Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1A Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
UB/IBA/2004/12107

Onderwerp Datum
IWI-Rapport "Inzet van reïntegratie- 23 maart 2004
instrumenten en -voorzieningen door UWV

./. Hierbij bied ik u het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen aan, getiteld "Inzet reïntegratie-instrumenten en -voorzieningen door UWV". Het rapport behelst de weerslag van een onderzoek in 2003 naar acht van de ruim dertig reïntegratie-instrumenten en - voorzieningen die UWV toepast in het kader van reïntegratie.

De belangrijkste conclusies van IWI zijn:

· UWV kan de inzet van reïntegratie-instrumenten en ­voorzieningen voor arbeidsgehandicapten en werklozen verbeteren

· De regelingen zijn soms complex en daardoor voor UWV moeilijk uitvoerbaar
· Voorzieningen zijn niet altijd toegesneden op de juiste doelgroep
· De beoogde doelgroep wordt soms niet bereikt.

De belangrijkste door IWI onderzochte activiteiten van UWV zijn:


1. Premiekorting- en meerkostenregeling

2. Experimenten proefplaatsing in onbetaalde arbeid en preventieve inzet van reïntegratietrajecten

3. Voorzieningen voor gevestigde en startende zelfstandigen.

Hierop wil ik de volgende reactie geven.

Ad 1 Premiekortings- en meerkostenregeling
IWI concludeert dat de nieuwe regeling per 1 januari 2002 heeft geleid tot een hogere besparing (ca. 96 miljoen) dan verwacht (ca. 20 miljoen). Tevens constateert IWI dat de uitvoeringssystematiek erg complex is.

Een mogelijke verklaring voor de groter dan verwachte besparing is:
· Een sterk verhoogd aantal aanvragen van werkgevers om (her-)plaatsingsbudgetten in 2001 (gedragseffect vanwege een minder gunstige nieuwe regeling)

2


· Vervuiling van het UWV-bestand, doordat UWV het cijfermateriaal van de verschillende uitvoeringsinstellingen van vóór 2001 heeft opgeteld bij de daadwerkelijke toekenningen in het jaar 2001. UWV heeft hiervan ook melding gedaan in het jaarverslag 2002 (bijlagenboek blz. 74).

De complexiteit van de regeling is aanleiding voor mij om maatregelen te nemen tot vereenvoudiging van de meerkostenregeling. Een voorstel hiertoe is inmiddels opgenomen in het wetsvoorstel tot vereenvoudiging van enkele sociale verzekeringswetten, dat naar verwachting begin april bij uw Kamer wordt ingediend.

Ad 2. Experimenten proefplaatsing WW en preventieve inzet van WW-reïntegratietrajecten

IWI concludeert dat het instrument proefplaatsing WW bijdraagt aan de werkhervattingkans van moeilijk plaatsbare werklozen, maar het is helaas weinig ingezet. Bovendien geniet het instrument weinig bekendheid bij reïntegratiebedrijven.

Deze regeling houdt in dat werklozen 3 maanden gelegenheid krijgen met behoud van uitkering te werken zonder betaling door de werkgever. Deze moet dan wel de intentie hebben de werknemer in dienst te nemen. Ik heb inmiddels besloten de proefplaatsing structureel in de werkloosheidswet op te nemen via de wet vereenvoudiging socialeverzekeringswetten. In de recente kwartaalrapportages van UWV is bovendien een toeneming van het gebruik te constateren. Ik deel de mening van IWI dat UWV nog meer bekendheid aan het instrument zou kunnen geven. Ik zal UWV hiertoe ook aansporen, omdat reïntegratiebedrijven hiermee bij uitstek een instrument hebben om werkgevers te interesseren voor hun cliënten.

IWI constateert met betrekking tot preventieve inzet van WW-reïntegratietrajecten dat de resultaten mager zijn, gelet op het lage plaatsingspercentage. IWI deelt ook de mening van UWV dat de termijn voor reïntegratieactiviteiten te kort is, zeker voor deze doelgroep en adviseert daarom eerst een reïntegratieadvies en een fase-indeling (door CWI) te doen voordat het instrument wordt ingezet.

Ik merk op dat het experiment is bedoeld om bij dreigend collectief ontslag te worden ingezet voor personen die naar verwachting enige moeite zullen hebben bij het verkrijgen van een betaalde baan. Het ontslag moet binnen 4 maanden plaatshebben en het moet gaan om collectief ontslag van ten minste 20 werknemers (Wet Melding collectief ontslag). Hiervoor is gekozen om het experiment overzichtelijk en controleerbaar te houden. Het experiment is vooralsnog met 2 jaar verlengd. Die periode wordt benut om te onderzoeken hoe het experiment structureel in de WW kan worden opgenomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de bevindingen van de IWI. Voorts heb ik opdracht gegeven te onderzoeken of en in hoeverre preventieve trajecten gelijk getrokken kunnen worden met reguliere trajecten. In dit verband wordt tevens aandacht besteed aan de mogelijkheid van fasering vóór de eerste WW-dag en naar de verbreding van de doelgroep met werknemers van kleine bedrijven.

Ad 3. Gevestigde en startende zelfstandigen

IWI merkt op dat UWV te laat attent is op de inzet van voorzieningen voor gevestigde zelfstandigen. Meestal is dat pas na 9 maanden, bij de aanvraag om een

3

arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voor starters geldt dat UWV en reïntegratiebedrijven de optie van het starterskrediet alleen overwegen als de uitkeringsgerechtigde zelf daartoe het initiatief neemt.

Mijn ministerie heeft onlangs met het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gedaan naar startersfaciliteiten in het kader van het programma Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (B4-rapport). Dit rapport is inmiddels gereed en zal na formulering van een kabinetsstandpunt binnenkort aan de Kamer worden aangeboden. Naar verwachting zal het kabinet een aantal aanbevelingen uit dit rapport overnemen om belemmeringen voor het starten van een bedrijf, ook vanuit een uitkering, weg te nemen.

Voorts wijs ik er op dat na de afschaffing van de Waz, voorzien per 1 juli 2004, voorzieningen voor gevestigde zelfstandigen primair een verantwoordelijkheid zijn van de zelfstandige en van zijn private verzekeraar. Zo nodig kan vanuit de Wet werk en bijstand een krediet worden verstrekt. Voor startende zelfstandigen zal UWV samen met een aantal gemeenten in het voorjaar van 2004 enkele pilots starten rondom het starten vanuit een uitkeringssituatie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van elkaars expertise en deskundigheid op dit terrein. UWV wil dit bovendien combineren met een voorlichtingscampagne, waarin het starten van een eigen bedrijf voor cliënten als een reële optie wordt gezien om uit een uitkeringssituatie te geraken. Dit brengt mij tot de constatering dat UWV verbeteringsacties onderneemt om meer aandacht te besteden aan de positie van de startende zelfstandige.

Uit het voorgaande blijkt dat ik in grote lijnen de conclusies uit het rapport onderschrijf. Voor zover in het rapport sprake is van gesignaleerde knelpunten merk ik op, dat er reeds maatregelen in gang zijn gezet om die op te lossen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)