Ministerie van Buitenlandse Zaken

Algemeen ambtsbericht Somalië
Maart 2004

Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken Afdeling Asiel- en Migratiezaken
Den Haag
(070) 348 5964
24 maart 2004


1 Inleiding
In dit ambtsbericht wordt de situatie in Somalië beschreven, voorzover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit Somalië en voor de besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Somalische asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere ambtsberichten over de situatie in Somalië (laatstelijk september 2003). Het algemeen ambtsbericht beslaat de periode september 2003 tot en met februari 2004.

Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is opgenomen in de literatuurlijst. Daarnaast liggen vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging te Nairobi, Kenia, en in de hoofdsteden van de EU-lidstaten aan dit algemeen ambtsbericht ten grondslag. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op recente ontwikkelingen op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Somalië. Ook is een korte passage over de geografie en de bevolking van Somalië opgenomen. In hoofdstuk drie wordt de mensenrechtensituatie in Somalië geschetst, gevolgd door de beschrijving van de naleving dan wel schending van enkele klassieke mensenrechten. Ook wordt in dit hoofdstuk de positie van specifieke groepen belicht.
In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlandse ontheemden en van minderjarigen, het beleid van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Somalië en activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van UNHCR, aan de orde.

Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.

4

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
Somalië ligt in de Hoorn van Afrika aan de Indische Oceaan (in het oosten) en aan de Golf van Aden (in het noorden). In het westen grenst het aan Kenia en Ethiopië, in het noordwesten aan Djibouti en in het zuiden aan Kenia. Het grootste deel van Somalië bestaat uit woestijn en semi-woestijn; droogte vormt een altijd aanwezige dreiging. Savannen met enige boomgroei bedekken 60% van het land. Ze worden gebruikt als graasgebieden en voor de productie van brandstof (houtskool). Akkerbouw is mogelijk op ongeveer 8 miljoen hectare, of 13% van het gebied, waarvan 1 miljoen hectare regelmatig wordt bebouwd. De akkerbouwgebieden liggen voornamelijk in de valleien van de rivieren de Juba en de Shabelle in het zuiden. Voor de kust van Somalië, de langste van alle Afrikaanse landen, bevinden zich rijke visgronden. De belangrijkste steden zijn de hoofdstad Mogadishu, de havensteden Kismayo (in het zuiden), Berbera (in Somaliland) en Bosasso (in Puntland) en de hoofdstad van Somaliland, Hargeisa. De meeste bewoners behoren tot de etnische groep der Somali (85%). In dit rapport wordt de term Somali gebruikt voor leden van de etnische groep der Somali, terwijl de term Somaliërs wordt gebruikt voor de inwoners van de (voormalige) Republiek Somalië. Met de term Somalië wordt het grondgebied van de (voormalige) Republiek Somalië aangeduid, dus inclusief Somaliland, tenzij anders aangegeven.
De Somali zijn onder te verdelen in twee groepen: de noordelijke en de zuidelijke, die zich weer laten verdelen in zes clanfamilies1. Tot de noordelijke Samaal-groep behoren vier clanfamilies die oorspronkelijk leefden van nomadische veeteelt: Issaq, Hawiye, Dir en Darod; tot de zuidelijke
1 Mogelijke verwarring kan ontstaan rond de begrippen clanfamilie en clan. In dit ambtsbericht wordt de term `clanfamilie' gebruikt voor de zes grote afstammingsgroepen (Issaq, Hawiye, Dir, Darod, Digil en Rahanweyn). Met `clan' wordt het niveau hieronder aangeduid, zoals bijvoorbeeld de clan Majerteen van de clanfamilie Darod. In veel Engelstalige literatuur en door vele Somaliërs worden deze begrippen en met name het woord `clan' niet altijd eenduidig gebruikt. Welk niveau van de afstammingsgroep wordt bedoeld met het woord `clan' moet dan uit de context blijken.
---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Saab-groep behoren twee clanfamilies die oorspronkelijk van de landbouw leefden: de Digil en de Rahanweyn2.
Het woongebied van de Somali omvat van oudsher een deel van Djibouti, Oost- Ethiopië, Somalië en Noord-Kenia. In Somalië komt, naast de Somali, een aantal kleinere groepen voor die volgens hun tradities (en ten dele door de wetenschap gesteund) van andere etnische afkomst zijn dan de Somali. In dit ambtsbericht worden deze niet-Somali groepen aangeduid als minderheden (zie 4.2)3. Voor de goede orde wordt er op voorhand op gewezen dat onder wetenschappers noch onder Somaliërs zelf volledige overeenstemming bestaat over de exacte indeling in clans en minderheden. In dit ambtsbericht wordt waar mogelijk gekozen voor de meest gezaghebbende indeling; in een aantal gevallen worden verschillende indelingen naast elkaar genoemd.
Somaliërs spreken vrijwel allen dezelfde taal (zij het met een aantal varianten)4 en hebben in grote meerderheid dezelfde godsdienst: de soennitische islam. De omvang van de bevolking is moeilijk vast te stellen, onder andere als gevolg van grote aantallen nomaden, vluchtelingen en andere migranten. Schattingen lopen uiteen van 6,45 tot 10,96 miljoen. Ongeveer 24% van de bevolking woont in de steden, 59% is nomadisch veeteler en 17% is werkzaam in akkerbouw7. Naar schatting 500.000 Somaliërs bevinden zich in de buurlanden. Daarnaast bevinden zich circa 120.000 Somaliërs in de landen van de Europese Unie (EU), waarvan circa 27.000 in Nederland8.

2.1.2 Geschiedenis
Vanaf de 10e eeuw verspreidden Somali zich in het oostelijk deel van de Hoorn van Afrika. Het woongebied van de Somali strekte zich sinds de negentiende eeuw uit van het noorden van Kenia tot aan Djibouti. Vóór de tiende eeuw werd het gebied bewoond door andere nomadische volken en jagers-verzamelaars. In handelscentra langs de oostelijke kust woonden sinds de negende eeuw bevolkingsgroepen van o.a. Arabische en Perzische afkomst, die tegenwoordig worden aangeduid met de naam Benadiri. Aan het zuidelijker gedeelte van de kust 2 In dit ambtsbericht worden Rahanweyn en Mirifle als synoniem gebruikt. Digil is in deze indeling een andere, zij het verwante, clanfamilie. Voor beiden geldt dat zij in het algemeen een maatschappelijk zwakkere positie innemen dan de nomadische clanfamilies.
3 Deze definitie is afkomstig uit Lee Casanelli, Victims and vulnerable groups in Southern Somalia, Ottawa 1995. De Digil en Rahanweyn nemen hier een tussenpositie in, d.w.z. tussen de nomadische clans en de minderheden in strikte zin.
4 In 1973 werd het Somali als officiële landstaal ingevoerd. Deze taal maakt gebruik van het Latijnse alfabet en werd vanaf dit jaartal de eerste instructietaal in het onderwijs.
5 Volgens UNDP, Human Development Report Somalia 2001
6 Volgens EIU, Country Profile Somalia december 2003
7 UNDP, Human Development Report Somalia 2001
8 Centraal Bureau voor de Statistiek, meest recente peildatum 1 januari 2003
---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

woonden van oudsher Swahili-sprekende vissers, de Bajuni. In de rivierdalen in Zuid Somalië leefde een landbouwende bevolking bestaande uit Bantu-groepen. Met de komst van de Somali vestigden zich de Digil en Rahanweyn clanfamilies tussen de rivieren.
Onder de oppervlakte van de overheersende, homogene, Somali nomadische cultuur gaat tot op de dag van vandaag een verscheidenheid schuil aan groepen met een afwijkende cultuur, zoals de Benadiri, Bajuni en Bantu. Ook de Somali clanfamilies Digil en Rahanweyn wijken, als landbouwers, af van de overheersende norm.

