nieuwe
procedure zullen entameren om alsnog antwoord op die vraag te krijgen.
3.6 Het is wellicht nog goed in te gaan op de fundamentele stelling
die Bovemij in haar s.t. onder 8 betrekt en die, als ik het goed zie,
één van de kernpunten van het geschil tussen partijen raakt. Als een
contractuele bepaling verwijst naar een wet waarin het aan de derde
toegekende recht is vastgelegd, dan verkrijgt de derde dat wettelijk
recht, aldus Bovemij.
3.7 Ik versta dit betoog aldus - hetgeen van belang is in verband met
de beperkte omvang van de rechtsstrijd - dat Bovemij meent dat het
recht van de derde in zo'n geval uit de wet voortvloeit. Deze stelling
lijkt mij, zeker in haar algemeenheid, niet juist. Het kan
ongetwijfeld zo zijn dat men langs contractuele weg een situatie kan
bewerkstelligen die materieel gesproken op hetzelfde neerkomt als een
door de wet gecreëerde. Zulks kan evenwel zeker niet steeds. Zo kan
men bijvoorbeeld niet een louter contractueel hypotheekrecht of een
familierechtelijke relatie vestigen. Voor het onderhavige geval blijkt
het verschil reeds hieruit dat voor een derden-beding in elk geval
aanvaarding door de derde nodig is (art. 6:253 lid 1 BW).(7)
3.8 Hoe dat ook zij, feit blijft dat in de gevallen waarin zulks wél
mogelijk is - en daarop heeft Bovemij het oog - de rechtspositie niet
voortvloeit uit de wet maar uit de overeenkomst. En aldus valt zij
buiten de rechtsstrijd. Men kan daartegen niet met vrucht aanvoeren -
zoals Bovemij in feite doet(8) - dat de benadering van NN (de beperkte
rechtsstrijd) goede zin mist. Een oordeel daarover is immers noch aan
haar, noch ook aan de rechter. Dat is het gevolg van de
partij-autonomie.
4. Bespreking van de kernklacht van het voorwaardelijk ingestelde
incidentele beroep
4.1 Nu het principale middel, in elk geval gedeeltelijk, slaagt, is de
voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld vervuld. De
kern van het resterende geschil is of NN op grond van artikel 6 WAM
door de benadeelde kan worden aangesproken. Het is doelmatig eerst op
die vraag in te gaan. Deze wordt in zekere zin - zij het zoals hierna
zal blijken niet afdoende - door onderdeel 2 van het tweede
incidentele middel aan de orde gesteld.
4.2 Bovemij bestrijdt - terecht - niet dat ingevolge de Benelux
Overeenkomst de verzekering van NN niet geldt als een
WAM-ver-zekering. Dat blijkt met name uit het tweede onderdeel van het
tweede middel. Meer in het bijzonder legt Bovemij zich neer bij het
oordeel van het Hof dat in de in rov. 5.5 door het Hof genoemde
arresten van het Benelux-Gerechtshof - kort gezegd - besloten ligt dat
de WAM slechts ziet op "de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe
een bepaald motorrijtuig aanleiding kan geven".(9) (10)
4.3 Het onderdeel betrekt de stelling dat het nationale recht
"zowel wat betreft een tekst van de wet als (lees: wat) betreft de
uitleg van de bewoordingen van de wet afwijken van de uitleg van
het BenGH, ook waar het artikelen uit de nationale wet betreft die
woordelijk gelijk zijn aan de Gemeenschappelijke bepalingen, indien
het gaat om een uitleg die de waarborgen ten behoeve van de
benadeelden vergroot."
4.4 Bovemij heeft deze opvatting niet met enige verwijzing naar de
verdrags- of parlementaire geschiedenis, rechtspraak of doctrine
ondersteund. Ook NN heeft geen enkele bron genoemd ter staving van
haar bestrijding van het standpunt van Bovemij.
4.5.1 Blijkens de considerans van de Benelux-Overeenkomst(11) waren de
verdragspartijen bezield door "het verlangen naar gelijkvormigheid in
de rechtsbeginselen en de overeenstemming in de juridische oplossingen
voor hun landen".
