Ministerie van Financiën

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

22 maart 11 maart 2003/ DGB 2004-1451M 2004 Fin0400089

Onderwerp

Toepassing BTW-wetgeving ten aanzien van het bergen van motorvoertuigen

In bovenvermelde brief heeft de voorzitter van de vaste commissie voor Finan­ciën van uw kamer mij om een formele reactie gevraagd op stukken over de toe­passing van de BTW-wetgeving ten aanzien van het bergen van motorvoertui­gen (Fin0300439). Het betreft hier stukken die eerder door de heer Van As, lid van uw kamer, aan mij ter beschikking zijn ge­steld. Daarnaast heeft de voorzitter van genoemde commissie mij verzocht een reactie te geven op het door de com­mis­sie ontvangen schrijven van de heer W. van Rheenen uit Lisse van 22 fe­bruari jl. Naar aanleiding van die verzoeken kan ik het vol­gen­de berichten.

1. Diverse stukken inzake vermeende fiscale malversaties door alarmcen­tra­les en/of verzekeringsmaatschappijen (Fin0300439)

De eerder door de heer Van As aan mij verstrekte stukken, af­kom­stig van de heer Van Rheenen, betreffen een reactie op mijn brief aan de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van 18 september 2003, nr. DGB 2003-4726 (Twee­de Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 200 XII, nr. 3). In die reactie wordt de juist­heid van mijn standpunt over de aftrek van BTW in twij­fel getrok­ken. Daarbij vallen, waar het de BTW-heffing betreft, twee aspecten op.

In de eerste plaats stelt de heer Van Rheenen dat alarmcentrales en/of ver­zeke­ringsmaatschappijen, in strijd met de BTW-wetgeving, de door autobergers bere­kende BTW in aftrek brengen. Daarmee zouden zij aan­zienlijke bedragen aan de schat­kist onthou­den. De heer Van Rheenen noemt in dit verband bedra­gen van enkele tientallen mil­joenen euro's per jaar per alarm­centrale en/of ver­zekerings­maatschappij.

Het tweede BTW-aspect dat in de stukken van de heer Van Rheenen naar voren komt, is een brief van een alarmcentrale. De brief bevat een passage over de (on)­mogelijkheid van BTW-aftrek. De heer Van Rheenen leidt daaruit af dat die alarmcentrale met de BTW "knoeit".

Hierna ga ik, na een algemene uiteenzetting inzake de mogelijkheden van aftrek van BTW op eerste bergingen, op beide aspecten afzonderlijk in.

1.1 Algemeen

Voor de aftrek van BTW is van beslis­sende beteke­nis wie de pres­tatie feitelijk af­neemt. Naar mijn mening is de ei­genaar van het mo­torvoertuig de afnemer van de prestatie die de autoberger verricht. Ik heb dat al gemotiveerd aangege­ven in de brief aan de vaste com­missie van Verkeer en Waterstaat van 18 sep­tem­ber 2003. De reden dat ik dit as­pect nog eens uit­druk­kelijk naar voren breng, is gele­gen in het feit dat de heer Van Rheenen in de stukken die hij aan uw com­mis­sie ter hand heeft gesteld een grote betekenis lijkt toe te kennen aan het feit wie de opdracht tot berging geeft. Voor de aftrek van BTW is echter niet relevant wie op­dracht geeft voor een be­paal­de prestatie. Vastgesteld moet worden wie de afne­mer van een presta­tie is. In dit verband noem ik ook nog de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 17 december 2003 aan de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat en wel in het bijzonder naar haar antwoord op vraag 18 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 200 XII, nr. 98).