Het eind van de 19e eeuw markeerde het begin van de koloniale tijd. Frankrijk nam het gebied rond de stad Djibouti als Frans Somaliland in haar bezit, Groot- Brittanië verklaarde het noordelijke gedeelte tot protectoraat (Brits Somaliland); Italië vestigde een kolonie in het zuidelijke gedeelte en het Ogaden district (het westelijk woongebied van de Somali) kwam onder feitelijk gezag van toenmalig Abyssinië. Het zuidelijk grensgebied kwam tot slot onder Britse jurisdictie waar ook Kenia onderviel.
Onafhankelijkheid
Op 1 juli 1960 werd de onafhankelijke republiek Somalië uitgeroepen. De republiek was een samensmelting van Brits Somaliland en Italiaans Somalië en viel dus niet samen met het woongebied van de Somali. Een meerderheid van de Somali woonde buiten de grenzen van Somalië, in Djibouti (voormalig Frans Somaliland), in Ethiopië (het Ogaden-gebied) en in Kenia. Er ontstond een nationale beweging om deze vier woongebieden van Somali tot één staat te verenigen. Omdat Ethiopië en het Britse bewind destijds weigerden hun gebieden af te staan, mislukte dit Pan-Somali ideaal.
De eerste periode van de onafhankelijkheid (1960-1969) bracht Somalië een meerpartijendemocratie geleid door een burgerbestuur, die eindigde in clanpolitiek en corruptie. Het ideaal om alle gebieden waar Somali wonen te verenigen in één staat mislukte bovendien. In deze situatie kon legercommandant Siad Barre in 1969 zonder geweld de macht overnemen.
Siad Barre steunde de Somalische claim op de Ogaden gebieden in Ethiopië. De hierop volgende Ogadenoorlog van 1977 tot 1978 eindigde in een zware nederlaag voor Somalië, mede doordat Ethiopië werd gesteund door de toenmalige Sovjet- Unie.
Burgeroorlog
Na de verloren Ogaden-oorlog raakte de Somalische politiek in een neerwaartse spiraal van opstand, repressie, militarisme en corruptie. In dit klimaat kwam in het noordwesten de Somali National Movement (SNM) in opstand hetgeen leidde tot een meedogenloze burgeroorlog waarbij de stad Hargeisa werd verwoest. Grote vluchtelingenstromen kwamen op gang in de richting van Djibouti en 7

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Ethiopië. Door teruglopende inkomsten (donorsteun werd ingetrokken; overmakingen uit de Golfregio liepen terug door de Irak/Iran oorlog) stortte de economie verder in. Bovendien verloor Barre de steun van de Ogadeni. De Somalische staat viel uiteen, nadat Barre in 1991 vluchtte na een volksoproer. Het uiteenvallen van de Somalische staat leidde tot een periode van gewapende conflicten tussen clanmilities, die in sommige delen van het land tot op de dag van vandaag voortduren. Deze conflicten worden vaak voorgesteld als clanconflicten tussen krijgsheren die uit zijn op macht. Maar in werkelijkheid vormen ook het bezit van land (landbouw- en weidegronden, waterplaatsen, infrastructuur) een belangrijke factor in de geschillen.
Internationaal ingrijpen
Begin 1992 leidde een ernstige droogte in combinatie met de oorlog tot hongersnood, die gevolgd werd door voedselhulp. De voedselhulp werd echter voorwerp van strijd tussen de facties en voedde zo de strijd, terwijl de hongersnood voortduurde. Deze situatie leidde tot een grootschalige internationale interventie eind april 1992, nadat de VN-Veiligheidsraad de oprichting van een `United Nations Operation in Somalia' (UNOSOM) goedkeurde. De VN slaagde er echter niet in de humanitaire crisis te verlichten. Daarop besloten de VS en de VN 'Operation Restore Hope' op te zetten. In december 1992 arriveerden in dat kader de eerste VS-militairen van de 'Unified Task Force' (UNITAF), spoedig gevolgd door militairen uit 21 landen. De operatie werd door de meeste Somalische partijen verwelkomd. De UNITAF-operatie slaagde erin de humanitaire crisis te beëindigen en de gevechten tussen de facties te bevriezen, zonder echter de milities te ontwapenen. Het mandaat van UNITAF was echter slecht omschreven en omstreden. De VN- Veiligheidsraad besloot daarom op 26 maart 1993 UNOSOM II op te richten, met als mandaat vrede af te dwingen (peace enforcement), de strijdenden te ontwapenen en de hulpverleners te beschermen. UNOSOM II faalde echter in deze doelstellingen, ondanks tientallen vredesconferenties. Uiteindelijk raakte UNOSOM II in gewapend conflict met de milities van Generaal Aidid in Mogadishu, waarbij Pakistaanse en Amerikaanse soldaten gedood werden. In oktober 1993 begon de VS een gefaseerde terugtocht. Uiteindelijk verliet UNOSOM II Somalië in maart 1995, zonder vrede of herstel van de staat tot stand te hebben gebracht. De grootschalige internationale bemoeienis met Somalië werd abrupt afgesloten.
Periode na de interventie
In de periode na de internationale interventie werden de gevechten tussen clanfamilies en clans hervat, met name in Mogadishu, Baidoa en Kismayo. Generaal Aidid werd in 1995 gedood en opgevolgd door zijn zoon Hussein Aidid. 8

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Ook banditisme was inmiddels wijdverbreid. Facties versplinterden in steeds kleinere subclan-groeperingen.
Het noorden van Somalië bleef grotendeels gespaard voor deze versplintering en gewelddadigheden. In het noordwesten had de SNM reeds in mei 1991 eenzijdig de onafhankelijkheid van 'Somaliland' uitgeroepen. Internationale erkenning als staat bleef (en blijft vooralsnog) echter uit. Sinds 1996 breidde de regering van Somaliland gestaag haar gezag uit over het gebied. Ook in het noordoosten was, vanaf 1993, een proces van regionale (sub-nationale) bestuursvorming op gang gekomen. In augustus 1998 nam de Garowe Conferentie, waaraan 300 lokale leiders deelnamen, het Handvest van de Staat Puntland aan, dat gezien werd als een overgangsgrondwet (voor drie jaar). De Garowe Conferentie koos in juli 1998 Abdullahi Yusuf tot president. In tegenstelling tot Somaliland streeft Puntland geen onafhankelijke staat na. Na 1996 duurden gewapende conflicten voort in grote delen van het zuiden van Somalië. Pogingen tot regionale bestuursvormen te komen kwamen niet van de grond. Na de verovering van Baidoa in juni 1999 op de krijgsheer Aideed door een nieuw opgekomen militie van de Rahanweyn, de Rahanweyn Resistance Army (RRA), ontstond in de provincies Bay en Bakool tijdelijk een regionaal bestuur. Arta-vredesproces en Transitional National Government Na enkele vruchteloze regionale vredesinitiatieven begon in mei 2000 op initiatief van de IGAD9 een vredesconferentie in de Djiboutiaanse plaats Arta. Bijna 2000 Somaliërs, waaronder clanoudsten, religieuze leiders, zakenmensen en intellectuelen namen deel aan deze conferentie.
Na maandenlange beraadslagingen kozen de delegatieleden in augustus 2000 de leden van een nieuw, uit 245 leden bestaand nationaal overgangsparlement (Transitional National Assembly, TNA). De TNA koos Abdiqasim Salad Hassan, een Hawiye van de Habar Gedir/Ayr, als president voor de overgangsperiode van drie jaar. Zijn verkiezing werd onder meer verwelkomd door de VN, EU en de Arabische Liga. In oktober 2000 vestigden de TNA en de nieuwe regering (de Transitional National Government, verder: TNG) zich in Mogadishu. De regering van Somaliland onder leiding van president Egal had al vroeg in het Arta-proces te kennen gegeven alleen geïnteresseerd te zijn in samenwerking met een eventuele nationale regering indien Somaliland werd erkend als gelijkwaardige gesprekspartner, dat wil zeggen van regering tot regering.
9 IGAD: Inter-Governmental Authority on Development, een intergouvernementale regionale organisatie voor de Hoorn van Afrika. Donoren, waaronder Nederland, zijn hierbij betrokkene via het IGAD Partners Forum (IPF)
---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Toen deze erkenning achterwege bleef, distantieerde Somaliland, en hiermee ook de Issaq clanfamilie, zich van de TNG.
De regionale autoriteiten van Puntland stonden aanvankelijk positief ten aanzien van `Arta' maar het grootste deel van de delegatie trok zich al in een vroeg stadium uit het vredesproces terug, omdat de deelnemers aan de conferentie, naar zij verklaarden, niet op democratische en representatieve wijze waren uitgenodigd.10 Hiermee kwam een groot deel van de steun van de in Puntland dominante Darod/Majerteen clan aan de TNG te ontvallen. Hoewel de belangrijkste machtsbasis van de TNG lag bij de Hawiye, bleek deze clanfamilie sterk verdeeld ten aanzien van de nationale overgangsregering. Van de krijgsheren in Mogadishu stelden Ali Mahdi, Hussein Bod en Mohamed Qanyare Afrah zich achter de TNG. De andere krijgsheren (met name Hussein Aidid, Osman Ato en Musa Sudi Yalahow) zetten hun pogingen voort om één front tegen de TNG te vormen.
De leider van het RRA, Mohammed Hassan Nur (ook bekend als Shatiguduud), verklaarde eind oktober 2000 de TNG niet langer te steunen. Binnen het RRA ontstond een tweedeling tussen voor- en tegenstanders van de TNG, waarbij spanningen hoog opliepen.
De tegenstanders van de TNG (SPM, RRA, een factie van SNF, BIREM11 en 'president' Yusuf van Puntland ) sloten begin 2001 een coalitie, in een poging te komen tot een verenigd front. Dit leidde in januari 2001 tot een gezamenlijke verklaring (de zg. El Berde Declaration) en de oprichting van de Somali National Restoration Council. De tegen de TNG gekante Hawiye-krijgsheren in Mogadishu sloten zich aan bij de vervolgbesprekingen in maart 2001 in de plaats Awasa in Ethiopië12. Deze besprekingen leidden tot de oprichting van de Somali Reconciliation and Restoration Council (SRRC). President Yusuf van Puntland maakte hier formeel geen deel van uit, doch kon wel tot dit kamp gerekend worden.
Internationaal drong inmiddels het besef door dat de TNG, zeker op korte termijn, de aspiraties van het Arta-Handvest niet kon waarmaken. Het feit dat de TNG in verschillende internationale fora (VN, IGAD, OAU, Arabische Liga) de Somalische zetel innam, liet onverlet dat deze regering nog niet door alle staten,
10 Puntland position on peace and national reconciliation in Somalia, 29-9-2002.
11 BIREM : Bimal Resistance Movement, politieke beweging van de Bimal, o.l.v. Sheikh Ismael. Maakt deel uit van de SRRC.
12 met als deelnemers een SNF-factie o.l.v. generaal Masale, SPM o.l.v. generaal Morgan, RRA o.l.v. generaal Shatiguduud, SSNM-BIREM o.l.v. Abdullahi Sheikh Ismael, (toenmalig) `president' Yusuf van Puntland, en de Mogadishu krijgsheren Hussein Aideed, Osman Ato en Musa Sudi Yalahow
10