4.5.2 De kern van de Benelux-Overeenkomst is invoering van een stelsel
van verplichte verzekering (considerans alinea 2).
4.5.3.1 De considerans vervolgt aldus:
"dat volkomen eenmaking van het recht voor dit onderwerp [kennelijk
het onder 4.5.2 genoemde, JS] bezwaren blijkt op te leveren", terwijl
"er mede kan worden volstaan, dat de voornaamste, onmisbaar te achten
regelen gemeenschappelijk zijn voor de drie landen, met dien verstande
dat ieder der landen de vrijheid behoudt voor zijn grondgebied
bepalingen af te kondigen, die de waarborg van de benadeelden
vergroten".
4.5.3.2 Dit laatste is tevens te vinden in art. 1 lid 2.
4.5.4 De Gemeenschappelijke toelichting bij de Benelux-Overeenkomst
maakt melding van de wenselijkheid "om, indien mogelijk, de regelingen
omtrent de verplichte aansprakelijkheidsverzekering in internationaal
verband te harmoniseren en te unificeren."(12)
4.5.5 In de Gemeenschappelijke toelichting wordt aangestipt dat de
bepalingen van het verdrag in feite reeds in de Benelux zijn
ingevoerd. Dit vermindert de wenselijkheid van het verdrag niet. Het
verdrag waarborgt immers niet alleen dat de wetgeving "in hoofdzaken
overeenkomt, maar ook dat zij die overeenstemming in hoofdzaak blijft
behouden."(13)
4.6.1 Artikel 2 lid 1 van de Gemeenschappelijke bepalingen behorend
bij de Benelux-Overeenkomst bepaalt dat de verplichting tot
verzekering op de eigenaar van het motorrijtuig rust.
4.6.2 Artikel 6 regelt het rechtstreekse vorderingsrecht. De
formulering van lid 1 komt in essentie overeen met artikel 6 lid 1
WAM.(14)
4.7 In het Aanvullend Protocol bij genoemde Benelux-Overeen-komst(15)
is geregeld dat - kort gezegd - het Benelux-Gerechtshof oordeelt over
toepassing van deze Overeenkomst. In de considerans wordt gesproken
over het verlangen tot gelijkheid "bij de toepassing van de
Benelux-Overeenkomst".
4.8 De Bosch Kemper(16) en Gruben verdedigen de stelling dat de
Nederlandse rechter beoordeelt of een Nederlandse benadeelde de
"Nederlandse WAM-verzekeraar kan aanspreken (...) op grond van de
Nederlandse WAM".(17) Die stelling is in zoverre juist dat naar het
nationale recht, dat ingevolge het ipr van het forum toepasselijk is,
moet worden onderzocht wie benadeelde is.(18) Dat laat intussen
onverklaard wat de auteurs nauwkeurig bedoelen met "de Nederlandse
WAM". Hun betoog biedt op dat punt geen opheldering.
4.9 Als ik het goed zie dan huldigt Van der Grinten een opvatting die
afwijkt van de onder 4.8 genoemde.(19) Ook mijn Belgische ambtgenoot
Janssens de Bisthoven zit op een ander spoor.(20)
4.10 Uit het voorafgaande blijkt dat:
a. de bedoeling van de Benelux-Overeenkomst c.a. is geweest de
kernbepalingen van de verplichte WAM-verzekering uniform te regelen.
Daartoe behoort ongetwijfeld mede de vraag voor welke categorieën
verzekerden deze verzekering moet gelden. Dat laatste vloeit onder
meer voort uit de in voetnoot 10 genoemde rechtspraak;
b. de mogelijkheid bestaat dat de verdragspartijen ten voordele van de
benadeelden afwijken van de Benelux-Overeenkomst c.a. Het strookt m.i.
met de kennelijke bedoeling van de verdragspartijen dat voldoende
duidelijk moet zijn dat één of meer hunner zulks daadwerkelijk heeft
(hebben) willen doen. Ik zou niet op voorhand willen uitsluiten dat
daarvoor voldoende zou kunnen zijn een duidelijk uit de
wetsgeschiedenis blijkend gevoelen van de wetgever (in welk verband
wellicht valt te denken aan een niet voor misverstand vatbare en op
een, gezien de context, voor de hand liggende plaats geuite en niet
weersproken, uitlating van een bewindspersoon in de Tweede Kamer).