Aangezien de eigenaar van een motorvoertuig als de afnemer van de dienst van de autoberger wordt aangemerkt, kan deze, uiteraard bin­nen de alge­meen gel­den­de voorwaarden voor BTW-aftrek, aanspraak maken op aftrek van BTW. Dit houdt tevens in dat verzekeringsmaatschappijen terzake geen BTW in aftrek kun­nen brengen. Zij zijn immers geen afnemer van de prestatie van de autober­ger. Hetzelfde geldt met betrekking tot alarmcentrales, tenzij deze moeten wor­den aangemerkt als degenen die in opdracht van de eigenaren van de motor­voertuigen het bergen in onderaanneming door de feitelijke autobergers hebben laten uitvoeren. In die situatie is sprake van een dienst door de autober­gers aan de alarmcentrale en door de alarmcentrale aan de eigenaar van het motorvoer­tuig. De alarmcentrale zal dan echter niet alleen de BTW kunnen af­trekken die door de autoberger in rekening is gebracht, maar moet ook BTW be­rekenen over de vergoeding die zij vervolgens doorberekent.

Verder breng ik in dit verband nog onder de aandacht van uw commissie dat de kosten van de zgn. eerste bergingen voor een deel voor reke­ning komen van de eigenaar van het motorvoertuig, namelijk in de gevallen waarin de door die eige­naar gesloten (auto)verzekering niet voorziet in het vergoeden van de kosten van de eerste bergingen. Dit komt voornamelijk voor bij verzekeringsover­eenkom­sten met betrekking tot vrachtauto's. De kos­ten van eerste bergingen van perso­nen­auto's worden gewoonlijk vergoed door verzekeringsmaatschap­pijen. Het feit dat de kosten van de eerste ber­gingen worden vergoed door een verzekerings­maat­schappij en daarom wel door de autoberger - via een alarm­cen­trale - aan de ver­zekerings­maatschappij in rekening worden gebracht, bete­kent ech­ter niet dat de au­toberger aan de alarmcentrale en/of verzekeringsmaat­schappij pres­teert. In feite is hier sprake van een situatie die goed vergelijkbaar is met die waar­in een eigenaar van een motorvoertuig zijn auto naar de garage brengt voor schadeher­stel en de garagehouder - op basis van al eerder gemaak­te af­spraken - de kos­ten van de uitgevoerde werkzaamheden rechtstreeks bij de ver­zekerings­maat­schappij declareert. Ook in deze situatie is de eigenaar van de auto de afne­mer van de dienst van de garagehouder en kan hij de op factuur be­rekende BTW in aftrek brengen, mits uiteraard wordt voldaan aan de algemeen geldende voor­waarden voor BTW-aftrek. De verzekeringsmaatschappij kan deze BTW niet in aftrek brengen omdat zij niet de afnemer van de reparatie­dienst is.

Na deze algemene uiteenzetting over de (on)mogelijkheden van BTW-aftrek bij de verschillende partijen die bij een eerste berging zijn betrokken, kom ik toe aan de door de heer Van Rheenen uitgesproken vermoedens inzake fiscaal onoor­bare handelingen door alarmcen­trales en/of verzekeringsmaatschappijen.

1.2 Vermeende malversaties door alarmcentrales en/of verzekerings­maat­schappijen

Als ik de door de heer Van Rheenen overgelegde informatie goed begrijp, ba­seert hij zijn vermoeden dat alarmcentrales en/of verzekeringsmaatschappijen de fiscale wetgeving niet correct nakomen, in het bijzonder op de volgende gronden:

a. een rapport van De Ruijter, De Wildt en De Vroom, advocaten te Leiden, over de BTW-afdracht van de Stichting Incident Management Nederland;

b. een brief van een door de heer Van Rheenen met naam genoemde alarm­centrale (hierna te noemen: Alarmcentrale A).

Ad a. Rapport De Ruijter c.s.