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

inclusief die van de EU, was geaccepteerd als rechtmatig vertegenwoordiger van de staat Somalië.
Ontwikkelingen in de verschillende delen van Somalië sinds juni 2001 De opkomst van de TNG maar ook factoren binnen de respectievelijke regio's in Somalië hadden een aantal ontwikkelingen tot gevolg. Somaliland
Het referendum over de grondwet dat in Somaliland op 31 mei 2001 plaatsvond markeerde het einde van een overgangsperiode, waarin het bestuur was ingebed in traditionele (clan)structuren, en het begin van een nieuwe fase, waarin het bestuur is gebaseerd op een moderne meerpartijendemocratie. Indirect ging het referendum over afscheiding van de rest van Somalië (de grondwet stipuleert de onafhankelijkheid). Volgens officiële cijfers stemde 97% van de bevolking voor, hetgeen werd geïnterpreteerd als brede steun voor de gekozen lijn van onafhankelijkheid (c.q. afscheiding van de rest van Somalië). Met de oprichting in oktober 2001 van een zevental politieke partijen kreeg het democratiseringsproces een belangrijke impuls. In december 2001 werd de kieswet van kracht, die het mogelijk maakte dat een jaar later in de zes `regions', ­ in dit ambtsbericht aangeduid als provincies ­ te weten Awdal, Hargeisa (Galbeed), Sahil, Togdheer, Sanaag en Sool, gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. De UDUB-partij13 van president Kahin kwam hierbij als winnaar uit de bus, gevolgd door KULMIYE14, UCID15 en drie kleinere partijen. In april 2003 volgde de verkiezing voor president, die met geringe voorsprong werd gewonnen door UDUB-kandidaat Kahin. Ondanks protest van de verslagen KULMIYE-kandiaat Silaanyo werd president Kahin in mei 2003 beëdigd. De verkiezing is volgens aanwezige waarnemers uit diverse landen ordelijk en rechtmatig verlopen.
Gewapende confrontaties van enige omvang deden zich in Somaliland niet voor. Deels ligt de relatief homogene clansamenstelling van dit gebied hieraan ten grondslag (in meerderheid Issaq), maar ook heeft de overheid in Somaliland door de steun van het volk aan gezag gewonnen. Het gebied wordt nog immer gerekend tot het relatief veilige deel van Somalië.

13 UDUB, Democratic United National Party
14 KULMIYE, Solidariteitspartij

15 UCID, Justice and Welfare Party
---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Puntland
Het democratiseringsproces dat in Puntland sinds 1998 op gang was gekomen, kwam tot stilstand. Oorzaak hiervan was de machtsstrijd tussen president Yusuf en zijn tegenstander Ali Jama. Inzet hiervan was de definitieve inrichting van het bestuur van het autonome gebied Puntland. De hieruit voortkomende gewapende confrontaties tussen beide voormannen duurden met tussenpozen tot december 2002 en werden uiteindelijk in het voordeel van Yusuf beslist. Van een stabiele politieke situatie was hierna echter geen sprake meer. Na de nederlaag in december 2002 tegen de troepen van president Yusuf heeft Ali Jama binnen zijn gelederen moeten plaatsmaken voor generaal Mahamoud Muse Hirsi (Ade), de voorzitter van de Puntland Salvation Council (PSC) 16. Bemiddeling door vertegenwoordigers van beider subclans leidde tot verzoening tussen beide leiders. Zij sloten op 17 mei 2003 een overeenkomst waarbij de PSC posities in de regering, in lokale besturen en binnen de rechtelijke macht kreeg toebedeeld.
In het standpunt van Puntland ten aanzien van de zeggenschap over de noordelijke provincies Sanaag en Sool kwam evenmin wijziging. Het grootste deel van de bevolking in dit gebied behoort tot de Warsengeli en Dubalhante, subclans van de Darod clanfamilie waartoe ook de Majerteen van Puntland behoren. Op basis van deze clansamenstelling en van de deelname van deze clans in het stichtingsproces van de autonome regio in 1998, rekent Puntland beide provincies tot haar grondgebied.
In tegenstelling tot Somaliland onderschrijft Puntland de integriteit van het grondgebied van Somalië en richt het zich op een nationale staat Somalië. De TNG werd vooralsnog niet gesteund door Puntland.
Centraal en Zuid-Somalie
De politieke rol van de TNG als regering van nationale eenheid werd gaandeweg gemarginaliseerd. De JVA17 in Kismayo en krijgsheer Omar Finish in Mogadishu steunden de TNG nog maar slechts op papier. Somaliland en Puntland hadden zich om eerder genoemde redenen van de TNG gedistantieerd. In Mogadishu heersten de krijgsheren Hussein Aideed, Osman Ato en Musa Sudi Yalahow. In het zuiden van Somalië bleef de SRRC de belngrijkste tegenstander. Medio augustus 2003 liep het drie-jarige mandaat van de TNG af. De overgangsregering bleef niettemin, in afwachting van de uitkomst van het vredesproces in Mbagathi, aan.
16 Puntland Salvation Council: beweging van tegenstanders van president Yusuf, opgericht door Jama Ali Jama in oktober 2001

17 JVA ­ Juba Valley Alliance, bestaande uit een Darod/Marehan-factie van het SNF en de Hawiye/Habr Gedir/Ayr subclan.
12

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Het staakt het vuren, in oktober 2002 overeengekomen door de deelnemers aan de vredesconferentie (zie IGAD vredesproces), heeft niet kunnen voorkomen dat gewapende confrontaties tussen politieke allianties opnieuw in alle hevigheid losbarstten. Vooral Mogadishu was het toneel van gevechten tussen milities van de krijgsheren Muse Sudi Yalahow en Omar Finish, beiden behorend tot de Hawiye/Abgal clan, waarbij veel slachtoffers onder de burgerbevolking vielen. Binnen het RRA verscherpte het conflict tussen de leider Shatiguduud en zijn opponenten Habsade en Madobe om het leiderschap van deze militie. Frequent braken gevechten tussen beide kampen uit in Baidoa, de hoofdstad van de provincie Bay.
Het IGAD vredesproces
Op 15 oktober 2002 ging in Eldoret in Kenia een verzoeningsconferentie van start die duurzame vrede en ontwikkeling in Somalië moet brengen. Aan deze door de IGAD georganiseerde vredesbesprekingen - de 14e internationale poging sinds 1991 - namen bij aanvang alle Somalische partijen deel met uitzondering van Somaliland, dat zich sterk maakt voor internationaal erkende onafhankelijkheid. Kort na het begin va de conferentie werd een akkoord bereikt over het staken van vijandelijkheden voor de duur van de conferentie. Een dag na de ondertekening van de wapenstilstand braken echter in Luuq in de zuidelijke provincie Gedo tussen pro- en anti-TNG facties van het Somali National Front gevechten uit waarbij tientallen mensen op het leven kwamen. Het conflictgebied bleef sindsdien het toneel van gevechten tussen rivaliserende facties van de Darod/Marehan. Om budgettaire reden werd de conferentie in januari 2003 naar Mbaghati, een buitenwijk van Nairobi, verplaatst. Een van de resultaten van de onderhandelingen was een grondwet waarin de nieuwe staatsvorm van Somalië was opgenomen, te weten een federale staat die door een interim regering in een periode van vier jaar moet worden gerealiseerd. Deze uitkomst verdeelden de deelnemers en veroorzaakte een ernstige hobbel in het vredesproces. TNG-president Abdiqassim Salad Hassan bleef vasthouden aan zijn voorkeur voor de huidige eenheidsstaat Somalië. Hij kreeg steun van prominente factieleiders als Muse Sudi Yalahow, Osman Ato, de leider van de JVA kolonel Barre Adan Hirale en Muhammed Inbrahim Habsade van het RRA. Deze groep tegenstanders besloot niet meer aan het verdere overleg in Mbaghati deel te nemen. 2.1.3 Bestuurssituatie
In Somalië kan men niet spreken van een centraal bestuur of van een eenduidige inrichting van de staat. Het land is hiervoor te zeer verdeeld. Wel is in een aantal gebieden een min of meer duidelijke en effectieve gezagsstructuur ontstaan. 13