Veeleer ligt in de rede te bezien of de tekst van de Nederlandse WAM
op duidelijke wijze een voor benadeelden gunstiger regeling biedt.
4.11 Onder 4.5.5 gaf ik al aan dat de Gemeenschappelijke toelichting
bij de Benelux-Overeenkomst signaleert dat - voor zover thans van
belang - de reeds bestaande WAM in hoofdzaken overeenstemt met de
Benelux-Overeenkomst.
4.12 Het gaat in casu om artikel 2 WAM. Deze bepaling wijkt in
beduidende mate af van de oorspronkelijke WAM.(21) Voor zover thans
van belang is het huidige artikel 2 vastgesteld bij de wet van 22
december 1966, Stb. 559 en waar het lid 1 betreft andermaal bij de wet
van 30 november 1983, Stb. 614. Tekstuele vergelijking wijst uit dat
deze bepaling, zoals zij thans luidt, niet overeenkomt met artikel 3
van de Gemeenschappelijke bepalingen behorend bij de
Benelux-Overeenkomst.
4.13 De in 1983 doorgevoerde wijzigingen zijn ingegeven door de wens
de controle op naleving van de verzekeringsplicht eenvoudiger te
maken. In dat verband wordt de verzekeringsplicht verruimd.(22) Uit de
wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever de bedoeling heeft gehad
om een verplichte verzekering in het leven te roepen voor vervangende
motorrijtuigen. Veeleer het tegendeel is het geval waar in de MvT
wordt aangegeven - geparafraseerd weergegeven - dat de
verzekeringsplicht is gekoppeld aan een duurzame relatie tussen degene
op wie deze verplichting rust en het motorrijtuig.(23) Dat ligt ook
voor de hand. Immers is deze persoon noch de bezitter noch ook de
kentekenhouder als bedoeld in artikel 2 lid 1 WAM.
4.14 Nu niets er op wijst dat de Nederlandse wetgever op dit punt
ruimhartiger heeft willen zijn dan de Benelux-Overeenkomst, die voor
dit soort situaties geen verplichte verzekering in het leven heeft
geroepen, kan niet worden aanvaard dat een rechtstreeks
vorderingsrecht krachtens de - in de woorden van Bovemij -
"Nederlandse WAM" bestaat.
4.15 Het onderdeel loopt op het voorafgaande stuk, hoe zeer ook het
daarin betrokken algemene uitgangspunt (de verdragsstaten mogen ten
voordele van de benadeelde afwijken) juist is.
5. Bespreking van de overige klachten in het principaal beroep
5.1 Het Hof heeft geoordeeld dat NN niet op grond van (artikel 6 van)
de WAM kan worden aangesproken. Wél op grond van "een eigen recht op
grond van een derdenbeding". De aanspraak jegens NN berust op een niet
op de WAM gebaseerde aansprakelijkheidsverzekering (rov. 5.5 5.6; zie
ook rov. 5.8; zie ook hierboven onder 3.3.4).
5.2 De hierop voortbouwende beschouwingen van het Hof over een
samenloop van WAM-verzekeringen is in het licht van hetgeen onder 5.1
werd gememoreerd onbegrijpelijk en onjuist. Subonderdeel 3 klaagt daar
terecht over.
5.3 Bij deze stand van zaken doet niet meer ter zake of twee
WAM-verzekeringen naast elkaar kunnen bestaan. Evenmin of alleen ná
inschrijving sprake kan zijn van een WAM-verzekering.
5.4 Onderdeel 4 borduurt voort op onderdeel 2 en ontmaskert ook 's
Hofs oordeel over het regresrecht als onjuist.
5.5 NN voert terecht aan dat het Hof daarmee buiten de rechtsstrijd is
getreden omdat dit regresrecht niet is gebaseerd op een eigen recht
krachtens artiel 6 WAM. Deze klacht slaagt.