Zoals ik al in mijn eerder genoemde brief aan de commissie van Verkeer en Wa­terstaat heb aangegeven, is het rapport van De Ruijter c.s. een brief aan de Be­lastingdienst Am­ster­dam. In die brief wordt aandacht gevraagd voor toepas­sing van de BTW-wet­geving ten aanzien van het bergen van motorvoertuigen. De kern van die brief be­treft de vraag of de BTW die autobergers in rekening bren­gen voor eerste bergingen in aftrek kan worden gebracht door de eigenaar van het be­trokken motorvoertuig. De Ruijter c.s. beantwoordt die vraag ontken­nend. Naar zijn mening is bij de eerste berging sprake van dienstverlening aan de over­heid als beheer­der van de weg en niet aan de eigenaar van het motor­voertuig. Ter on­derbouwing van zijn standpunt heeft De Ruijter c.s. bij zijn brief een aantal bijlagen gevoegd (in totaal meer dan 200 pagina's). Deze bij­la­gen heb­­ben voor een deel betrek­king op de betekenis en werking van incident ma­nagement . Daar­naast is infor­matie verstrekt over geschillen tussen aan de ene kant een aantal autobergers en aan de andere kant alarmcen­trales, de Stich­ting Inci­dent Mana­gement Ne­derland en de Staat. Die geschillen be­treffen zowel de toe­pas­sing van de Mede­dingingswet als de vraag of de aanbe­ste­ding van con­trac­ten voor eerste bergin­gen onder de werkingssfeer valt van de Europese Richtlijn Diensten.

In de brief van De Ruijter c.s. wordt, anders dan uit de uitlatingen van de heer Van Rheenen zou kunnen worden afgeleid, niet gesteld dat alarmcen­trales en/of verzekeringsmaatschappijen malversaties met BTW zouden verrich­ten. In die brief staat enkel dat Alarmcentrale A en Rijkswa­ter­staat het standpunt zouden in­nemen dat eigenaren van vracht­auto's respec­tievelijk hun verzekeraars gerech­tigd zouden zijn de BTW af te trekken met betrekking tot de eerste bergingen. Dat standpunt acht De Ruijter c.s. onjuist en contra legem.

Zoals ik hiervóór in onderdeel 1.1 al heb opgemerkt, ben ik met De Ruijter c.s. en de heer Van Rheenen van mening dat de verzekeringsmaatschappijen geen BTW kunnen aftrekken die door autobergers in rekening wordt gebracht. Anders ligt dat bij de eigenaren van motorvoertuigen. In tegen­stelling tot De Ruijter c.s. en de heer Van Rheenen, ben ik van mening dat de­ze eigenaren wel aanspraak kunnen maken aftrek van die BTW. Ik heb dat hier­vóór al toe­ge­licht.

Omdat met betrekking tot de aftrek van BTW bij alarmcentrales en/of ver­ze­ke­ringsmaatschappijen mij bij herhaling sig­nalen be­reikten over deze aange­le­gen­heid, heb ik daarover contact opgenomen met de Belastingdienst. Deze was ter­zake al met een boe­kenonderzoek bezig. Daarbij is onder meer beoor­deeld of de in het onderzoek betrokken alarmcentrale han­delt in over­eenstemming met de hier­vóór neergelegde uitgangs­punten. Naar aanleiding van de stukken die ik be­gin november 2003 van de heer Van As heb ontvangen, bij u bekend onder Fin0300439, en een nadien nog spe­cifiek door hem aan mij gestelde vraag heb ik aanvullend aan de Belastingdienst ver­zocht te onder­zoe­ken of de verzeke­ringsmaatschappijen de kosten van de eer­ste bergingen aan de alarm­centrales vergoeden inclusief BTW. Aan deze, door de heer Van As als ham­vraag om­schreven vraag, lijkt ten grondslag te lig­gen het ver­moeden dat alarm­centrales de door autobergers aan hen in rekening ge­brachte BTW wel aftrek­ken, maar deze BTW niet doorbelasten aan de betrok­ken verzekerings­maat­schappij.