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Zo kent Somaliland een duidelijke en effectieve regionale overheidsstructuur. Het gebied omvat zes `regions', te weten Awdal, Hargeisa (Galbeed), Sahil, Togdheer, Sanaag en Sool. In dit algemeen ambtsbericht worden deze als provincies aangeduid. De hegemonie over de twee laatstgenoemde provincies wordt door Puntland betwist.
De in mei 2001 aangenomen grondwet voorziet in een scheiding van de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke machten. Aan het hoofd van de uitvoerende macht, de regering, staat de president. De wetgevende macht bestaat uit twee Kamers, de Volksvertegenwoordiging (75 leden) en de Senaat ofwel Guurti, eveneens bestaande uit 75 leden. Volgens artikel 5 van de Grondwet is de wetgeving gebaseerd op de shari'a en ongeldig als ze hiermee in strijd is. De rechterlijke macht wordt geleid door de president van het Hooggerechtshof. Dit gerechtshof bewaakt de uitvoering van de grondwet. Geografisch omvat Puntland de provincies Bari, Nugal en de noordelijke helft van Mudug. Puntland claimt ook zeggenschap over Sanaag en Sool, onder meer gebaseerd op de clansamenstelling in deze provincies. De Garowe Conferentie, de oprichtende vergadering van het autonome Puntland, nam in 1998 een Handvest aan voor een overgangsperiode van drie jaar, op grond waarvan een `president', een kabinet van negen ministers en een parlement van 69 leden werden benoemd. Verschil in interpretatie over de definitieve inrichting van het bestuur leidde tot een crisis die gewapenderwijs werd uitgevochten tussen president Yusuf en zijn tegenstrever Ali Jama van de PSC (zie blz. 12). Ondanks de verzoening in mei 2003 tussen president Yusuf en de nieuwe leider van de PSC, generaal Ade, is onduidelijk wat, nu de overgangsperiode is afgelopen, de formele basis voor de positie van president Yusuf is, en van de diverse instellingen. Puntland kent geen Senaat of Hogerhuis. Politieke partijen zijn nog altijd niet toegestaan. De shari'a is formeel de basis voor de wetgeving in Puntland. De structuur van de rechterlijke macht dateert uit de eerste jaren van de onafhankelijkheid: gerechtshoven op district- of regioniveau, hoven van beroep, een Hooggerechtshof en een Constitutioneel Hof.
Bay en Bakool
In de provincies Bay en Bakool is het Rahanweyn Resistance Army (RRA) sinds juni 1999 de leidende militaire en politieke macht. Het RRA oefent vanuit Baidoa controle over deze provincies uit. Hoewel er een begin is gemaakt met het opzetten van civiele bestuursstructuren kan nog niet worden gesproken van een scheiding van machten. De gerechtshoven onder de controle van het RRA zijn volgens waarnemers semi-militaire hoven met willekeurige procedures18.
18 UN/Ecosoc: Report of the Independent Expert, 2002, pagina 15 14

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Op 1 april 2002 kondigde het RRA de oprichting af van een regionaal autonoom bestuur, met de naam `State of South-Western Somalia'. Het grondgebied omvat in theorie de provincies Bay, Bakool, Lower Shabelle, Middle en Lower Juba; in de praktijk heeft het RRA alleen zeggenschap over Bay en Bakool. Door de voortdurende strijd binnen het RRA is dit bestuur tot op heden niet van de grond gekomen.
Mogadishu
De bestuurlijke reikwijdte van de TNG als uitvoerende macht in Mogadishu is gering. Het Transitional National Charter dat in Arta (zie 2.1.2) was overeengekomen, is de overgangsgrondwet van de TNG. De wetgevende macht, de Transitional National Assemblee (TNA), is langs clanlijnen samengesteld. Ook minderheidsgroepen en vrouwen zijn hierbij vertegenwoordigd. Veel leden wonen de vergaderingen niet meer bij omdat zij, vanwege liquiditeitsproblemen van de TNA, geen presentie- en reisgeld ontvangen. De positie van de rechterlijke macht is onduidelijk. Aanvankelijk werden de in Mogadishu opererende shari'ahoven geïntegreerd in de TNG. De indruk bestaat dat inmiddels de rol van de shari'ahoven feitelijk is overgenomen door de clanoudsten in het desbetreffende gebied.
Lokale besturen in Centraal en Zuid-Somalië In de rest van Centraal en Zuid-Somalië beperkt de invloed van de verschillende bestuursvormen zich tot provinciaal of lokaal niveau. In de provincies Hiiran, Galgadud en het zuiden van Mudug spelen clanoudsten en shari'agerechtshoven een belangrijke rol bij het handhaven van rust en orde. In Zuid-Somalië (de provincies Middle Shabelle en Gedo) is dit niet het geval en wordt het dikwijls zeer lokale bestuur gevormd door factieleiders en militieleden. In Kismayo heerst een `verenigd' bestuur, de Juba Valley Alliance, dat veel moeite heeft de orde te handhaven. De rest van de Juba-provincies wordt beheerst door plaatselijke besturen en clanoudsten.
2.2 Politieke ontwikkelingen
Somaliland
Na zijn verkiezingsoverwinning werd UDUB-kandidaat Dahir Riyale Kahin op 19 mei 2003 als president van Somaliland geïnstalleerd. Deze eerste vrije presidentsverkiezing, sinds de Somali National Movement in mei 1991 eenzijdig de onafhankelijkheid van `Somaliland' had uitgeroepen, betekende een belangrijk fundament voor het democratiseringsproces in Somaliland dat een vervolg moet krijgen in 2005 wanneer verkiezingen voor het parlement zullen plaatsvinden. De aangetreden regering blijft zich richten op internationale erkenning van de onafhankelijke staat Somaliland, het handhaven van vrede en stabiliteit en het 15

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

doorvoeren van ontwikkelingen op economisch terrein. Voor dit laatste doel werden de banden met internationale NGO's en met omliggende landen aangehaald. Op 17 september 2003 werd met UNDP in Addis Abeba een donorconferentie gehouden en op 15 oktober 2003 bezocht president Kahin zijn collega Guelleh van Djibouti om de economische banden met dit land te versterken.
De politieke stabiliteit in Somaliland werd in de verslagperiode op de proef gesteld door een serie moorden. Op 6 oktober 2003 werd het Italiaanse hoofd van een ziekenhuis in Borama doodgeschoten19. Vervolgens trof op 21 oktober 2003 hetzelfde lot een Engels onderwijzersechtpaar in Sheikh en werd op 9 december 2003 het hoofd van de verkeerspolitie in Hargeisa vermoord. Onderzoek naar deze moorden heeft nog geen resultaat opgeleverd, wel werden 20 aanhoudingen verricht. President Kahin zocht de schuld bij Zuid-Somaliërs die Somaliland willen destabiliseren. Op 23 oktober 2003 dreigde hij dat alle `buitenlanders' zonder verblijfsvergunning Somaliland binnen 45 dagen moesten verlaten. Voor zover bekend is aan dit dreigement geen uitvoering gegeven. De leider van de oppositie, Ahmed Muhammed Silaanyo, verweet de regering geen controle over de veiligheid in Somaliland te hebben. De territoriale claim van Somaliland op de provincies Sanaag en Sool werd op 21 december 2003 nogmaals onderstreept door de oproep van het parlement aan de regering Kahin de grenzen van Somaliland, waarbinnen beide provincies zijn gelegen, definitief vast te stellen. De regering van Puntland, die het gebied tevens claimt vanwege de clansamenstelling van de bevolking, zag hierin een poging van Somaliland om de zeggenschap over Sanaag en Sool te verstevigen20. Als reactie hierop stuurde Puntland militaire eenheden naar Las Anod, de belangrijkste stad in de betwiste regio. Begin januari 2004 leidde het conflict tot een gewapend treffen tussen troepen van beide kampen. Hierbij verloren twee personen het leven. IGAD, EU, de SGVN en de buurlanden Kenia en Ethiopië riepen op tot stopzetting van de vijandelijkheden21. Grote politieke spanning tussen beide partijen zijn blijven bestaan, ondanks de door Ethiopië eind januari 2004 ondernomen bemiddelingspogingen22.