5.6 Volledigheidshalve zij nog aangestipt dat het Hof in rov. 5.8
spreekt van een "aansprakelijkheidsverzekering waarop de WAM van
toepassing is." Aan te nemen valt dat het Hof hiermee tot uitdrukking
heeft willen brengen dat de bepalingen van de WAM contractueel
toepasselijk kunnen worden verklaard in welk geval deze de
overeenkomst tussen partijen mede beheersen. In geval van een
derdenbeding betekent deze opvatting dat ook de derde daarvan, op
grond van de overeenkomst waartoe hij toetreedt, kan profiteren.
5.7 Nu, naar NN terecht aanvoert, geen sprake is van twee naast elkaar
bestaande WAM-verzekeringen doet niet meer ter zake of inschrijving
als zodanig een constitutieve voorwaarde is. Onderdeel 2.1 mist daarom
belang.
5.8 Ten overvloede: de opvatting die het onderdeel ingang wil doen
vinden, lijkt mij niet juist. Reeds eerder heb ik verdedigd dat
registratie geen constitutieve voorwaarde is.(24) Zulks is ook in
overeenstemming met de rechtspraak van Uw Raad.(25)
6. Afhandeling van de resterende klachten in het incidentele beroep
6.1 Onderdeel 1 van het eerste middel vindt zijn Waterloo in hetgeen
hierboven onder 3.6-3.8 werd betoogd.
6.2 Onderdeel 2 komt, voor zover al begrijpelijk, op hetzelfde neer.
Het faalt op dezelfde grond.
6.3 Onderdeel 3 vindt onbegrijpelijk wat het Hof heeft bedoeld met
rov. 5.5.
6.4.1 Deze klacht faalt. Duidelijk is immers dat het Hof oordeelt dat
(de verplichting tot het aangaan van) een WAM-verzekering uitsluitend
geldt voor "een bepaald motorrijtuig".
6.4.2 Ware dit al anders dan zou Bovemij daarbij geen garen kunnen
spinnen omdat zij niet tevens een rechtsklacht postuleert.
6.5 Ik vestig er nog de aandacht op dat het onderdeel expliciet
vermeldt dat naar het oordeel van Bovemij geen verplichting bestaat
tot het afsluiten van een "incidentele-verzekering" (begin en slot van
de laatste alinea).
6.6 Onderdeel 1 van het tweede middel behelst, als ik het goed zie, de
klacht dat het Hof niet heeft geoordeeld dat de verzekering van NN een
WAM-verzekering was.(26)
6.7 Deze klacht mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft over deze
kwestie wél een oordeel geveld; zie hierboven onder 3.3, 5.1 en 5.6.
6.8 Uit de onder 4 en in deze paragraaf besproken klachten volgt dat
het incidentele beroep m.i. in zijn geheel ongegrond is.
7. Afdoening door de Hoge Raad mogelijk
7.1 Nu onderdeel 1 van het principale middel en tevens de onder 5
vermelde klachten slagen en de klachten van het incidentele beroep
falen, ligt de vordering van NN in beginsel voor toewijzing gereed. Na
verwijzing valt er, gezien de beperkte rechtsstrijd, niets meer te
onderzoeken. Dat brengt mee dat Uw Raad de zaak zelf kan afdoen.
7.2 Daarbij doet zich één complicatie gevoelen. De vordering, zoals
onder 2.1.1 vermeld, is te ruim geformuleerd. Zie nader onder 3.5.1.
7.3 M.i. kan worden aangenomen dat NN een vordering heeft willen
instellen als hierna onder 7.4 vermeld; althans dat zij, wanneer de
door haar ingestelde vordering niet kan worden toegewezen, toewijzing
van dat mindere wenst. Daarbij zij nog aangetekend dat deze procedure
reeds te veel onnodig beslag op de rechterlijke macht heeft gelegd
door discussies over kwesties waarover NN geen beslissing wenst te
vernemen. Bovemij had die vragen aan het oordeel van de rechter kunnen
onderwerpen door het instellen van een reconventionele vordering;
daarvan heeft zij evenwel afgezien. Bij die stand van zaken is
ondoelmatig om de zaak te verwijzen louter en alleen ter beoordeling
van de hier bedoelde kwestie.