De Belastingdienst heeft bij twee alarmcentrales, waaronder de alarmcentrale die de heer Van Rheenen in zijn stukken noemt, en bij twee verzekeringsmaat­schap­pijen een gericht onderzoek ingesteld. Bij beide verzekeringsmaatschap­pijen is geen enkele aanwijzing gevonden die er op wijst dat zij fiscaal onoor­baar heb­ben ge­handeld met betrekking tot de BTW op eerste bergingen. Wat betreft de door de Belastingdienst onder­zochte alarmcentrales is geconstateerd, dat in de ge­val­len waarin zij de kosten op de verzekeringsmaat­schappijen verhalen, ook steeds de BTW ten laste van de verzekeringsmaat­schap­pij wordt gebracht. Ook hier is dus geen fiscaal onoorbaar handelen vast­gesteld. Als de alarmcen­trales, zoals de heer Van Rheenen veronderstelt, de BTW wel in aftrek zouden brengen, maar die vervolgens niet zouden doorbelas­ten, zou dat direct resulteren in forse nega­tieve BTW-aangiften. Dergelijke ne­gatieve aangiften, die overigens niet zijn ge­daan, zou­den di­rect door de Belas­tingdienst zijn gesignaleerd.

Ad b. Brief Alarmcentrale A

Zowel bij de brief + bijlagen van De Ruijter c.s. als door de heer Van Rheenen is een schrijven overgelegd van Alarmcentrale A aan een eigenaar van een vracht­auto. Alvorens specifiek in te gaan op hetgeen de heer Van Rheenen hier terza­ke aanvoert, merk ik op dat bij bergingen van vrachtau­to's de berger veelal een nota op­maakt ten name van de eige­naar van de vracht­auto. Die nota zendt de berger niet rechtstreeks aan die eige­naar, maar aan de alarmcentrale. Die centrale zendt de nota vervolgens door aan de eige­naar met het verzoek het op de nota vermelde bedrag binnen 30 dagen aan de alarmcen­trale te betalen. Als de nota niet binnen de gestelde termijn van 30 dagen door de vrachtauto-eigenaar is be­taald, wordt de nota door­gezon­den aan Rijks­water­staat (RWS). RWS betaalt dan de nota aan de alarmcen­trale. RWS tracht vervol­gens op haar beurt het door de exploitant van de vrachtauto verschuldigde be­drag alsnog van hem te innen.

In de hiervóór bedoelde brief van Alarmcentrale A wordt de vrachtauto-eigenaar te kennen gegeven dat als de nota binnen de ge­stelde termijn van 30 da­gen wordt betaald, de daarop vermel­de BTW door hem (de ei­genaar) in aftrek kan worden ge­bracht. Dat is, al­thans volgens die brief, niet meer mogelijk als de nota daarna ter in­casso aan RWS wordt over­ge­dra­gen. Hieruit leidt de heer Van Rheenen af dat deze alarm­cen­trale, zoals hij dat om­schrijft "met de BTW knoeit".

Het in de brief van Alarmcentrale A neergelegde stand­punt is niet correct. Deze alarmcentrale wist kennelijk niet dat het voor de af­trek van BTW niet relevant is wie de nota betaalt. De nota van de autoberger geeft de afnemer van de dienst,

in casu de eigenaar van de vrachtauto, recht op aftrek van BTW. De Be­lasting­dienst heeft de betrokken alarm­centrale al in het verle­den op het onjuiste stand­punt ge­wezen. Tijdens het recent ingestelde onderzoek is dit opnieuw onder de aandacht van deze alarmcentrale gebracht.

2. E-mailbericht heer Van Rheenen van 22 februari 2004 (Fin0400082)

In zijn e-mailbericht aan uw commissie van 22 februari jl. vraagt de heer Van Rheenen aan­dacht voor de onderwerpelijke problematiek. Voor een deel betreft het pun­ten die hij al eerder heeft aangevoerd en waarop ik hiervóór al een reactie heb gegeven. Er zijn echter enkele aspecten waarop ik graag afzonderlijk een reac­tie aan uw commissie kenbaar wil maken.