Puntland
De verzoening tussen president Yusuf en de leider van de PSC, generaal Ade, die op 17 mei 2003 werd bezegeld in een overeenkomst, heeft in de verslagperiode stand gehouden. Er werden geen berichten ontvangen over gewapende conflicten
19 Het betreft de Italiaanse dr. Annalena Tonelli, die in juni 2003 van de UNHCR de Nansen Refugee Award voor haar langdurige humanitaire werk ontving.
20 IRIN persbericht, 30 december 2003
21 EC PressReview, Mogadishu 24 januari 2004
22 EC Press review, Mogadishu 26 januari 2004 16

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

tussen beide kampen. Deze relatieve rust kwam het functioneren van regionale overheidsinstellingen ten goede.
In tegenstelling tot Somaliland onderschrijft Puntland de intregriteit van Somalië. Bij de vredesbesprekingen in Mbagathi bleven president Yusuf en zijn delegatie zich beijveren voor een nationale staat Somalië.
Als eerder gemeld in de subparagraaf Somaliland, zond Puntland eind december 2003 troepen naar Las Anod, de hoofdstad van de provincie Sool om haar claim met betrekking tot de noordelijke provincies Sanaag en Sool opnieuw te onderstrepen. Op grond van bevolkingssamenstelling rekent Puntland deze provincies tot haar jurisdictie. Het grootste deel van de bevolking in dit gebied behoort tot de Warsengeli en Dubalhante, subclans van de Darod clanfamilie waartoe ook de Majerteen van Puntland behoren. Deze verbondenheid blijkt uit het feit dat de regering van Puntland, in navolging van de Verenigde Naties, de internationale gemeenschap om hulp vroeg toen voortdurende droogte in beide provincies en in de aangrenzende provincie Bari in oktober en november 2003 onder de bevolking acute hongersnood veroorzaakte. Eind december kreeg World Food Programme ook van Somaliland toestemming hulpgoederen naar het getroffen gebied te brengen.
Centraal en Zuid-Somalië
Hoewel de politieke rol van de TNG als regering van nationale eenheid binnenslands tot vrijwel nihil is gereduceerd, heeft gezamenlijke afkeuring van de uitkomst van de tweede fase van het vredesproces in Mbagathi TNG-leider Abdiqassim Salad Hassan en een in september 2003 opgerichte alliantie van krijgsheren bij elkaar gebracht. Deze alliantie, de Somali National Salvation Council, wordt geleid door Muse Sudi Yalahow. De andere leden zijn Usman Ato, kolonel Barre Hirale van de JVA en Mohamed Ibrahim Habsade van het RRA. In de rest van het land ondervindt de TNG veel oppositie. Somaliland en Puntland hebben zich om eerder genoemde redenen van de TNG gedistantieerd. In het zuiden van Somalië blijft de SRRC (o.a. Hussein Aideed) de belangrijkste tegenstander.
Formeel liep het drie-jarige politieke mandaat van de TNG, dat zij bij de conferentie in Arta van het overgangsparlement (TNA) had ontvangen, op 12 augustus 2003 af. De TNG heeft niettemin besloten om, in afwachting van de uitkomst van het vredesproces in Mbagathi en nieuwe parlementsverkiezingen, aan te blijven.
Regionale betrokkenheid
Internationaal wordt de TNG door Libië gesteund op financieel/economisch gebied. Saudi-Arabië steunt de TNG ook met grote sommen geld. Beide landen zijn sterke voorstanders van een islamitische eenheidsstaat Somalië. Djibouti behoort eveneens tot de bondgenoten van de TNG.
17

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Ethiopië is in het anti-TNG kamp te vinden: het land heeft de TNG niet formeel erkend. Ethiopische steun lijkt met name uit te gaan naar die partijen die instrumenteel kunnen zijn in het tegengaan van islamitisch fundamentalisme. In dit licht moet de steun van Ethiopië voor president Yusuf van Puntland worden gezien in zijn strijd tegen de islamitische beweging Al-Ittihad. Uit vrees voor een islamitisch verenigd Somalië en om Ethiopische rebellengroepen in Somalië (zoals Oromo Liberation Front en het Ogaden National Liberation Front) in bedwang te houden heeft Ethiopië een sterke militaire aanwezigheid in het grensgebied met Somalië. Bovendien acht Ethiopië, bij gebrek aan kust, een zeehaven op relatief korte afstand van haar landsgrens van groot belang. Naarmate de Ethiopische relatie met Eritrea en Djibouti verslechterde, nam het belang van de havens in Somalië voor Ethiopië toe. Dit alles betekent dat Ethiopië baat denkt te hebben bij een relatief zwak of een verdeeld Somalië. Het stelt de Ethiopische regering immers in staat die krachten te steunen die het eigenbelang het beste dienen. Kenia, dat vooral als neutrale bemiddelaar tussen de Somalische strijders wil optreden, is voorstander van een verenigde en functionerende staat Somalië vanwege de negatieve effecten van de burgeroorlog, zoals de toestroom en vestiging op haar gebied van grote aantallen Somalische vluchtelingen en de effecten van de smokkel van wapens en drugs.
Internationale positie
De gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben ertoe geleid dat de internationale gemeenschap zich realiseert dat zogeheten failed states, zoals Somalië, fundamentalistische groeperingen zouden kunnen herbergen, en dat vrede de enige optie is om Somalië niet te laten afglijden naar een permanente staat van anarchie. Aldus steunen de Verenigde Naties, de Verenigde Staten en de Europese Unie de vredesinitiatieven van de IGAD, gericht op een behoud van een verenigd Somalië. Zo zijn de VS en de EU de belangrijkste donoren van het vredesproces in Mbagathi.
Het IGAD vredesproces
Op 5 juli 2003 werd door de deelnemers aan de IGAD vredesconferentie over Somalië in Mbagathi een akkoord bereikt over de nieuwe staatsvorm van Somalië: een interim regering moet in een periode van vier jaar een federale staat realiseren. Een ontwerp-grondwet werd op 15 augustus 2003 aangenomen. Deze uitkomst werd echter door enkele prominente deelnemers verworpen. De president van de TNG, Abdiqassim Salad Hassan, bleef vasthouden aan zijn voorkeur voor de huidige eenheidsstaat Somalië. Hij vreesde dat federalisme de islam in Somalië zal marginaliseren23. Dit standpunt veroorzaakte een scheiding tussen hem en de in Mbagathi aanwezige eerste minister van de TNG, Hassan Abshir Farah en TNA-voorzitter Abdullah Deerow Isaaq. Anderen, te weten
23 IRIN persbericht 15 september 2003 18

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

krijgsheren Muse Sudi Yalahow en Usman Hasan Ato alsook de leider van de JVA kolonel Barre Adan Hirale en Muhammad Ibrahim Habsade van het RRA, maakten duidelijk dat zij zich onvoldoende geraadpleegd voelden bij de besluitvorming, die naar hun mening te veel was gestuurd door Ethiopië en Kenia. De door deze krijgsheren opgerichte alliantie, de eerder genoemde SNSC, is tegenstander van een door externe krachten geleide vredesconferentie. Naast de TNG president liet de SNSC weten niet meer aan het verdere overleg in Mbagathi deel te nemen24. Deze weigering en de ontstane verdeeldheid binnen de IGAD- frontliniestaten (Kenia, Ethiopië en Djibouti) over de regie en de besluitvorming, veroorzaakten eind september 2003 een impasse in het vredesoverleg. Op 25 oktober 2003 werd tijdens een IGAD ministeriële top in Kampala besloten tot een doorstart van de vredesconferentie. Het Technisch Comité van de vredesconferentie werd omgedoopt tot Facilitation Committee en werd met drie lidstaten uitgebreid. Thans omvat het naast Kenia, Ethiopië en Djibouti eveneens Eritrea, Sudan en Uganda. Ethiopië en Sudan hebben echter niet meer deelgenomen aan ministeriële bijeenkomsten en geen speciale vertegenwoordiger aangesteld voor deelname aan het Facilitation Committee. Als opstap naar de derde fase van het vredesproces, waarin de Somalische leiders het eens moeten worden over de machtsdeling, de inrichting en het bestuur en het parlement van Somalië, kwam na veel druk van de presidenten Mouseveni van Uganda (IGAD- voorzitter) en Kibaki een beperkt aantal deelnemers (46) tijdens een aparte bijeenkomst op 12 januari 2004 in Nairobi bijeen. Eind januari werd door hen een akkoord bereikt over een geamendeerde grondwet en over de verdeelsleutel voor het uit 275 zetels bestaand overgangsparlement. Zo krijgen de clanfamilies Hawiye, Darod, Rahanweyn en Dir ieder 60 zetels. Daarnaast zijn in totaal 35 zetels gereserveerd voor leden van minderheidsgroepen. Tevens is afgesproken dat de fracties 12% van hun zetels reserveren voor vrouwen. In de derde en laatste fase van het vredesproces zullen de clanfamilies en minderheidsgroepen hun afgevaardigden aanwijzen. De benoemde parlementsleden kiezen op hun beurt een interimpresident, waarna deze een Eerste Minister benoemt die de opdracht krijgt een overgangsregring te vormen voor een periode van vijf jaar.
2.3 Veiligheidssituatie
In diverse delen van Zuid- en Centraal-Somalië, in Mogadishu en in en rond Baidoa kwam het in de verslagperiode tot gewapende confrontaties tussen politieke allianties en aan Somalische clanfamilies gelieerde facties. In Zuid- Somalië waren deze confrontaties meer structureel en heviger van aard dan de incidentele confrontaties in Centraal-Somalië. In de verslagperiode was met name
24 IRIN persbericht 16 september 2003 19