7.4 In het licht van de beperkte door NN omlijnde rechtsstrijd kan
m.i. de volgende verklaring voor recht voor recht worden gegeven:
met betrekking tot de onderhavige schade kan NN niet door Bovemij op
grond van artikel 6 WAM worden aangesproken.
7.5 Het meer of anders gevorderde moet worden afgewezen.
7.6 Ik zou mij kunnen voorstellen dat de onder 7.3 aangekaarte kwestie
aanleiding voor Uw Raad is om de kosten van het appèl en het
principale beroep in cassatie te compenseren, des dat iedere partij in
zoverre haar eigen kosten draagt.
Conclusie
Deze conlusie strekt tot:
* vernietiging van het bestreden arrest in het principale beroep;
* verwerping van het incidentele beroep;
* het uitspreken van de onder 7.4 geformuleerde verklaring voor recht
met afwijzing van de vordering voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 In de stukken wordt afwisselend gesproken over en
. Ik heb consequent de door het Hof gebezigde benaming
aangehouden.
2 Uit de cva blijkt dat het gaat om een schade van ruwweg slechts f
9900.
3 Ik neem dit - met het oog op enkele toevoegingen van het Hof - aldus
over uit 's Hofs arrest. Hetzelfde geldt voor 1.5.
4 De desbetreffende productie is alleen in het B-dossier te vinden.
5 Zie o.m. Hugenholtz/Heemskerk (2002) nr 5 sub 5.
6 S.t. onder V.3. De vraag of sprake is van een vergissing van het
Hof, zoals Bovemij betoogt (s.t. onder 8), kan blijven rusten. Ook als
dat zo zou zijn, dan heeft het Hof deze nu eenmaal gemaakt.
7 Ingevolge art. 6:250 BW gaat het hier om dwingend recht.
8 S.t. onder 12.
9 In dit verband is de passage vanaf "gesteld al" weinig verhelderend.
Wat daarmee ook bedoeld moge zijn, een klacht valt er niet in te
lezen.
10 Het antwoord zal volgens het Hof moeten worden gevonden in de
arresten van het Benelux-Gerechtshof van 17 maart 1986, NJ 1986, 515
G, 30 november 1990, NJ 1991, 472 MMM en zo voeg ik toe 10 mei 1993,
NJ 1993, 401. In o.m. rov. 20 van het arrest van 1986 is inderdaad te
lezen dat de Benelux-Overeenkomst uitgaat van en betrekking heeft op
"een verzekering waarvan het onderwerp is de burgerrechtelijke
aansprakelijkheid waartoe een bepaald motorrijtuig aanleiding kan
geven."
11 Trb. 1966, 178.
12 Trb. 1966, 178 blz. 27.
13 Idem blz. 27/8.
14 Zie nader ook C.P. Robben, De action directe en de wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen blz. 101/2.
15 Trb. 1968, 184.
16 Dat is ook de advocaat van Bovemij.
17 De WAM in werking, 38 jaar jurisprudentie blz. 44.
18 Benelux-Gerechtshof 16 april 1992, NJ 1992, 685 JCS rov. 13 en 16.
19 Onder Benelux-Gerechtshof 17 maart 1986, NJ 1986, 515.
20 Conclusie voor Benelux-Gerechtshof 30 november 1990, NJ 1991, 472
MMM; ik leid dit vooral af uit zijn stelling dat afhandeling in dat
geval moet plaatsvinden "overeenkomstig de algemene nationale
verzekeringswetgeving" (curs. toegevoegd).
21 Wet van 30 mei 1963, Stb. 228.
22 TK, zitting 1976-1977, nrs 1-4 blz. 11 en 12; zie ook zitting
1982-1983, nr 6 blz. 3.
23 Idem nrs 1-4 blz. 15.
24 Voor HR 19 november 1999, NJ 2000, 116 onder 5.3 en 5.4.
25 HR 22 juni 1976, VR 1977, 67 (str). In gelijke zin ook Robben, a.w.
blz. 179.
26 Volgens de repliek in het incidentele beroep is in deze klacht "een
ernstige verminking opgetreden". Wat daarvan zij, het komt aan op het
middel. In elk geval is een repliek te laat voor een reparatiepoging.
Hoge Raad der Nederlanden