In de eerste plaats merkt de heer Van Rheenen op dat hij een jaar geleden een rapport aan Financiën heeft verstrekt. Naar ik aanneem heeft hij hierbij het oog op de brief van De Ruijter c.s. waarop ik in onderdeel 1.2 van deze brief al nader ben ingegaan. Dat Financiën te kennen zou hebben ge­geven dat er iets niet in orde was, moet op een misverstand berusten. Een dergelijke mededeling, die overi­gens niet aan derden zoals de heer Van Rheenen wordt gedaan, is eerst moge­lijk nadat terzake onderzoek is ingesteld. Dat onderzoek is in januari jl. af­gerond. Daarover zijn door Financiën geen mededelingen gedaan aan de heer Van Rheenen aangezien het hier gaat om fiscale aangelegenheden van anderen.

Voorts merkt de heer Van Rheenen op dat er bij Alarmcentrale A wel degelijk iets mis is aangezien het bestuur en de raad van com­mis­sarissen de laan zouden zijn uitgestuurd. Met betrekking tot deze opmerking ont­houd ik mij van een inhoude­lijke reactie. Deze door de heer Van Rheenen gesig­naleerde gebeurtenis is een aangelegenheid die de bevoegdheid van anderen be­treft.

Ook merkt de heer Van Rheenen nog op dat in februari 2003 bij Alarmcentrale A circa ¤ 30 miljoen zou zijn "opgehaald". Gelet daarop is hij, zo geeft hij in zijn e-mailbericht aan, er erg verbaasd over dat ik zeg dat er niets aan de hand is. Van deze opmerking gaat de suggestie uit, althans zo kan deze opmerking worden verstaan, dat de Belastingdienst vorig jaar een bedrag van die omvang aan BTW heeft gecorrigeerd bij Alarmcentrale A. In ver­band hiermee is op 15 maart jl. ter­zake informatie ingewonnen bij de Belastingdienst. Uit de verkregen informatie blijkt dat naar aanleiding van het bij deze alarmcentra­le ingestelde fiscale onder­zoek over een periode van 4 jaren een BTW-correctie is aangebracht die slechts een fractie bedraagt van één procent van het door de heer Van Rheenen ge­noem­de bedrag. Daarnaast heeft deze correctie betrekking op andere aspecten van de BTW-wetgeving dan de aangelegenheid die door de heer Van Rheenen onder uw aandacht is gebracht. Gelet hierop kan ik de opmerking van de heer Van Rheenen niet begrij­pen en mist zijn verwijt in mijn richting dan ook elke grond.

De heer Van Rheenen geeft verder nog aan dat hij het "BTW-dossier" heeft laten checken door de heer prof. mr. J. Reugebrink. Deze zou het rapport hebben on­derschre­ven en van mening zijn dat verzekeraars, ik citeer, dit niet mogen doen. Naar ik aan­neem heeft de heer Van Rheenen hierbij het oog op de hiervóór be­sproken brief + bijlagen van De Ruijter c.s. en bedoeld hij met "dit niet mogen doen" dat verze­keringsmaatschappijen de BTW niet kunnen aftrekken die auto­bergers in reke­ning brengen voor eerste ber­gingen. Uitgaande van de juistheid van deze aan­na­mes, kan ik kort zijn in mijn reactie. Zoals ik al eerder heb opge­merkt, ben ik, met de heer Van Rheenen, van me­ning dat de ver­zekerings­maat­schap­pijen die BTW niet in aftrek kunnen bren­gen. Verder volsta ik op deze plaats met een verwijzing naar hetgeen in terzake reeds heb opge­merkt onder Ad a. in on­der­deel 1.2. van deze brief.

Verder heeft de heer Van Rheenen bij zijn e-mailbericht een overzicht met pers­publicaties gevoegd. Eén van de publicaties betreft het onderwerp dat de heer Van Rheenen bij uw commissie aan de orde heeft gesteld. Onder de kop "Verze­keraars ontduiken BTW via autobergers" wordt opgemerkt dat de Staat jaarlijks naar schatting tientallen miljoenen euro's aan belastinginkomsten misloopt. Dit zou zijn opgetekend uit de mond van de advocaat A.J. Braakman - werkzaam bij De Ruijter c.s. - die daarover een vertrouwelijk rapport zou heb­ben opgesteld. De Be­lastingdienst zou, zo vervolgt het artikel, inmiddels een begin hebben ge­maakt met de inning van de niet afgedragen BTW. De bron van deze publicatie is de Staats­courant.