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

het noord-westelijk deel van de provincie Galgadud het toneel van confrontaties tussen clans van de Dir en de Darod. Het staakt-het-vuren dat door alle deelnemende Somalische facties aan de vredesconferentie in Eldoret eind oktober 2002 werd overeengekomen, heeft het geweld in werkelijkheid niet kunnen stoppen.
Dat dit geweld doorging was volgens een onderzoekscommissie van de Verenigde Naties mogelijk omdat vrijwel alle Somalische milities - ook tijdens de vredesconferentie - wapens en munitie uit buurlanden bleven ontvangen, zulks in strijd met het wapenembargo dat in 1992 van kracht werd (VN-resolutie 733). De uitkomsten van het onderzoek door een panel van deskundigen25, die op 27 oktober 2003 aan de secretaris generaal van de Verenigde Naties werden gepresenteerd, geven aan dat de handel in wapens en munitie vooral via handelaren in Jemen plaatsvindt. Het gaat om relatief goedkope lichte wapens die in vissersboten of met andere lading in kleine vliegtuigen naar Somalië worden overgebracht. Ook vanuit Ethiopië worden via de vrijwel onbewaakte landgrens wapens Somalië binnen gebracht. Binnenslands geldt Mogadishu als de markt- en distributieplaats waarvan militieleiders hun wapentuig betrekken. Het onderzoek geeft voorts aan dat de financiering van wapens vaak geschiedt uit de opbrengst van exportbelasting, havengelden, de export van houtskool, piraterij en het `beheer' van lokale vliegvelden. Geconstateerd is tevens dat in Somalië veel vals lokaal geld in omloop is en dat het informele systeem van bankovermakingen (Hawilaad) weinig transparant is.
De commissie beveelt een meer effectieve controle op het reeds bestaande wapenembrago aan waarbij de buurlanden van Somalië en de lidstaten van de Afrikaanse Unie betrokken moeten worden. De secretaris generaal van de Verenigde Naties benoemde op 30 januari 2004 een commissie die op de naleving van het wapenembargo moet toezien.

Een parallel onderzoek van de IGAD naar de op grote schaal geschonden wapenstilstand van 27 oktober 2002 gaf aan dat presentie van militaire waarnemers van de Afrikaanse Unie (AU) tezamen met een vredesmacht in Somalië dringend gewenst was26. Nog altijd is onduidelijk of de IGAD aan deze aanbevelingen gevolg zal geven.
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste militaire ontwikkelingen die in de verslagperiode plaatsvonden. Er wordt niet gepretendeerd een volledig overzicht te geven van alle gewelddadige incidenten.
25 Report of the Panel of Experts on Somalia pursuant to Security Council resolution 1474 ­ S/2003/1035

26 IRIN persbericht 3 maart 2003
20

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

De indeling van Somalië naar veiligheidssituatie, op grond van de mate van risico die de burgerbevolking loopt om slachtoffer te worden van oorlogs- en/of politiek geweld, is thans als volgt:

- het conflictgebied in Zuid-Somalië: Mogadishu, Kismayo, de omgeving van deze steden, de provincies Bay (en dan met name de hoofdstad Baidoa en omgeving) en Bakool;

- het overgangsgebied in Zuid-Somalië: de provincies Lower en Middle Juba en Lower en Middle Shabelle (voor zover niet in het conflictgebied), Gedo, alsook het noord-westelijke deel van de provincie Galgadud.
- het relatief veilige deel van Somalië: de zes noordwestelijke provincies Awdal, Galbeed, Toghdeer, Sahil, Sanaag en Sool, de noordoostelijke provincies Bari, Nugal en het noorden van Mudug (tezamen Somaliland en Puntland), het zuiden van Mudug en de centrale provincies Hiiran en Galgadud (voor zover niet in het overgangsgebied) alsook de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië.
Het conflictgebied in Zuid-Somalië
Het gebied werd gekenmerkt door een opeenvolging van gewapende conflicten, waarbij ook tientallen burgerslachtoffers vielen27. Deze conflicten concentreerden zich in de verslagperiode wederom in en rond de steden Mogadishu en Baidoa. Mogadishu was de afgelopen zes maanden het toneel van interclan gevechten tussen rivaliserende factieleiders/krijgsheren. In onderlinge confrontaties vielen regelmatig doden. Deze gevechten gaan volgens sommige waarnemers niet meer enkel om een clanconflict, maar tevens om een economische machtsstrijd tussen elities28. In de verslagperiode vonden opnieuw gewapende confrontaties tussen Hawiye/Abgal clans plaats die regelmatig slachtoffers eisten. De meeste doden (volgens de berichtgeving in totaal 27) vielen echter bij ontvoeringen, berovingen en plunderingen waaraan factiemilities zich schuldig maken om in hun levensonderhoud te kunnen blijven voorzien.
De stad Kismayo en omgeving beleefde een kortstondig veiligheidsoffensief. De JVA, de heersende macht in deze stad, begon in september 2003 met de ontwapening van ongeleide milities en bandieten. Ook werd een begin gemaakt met de weg tussen Kismayo en Mogadishu te ontdoen van militie-barrieres. Met de opbrengsten van havengelden en van de exportbelasting op houtskool werden
27 Voor informatie over de gewapende gewapende conflicten, die in deze paragraaf zijn beschreven, werd geput uit IRIN-persberichten.
28 Vgl. UNCU Discussion Paper `Talking Seriously about Somalia', 7 februari 2002: "Orthodox explanations of the civil war in Somalia overstate the influence of clan conflict and understate the economic stratification of society and the role of self-interested elites". 21

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

wapens opgekocht en omscholing voor militieleden verzorgd. Deze actie werd gesteund door de Marehan, de dominante clan in Kismayo. De uitvoering van dit initiatief werd plotseling gehinderd door gevechten die op 25 oktober 2003 uitbraken toen milities van de JVA bij het vrijmaken van de weg naar Mogadishu in gevecht kwamen met krijgsheren in de provincie Gedo. Bij deze gevechten kwamen 18 militieleden om het leven. Kismayo zelf maakte verder een relatief rustige periode door. De haven en het vliegveld bleven toegankelijk en operationeel en de handel in houtskool kon onbelemmerd voortgaan.
In de provincies Bay en Bakool , die deel uitmaken van het traditionele woongebied van de Rahanweyn clanfamilie, duurde het conflict tussen Shatiguduud, en zijn beide opponenten Adan Madobe en Ibrahim Habsade om het leiderschap binnen de RRA voort. Eind september 2003 had een door clanoudsten in gang gezette verzoeningspoging aanvankelijk succes: Shatiguduud en Adan Madobe sloten een wapenstilstand. Op 12 oktober 2003 braken in Dambal nabij Baidoa echter opnieuw gevechten uit tussen de milities van Shatiguduud en die van Madobe en Habsade, waarbij 15 doden vielen.
Voorts was het in de stad Baidoa en omgeving onveilig door gewapende confrontaties tussen milities van rivaliserende clans (Habr Gedir ­ Marehan, Leysan ­ Harin) over het gebruik van land. In de verslagperiode kwamen hierbij meer dan 60 mensen om het leven, onder wie 30 burgers. De ongeregeldheden brachten een vluchtelingenstroom op gang, waarvan 2000 personen bij Wajid in twee kampen neerstreken29. In Dinsor vielen begin september 2003 bij een dispuut over het innen van wegenbelasting tussen clans van de Rahanweyn en de Hawiye twee doden.
Het overgangsgebied in Zuid-Somalië en het noord-westelijke deel van de provincie Galgadud
In deze verslagperiode werden geen meldingen ontvangen over ernstige gewapende conflicten in het overgangsgebied, te weten de provincies Lower en Middle Juba en Lower en Middle Shabelle, voor zover niet gelegen in het conflictgebied, en de provincie Gedo. Niettemin zijn de politieke en clantegenstellingen die in het conflictgebied bestaan, ook in het overgangsgebied aanwezig. Waar dit voorkwam, was het geweld echter minder frequent en geografisch minder geconcentreerd dan in het conflictgebied. In de provincie Gedo werd op 15 september om onbekende reden een Keniaanse welzijnswerker vermoord. Op 24 november 2003 vielen in de havenplaats Merka in de provincie Lower Shabelle 8 doden bij intra-subclan gevechten van de Habr Gedir bij een dispuut over de opbrengst van exportbelasting van bananen die bestemd waren voor landen in het Midden-Oosten.

29 Worldvision Nairobi, 7 januari 2004
---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

De gewelddadige confrontaties tussen de Dir en de Darod/Marehan in de provincie Galgadud, waarvan in het ambtsbericht van 29 september 2003 reeds melding werd gemaakt, namen in afgelopen verslagperiode in aantal en in hevigheid toe. Dit is de reden dat het noord-westelijke gebied van deze provincie (nabij en tussen de plaatsen Abud Wak en Herale), dat in de vorige verslagperiode nog als relatief veilig werd gekwalificeerd, thans tot het overgangsgebied wordt gerekend. Op 25 oktober 2003 ontstonden nabij de plaatsen Abud Wak en Herale (ongeveer 50 kilometer ten westen van Dusa Mareb) gevechten tussen de Darod/Marehan en de Dir/Fiqi Mahamud. Aanvankelijk ging het hier om vergelding voor de moord op wederzijdse clanleden, doch in wezen willen de Marehan in deze districten de alleenheerschappij. De confrontatie eistte 18 doden. Het conflict spreidde zich hierna uit over het gehele noord-westelijk deel van de provincie Galagadud en liep op 16 december 2003 verder uit de hand. Ruim 60 mensen kwamen hierbij om het leven30.
Het relatief veilige deel van Somalië
In de verslagperiode hebben zich in Somaliland geen gewapende confrontaties van enige omvang voorgedaan. Zoals ook vermeld in voorgaande ambtsberichten ligt de homogene clansamenstelling van dit gebied hieraan ten grondslag. In de provincies Galbeed en Toghdeer vormen Issaq-clans de meerderheid; in de provincie Awdal de Dir/Gadabursi clan, terwijl in de provincies Sanaag en Sool Darod clans (Dulbahante en Warsengeli) overheersen. Het gezag vanuit Hargeisa over deze twee oostelijke provincies is overigens beperkt, hetgeen mag blijken uit intra-clan gevechten tussen sub-sub-sub-clans van de Dulbahante in Las Anod (hoofdstad van de provincie Sool) in de eerste week van maart 2003. Hierbij vielen twee slachtoffers en raakten vier mensen gewond. Clanoudsten moesten er aan te pas komen om de gemoederen tot bedaren te brengen. De succesvolle verkiezingen voor gemeentebesturen in december 2002 en voor de president in april 2003 hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de stabiliteit van de samenleving in Somaliland. Dat deze stabiliteit nog niet volledig is geworteld blijkt uit de reactie en de getoonde onmacht van de regering op een viertal gewelddadige moorden die in de verslagperiode in Somaliland plaatsvonden. Als eerder beschreven in paragraaf 2.2 werd een Italiaans hoofd van een ziekenhuis in Borama op 6 oktober doodgeschoten en trof op 21 oktober hetzelfde lot een Engels onderwijzersechtpaar dat in Sheikh werkzaam was voor de NGO SOS Kinderdorf. De regering haastte zich de moorden te veroordelen maar was, hoewel arrestaties werden verricht, niet bij machte maatregelen te nemen die bij de bevolking en bij de internationale gemeenschap het geschonden vertrouwen in de openbare veiligheid herstelden. De regering heeft bij het
30 IRIN persbericht van 17 december 2003 23

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

onderzoek naar deze moorden gebruik gemaakt van door Engeland aangeboden assistentie.
Op 9 december 2003 vond in Somaliland opnieuw een opzienbarende moord plaats. Ditmaal werd het hoofd van de verkeerspolitie voor zijn woning in Hargeisa door kogels getroffen. Ook hier heerste onduidelijkheid over de motieven van de daders en is onderzoek gaande.
De meeste NGO's hebben voor hun stafleden reisrestricties afgekondigd. In Puntland hebben zich sinds het begin van de verzoeningsbesprekingen eind januari 2003 tussen vertrouwelingen van president Yusuf en van de voorman van de Puntland Salvation Council, generaal Ade, geen gewapende confrontaties van enige omvang voorgedaan. Begin september 2003 viel bij een confrontatie tussen de Darod/Majerteen clan en de Darod/Dulbahante clan in Gardo één slachtoffer. Later in die maand waren bij gevechten tussen de Habr Gedir clan en een clan van de Dir clanfamilie twee doden te betreuren.
In de provincie Hiiran openbaarde zich op 19 januari 2004 wederom het oude conflict tussen de traditionele vijanden Hawiye/Hawadle en Hawiye/Galjaal. Ditmaal ging het conflict over land- en watergebruik. Er vielen 13 slachtoffers. Beide clans zijn verdeeld over de stad Beled Weyne; de Hawadle bevinden zich aan de oostkant van de rivier, de Galjaal aan de westkant. Voor zover bekend bleef het bij een eenmalig treffen.
In de provincie Galgadud (voor zover niet behorend tot het overgangsgebied) werd begin september 2003 melding gemaakt van een treffen over het gebruik van waterputten tussen de Hawiye/Galjaal/Murosade en de Hawiye/Hawadle/Duduble in het El Bur district. Hierbij vielen vijf slachtoffers. Medio oktober 2003 raakten dezelfde subclans nogmaals slaags waarbij drie mensen omkwamen. Medio januari 2004 sneuvelden bij dit conflict 11 militieleden van de Murosade en 10 van de Duduble31. Hierna werden in de verslagperiode geen berichten ontvangen over confrontaties van enige omvang.
In de verslagperiode werden geen berichten ontvangen over gewelddadige gebeurtenissen in de provincie Mudug.
Dit geldt eveneens voor de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië. Sinds ruim een jaar hebben leden van de Darod/Marehan clan de controle over de eilanden. Volgens ingewijden leven de oorspronkelijke bewoners, de Bajuni, er thans op een vreedzame wijze samen met de Marehan. Zij zijn veelal werkzaam in de visserij waarbij hun werkgevers in de meeste gevallen Marehan clanleden zijn.
31 ARADA, persbericht van 13 januari 2004 24

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

2.4 Economische ontwikkelingen
Ondanks de vele problemen in Somalië doet zich wel degelijk enige economische ontwikkeling voor, met name in de handel en de overige dienstensector, die vooral baat blijken te hebben bij de afwezigheid van belastingen (dan wel in het geval van Somaliland en Puntland, het lage niveau van belastingen) en overheidsregels. De handel via de havens van Berbera en Bosasso blijft een belangrijke bron van inkomsten. Hoewel tussen Ethiopië en Somaliland geen handelsverdrag bestaat komt 15% van de zeevracht die Ethiopië bereikt via de haven van Berbera binnen. Dit gold eveneens voor de 40.000 ton voedselhulp bestemd voor de bevolking van het door extreme droogte geteisterde noorden van Ethiopië. In Somaliland wordt infrastructuur herbouwd met geld uit belastingen (met name in- en uitvoerheffingen), maar ook met particulier geld uit de diaspora. De Europese Commissie heeft in februari 2003 besloten 4,2 miljoen bij te dragen aan herstel van hoofdwegen. Plannen voor het opknappen van de weg tussen de havenplaats Berbera en de grens met Ethiopië , de zogenaamde `Berbera-corridor', zijn in studie.

In Puntland heeft particulier initiatief van uit het buitenland terugkerende Somaliërs gezorgd voor enige economische opleving. De opzet van kleine bedrijven in productie, zorg en dienstverlening voorziet in behoeften van de bevolking en heeft werkgelegenheid voortgebracht32. De economische ontwikkeling in Somalië blijft echter hinder ondervinden van een aantal negatieve factoren.
Zo is Somalië voor zijn inkomsten in hoge mate afhankelijk van de opbrengst van de export van vee. Afnemers hiervan zijn vooral in het Midden-Oosten te vinden. Het door Saoedi-Arabië in september 2000 ingestelde invoerverbod op alle soorten vee uit Somalië, wegens de melding in dat land van een aantal gevallen van Rift Valley fever, blijft de economie in hoge mate treffen (met name Somaliland en Puntland). Van de Arabische landen die zich bij het invoerverbod van Saoedi Arabië hebben aangesloten, hebben de Verenigde Arabische Emiraten en Jemen het verbod inmiddels opgeheven.
De devaluatie van de Somalische Shilling heeft de vrije koersval van de munt niet kunnen voorkomen: in mei 2002 bereikte deze een dieptepunt van SoSh. 21.000 voor 1 USD. Het koersverloop ontwikkelde zich alsvogt: in april 2003 werd SoSh. 20.000 voor 1 USD verkregen, in mei 2003 SoSh. 16.000 en in januari 2004 SoSh. 18.80033.