Voor de veronderstelling dat de Staat hier jaarlijks tientallen miljoenen euro's misloopt, zijn tijdens de door de Belastingdienst verrichte onder­zoeken geen aanwijzingen gevonden. Ik kan thans dan ook niet anders con­cluderen dan dat deze veronderstelling niet door de feiten wordt gestaafd. Ook de opmerking dat de Be­lastingdienst inmiddels een begin heeft ge­maakt met het innen van de niet afgedragen BTW berust niet op feiten.

Ten slotte wil ik met betrekking tot de inhoud van het e-mailbericht van de heer Van Rheenen eindigen met een reactie op zijn verwijt dat ik alles zou ontkennen en daarmee uw kamer zou misleiden. In de eerste plaats wil ik nadrukkelijk op­merken dat de bestrijding van onoorbaar fiscaal gedrag bij mij, zonder enig voor­behoud, hoogste prioriteit heeft. Uw commissie heeft mij inmiddels al voldoende leren kennen om te weten dat ik der­gelijk ge­drag hard wil aanpakken. Dat is dan ook de reden geweest dat ik de gemelde, vermeen­de malver­saties bij alarm­cen­trales en/of verzekerings­maat­schap­pijen door de Be­lastingdienst heb laten on­derzoeken. Die onderzoeken hebben echter niet uitgewezen dat de ver­onder­stel­lingen van de heer Van Rheenen overeenkomen met de werkelijkheid. U zult dan ook begrijpen dat ik zijn verwijt dat ik uw kamer zou misleiden, volledig mis­plaatst vindt.

3. Samenvatting

Als ik het gehele terrein overzie en samenvat, dan is er een verschil in inzicht tus­sen mij en De Ruijter c.s. over de vraag of de BTW op eerste bergingen voor af­trek in aan­merking komt bij de eigenaar van het bij een incident betrokken mo­tor­voertuig. De Ruijter c.s. is van mening dat de eigenaar geen aanspraak kan ma­ken op BTW-aftrek omdat RWS de afnemer van de dienst van de autoberger zou zijn. Ik ben echter van mening dat aftrek wel mogelijk is omdat ik de ei­genaar als afnemer van de bergingsdienst kwalificeer.

De Ruijter c.s., de heer Van Rheenen en ik verschillen echter niet van mening over het feit dat RWS en ver­ze­kerings­maatschappijen geen BTW kunnen aftrek­ken die betrekking heeft op eerste bergingen. Het­zelfde geldt ook voor de alarm­centra­les met dien verstande dat in be­paalde situa­ties bij hen aftrek wel mogelijk is, doch dat de alarmcentrales dan ook BTW zullen moeten doorberekenen.

De klacht van de heer Van Rheenen concentreert zich op de vraag of de verze­keringsmaatschappijen, ondanks het feit dat zij geen recht hebben op BTW-af­trek, de BTW toch in aftrek brengen. Waar het de alarmcentrales betreft, bestaat bij de heer Van Rheenen het stellige vermoeden dat deze de BTW wel in aftrek brengen, doch die vervolgens niet doorbelasten aan de verzekeringsmaat­schap­pijen.

In het specifieke onderzoek dat de Belastingdienst terzake heeft ingesteld, is geen enkele aanwij­zing gevonden die de stellingen en vermoedens van de heer Van Rheenen be­vestigen. Op basis daarvan moet ik concluderen dat er voor mij geen aan­­leiding bestaat aan te nemen dat er sprake is van de door hem bedoel­de fis­cale malversaties.

DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,

mr.drs. J.G. Wijn


---

Incident management is het geheel van maatregelen die beogen de weg zo snel mogelijk nadat een incident heeft plaatsgevonden, voor het verkeer vrij te maken, een en ander met inachtneming van de verkeersveiligheid, de behartiging van belangen van mogelijke slachtoffers alsmede de be­heersing van de ontstane schade.