32 UNHCR persbericht van 4 augustus 2003
33 EC Press Review van 25 januari 2003 25

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

De in Somaliland gehanteerde munteenheid, de Somaliland Shilling, daalde als gevolg van het vee-importverbod in september 2001 tot SolSh. 7.400 voor 1 USD, maar herstelde na het besluit tot opheffing van het importverbod door Jemen. De wisselkoers bedroeg in mei 2002 SolSh. 6.800 voor 1 USD. In juli 2003 was deze SolSh. 7.000 voor 1USD.
De negatieve gevolgen van de sluiting van het bank- en telecommunicatiebedrijf Al Barakaat in november 2001, in het kader van de `oorlog tegen het terrorisme', zijn voor Somalië nog steeds voelbaar. Dit bedrijf droeg zorg voor de overmakingen van grote bedragen van en naar het buitenland. Vanwege vermeende banden met de extremistische Al Qaeda-beweging sloot de Amerikaanse regering de vestigingen van Al Barakaat in de VS. Op aandringen van de VS gebeurde dit ook elders in de wereld, waardoor de overmakingen vanuit het buitenland, waar veel Somaliërs van afhankelijk zijn, bemoeilijkt werden. De sluiting van Al Barakaat had overigens niet tot gevolg dat het hele systeem van informele financiële overmakingen, hawilaad genaamd, was lam gelegd. De activiteiten werden langzamerhand overgenomen door andere bedrijven, zoals de Dahabshiil bank in Hargeisa, die in 24 landen vestigingen heeft. Door deze bedrijven wordt jaarlijks naar schatting 750 miljoen USD afkomstig van de diaspora naar Somalië overgemaakt. De Somalische gemeenschap in Nederland maakt in een jaar ongeveer 25 miljoen EURO naar Somalië over34. Op initiatief en met steun van UNDP werd op 4 december 2003 in Londen de Somali Financial Services Association (SFSA) opgericht, een vereniging van 14 Somalische banken (waaronder Dahabshiil) die zich, naast het verzorgen van overmakingen, richt op technische ondersteuning van de industrie in Somalië35. Omdat de seizoenregens uitbleven had het noorden en noord-oosten van Somalië, in het bijzonder de provincies Sool en Sanaag, te kampen met langdurige droogte. Meer dan 11.000 nomaden werden in hun bestaan getroffen, de helft van de veestapel stierf. Vanwege acute hongersnood voor 60.000 gebiedbewoners deed de regering van Puntland in november 2003 een oproep aan de internationale gemeenschap te hulp te komen. Somaliland sloot zich bij deze oproep aan. World Food Programme stelde hierop voor 6.5 miljoen USD voedselhulp beschikbaar, bestaande uit maïs, bonen en kookolie36.

34 Stille gevers, migranten en hun steun aan het thuisland, Jelle van der Meer, pagina 24, januari 2004

35 IRIN persbericht van 5 december 2003
36 IRIN persbericht van 25 november 2003 26

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


3 Mensenrechten
3.1 Waarborgen
Door het uiteenvallen van de Somalische staat in 1991 zijn de grondwet en de overige nationale wetgeving, evenals de ondertekening door Somalië van internationale verdragen, niet langer effectief. Hiervoor in de plaats zijn in verschillende delen van Somalië alternatieve rechtssystemen ontstaan. In Somaliland is op 31 mei 2001 een grondwet aangenomen; aan uitwerking in lagere wetgeving wordt thans gestalte gegeven. In andere regio's in Somalië worden verschillende rechtssystemen toegepast, gewoonlijk gebaseerd op (een combinatie van) traditioneel recht, de shari'a, wetgeving uit de periode van onafhankelijkheid vóór Siad Barre en uit de periode Barre.37 Met name het gebrek aan actuele wetgeving met betrekking tot eigendom van land en gebouwen vormt een groot probleem, daar deze zaken de basis vormen voor conflicten.38 In verschillende delen van Somalië functioneren nog steeds shari'ahoven. Deze hoven hebben - vergeleken met de daaraan voorafgaande periode van wetteloosheid - verbetering gebracht op het gebied van de openbare orde en de rechtshandhaving.
Hier staat tegenover dat sommige shari'astraffen, zoals amputatie van handen in geval van diefstal, of steniging in geval van overspel, in strijd zijn met internationaal aanvaarde mensenrechten. Ook is een eerlijke procesgang niet in alle gevallen gegarandeerd39. Overigens zijn in de verslagperiode geen gevallen van amputatie of steniging bekend geworden. In deze omstandigheden bestaan in Somalië geen formele waarborgen tegen schendingen van mensenrechten. De naleving van mensenrechten is dan ook voornamelijk afhankelijk van de relatie tussen bestuur en bevolking in het desbetreffende gebied.
3.2 Toezicht
De TNG is erkend als rechtmatig vertegenwoordiger van Somalië bij de VN. Internationaal toezicht uit hoofd van de verdragen waarbij dit land partij is, wordt evenwel bemoeilijkt door het feit dat het gezag van de TNG is gemarginaliseerd. 37 UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Special Reporter 38 Comments on the Action Plan for Somalia adopted by the High Level Working Group on Asylum and Migration, Amnesty International (Brussel, 1 december 1999) 39 De Speciale VN-Rapporteur geeft aan dat een oordeel over het functioneren van het rechtssysteem pas mogelijk zou zijn na een zorgvuldige studie (UN/ECOSOC, 2000, par.63) 27

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Er is dan ook geen sprake van rapportage door de TNG aan de verscheidene verdragscomités. Een onafhankelijke deskundige voor Somalië rapporteert jaarlijks aan de VN-Mensenrechtencommissie. Sinds juni 2001 wordt deze functie bekleed door dr. Ghanim Alnajjar.
Ook dragen rapportages van de diverse in Somalië werkzame VN-organisties (waaronder het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten), het Internationale Rode Kruis (ICRC) en andere internationale NGO's (waaronder Amnesty International) bij aan het toezicht op naleving van de mensenrechten. In Somalië is ook een aantal lokale mensenrechtenorganisaties actief. In Somaliland zijn dit o.a. Somaliland Horn Watch en Nagaad (een overkoepelende organisatie van mensenrechten-NGO's). In Mogadishu werken de Dr. Ismail Juma'le Human Rights Organization en het Peace and Human Rights Network, dat 21 Somalische NGO's verenigt en zich met name sterk maakt voor vredesinitiatieven en vrouwenrechten. Deze NGO's worden voorzover bekend niet in hun werk gehinderd.
3.3 Naleving en schendingen
Hieronder wordt zover bekend de naleving en schending van een aantal klassieke grondrechten in de verschillende delen van Somalië behandeld. 3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
Somaliërs zijn zeer sterk in onderlinge communicatie, ook buiten de media om. De orale traditie is sterk ontwikkeld. De radio is nog steeds het belangrijkste medium voor massacommunicatie, maar er zijn inmiddels ook vijf TV-stations40. Veel Somaliërs beluisteren buitenlandse zenders zoals de BBC die dagelijks een programma uitzendt in de Somalische taal. De geschreven pers bestaat voornamelijk uit kranten met een kleine oplage, die in de grotere steden verschijnen. In Mogadishu verschijnen ongeveer twintig dagbladen. Somaliland heeft twee onafhankelijke kranten plus een overheidskrant, naast twee Engelstalige weekbladen. In heel Somalië verschijnen ongeveer 40 dagbladen. Inmiddels heeft ook het internet zijn intrede gedaan in Somalië. In oktober 2000 werd in Hargeisa de eerste lokale internetprovider operationeel. Sinds januari 2002 zijn in Mogadishu twee internetproviders actief. 40 Lokale radio zenders zijn o.a: BBC Somali Service, Bosasso FM, Horn Afrik Radio, Radio Baidoa, Radio Free Somalia, Somali Television Network Radio, Voice of the Holy Koran, Voice of the People, Voice of the Republic of Somalia, Voice of the Republic of Somaliland. TV-zenders zijn: Horn Afrik, Somali Television Network, Somaliland Television, STV en TV Burco (bron: UNDP Human Development Report 2001, pagina. 87) 28

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Volgens de onafhankelijke deskundige van de VN voor Somalië, dr.Ghanim Alnajjar, bestaat vrijheid van meningsuiting in hoge mate in Mogadishu, Somaliland en Puntland. Dit laat onverlet dat in afgelopen jaren een aantal incidenten heeft plaatsgehad van hinder, arrestatie en detentie van journalisten. Dit gold voor alle delen van het land, inclusief Somaliland en Puntland. In Puntland bleven incidenten in het afgelopen jaar beperkt tot de sluiting van kantoren van enkele mensenrechtenorganisaties in Bossasso. Het betreft die van INXA (een koepel-NGO voor mensenrechtenorganisaties), van het Dulmidid Centre en van WAWA (We Are Women Activists). De activiteiteiten van deze organisaties zouden volgens de autoriteiten niet in het belang zijn van de bevolking van Puntland41.
In Puntland werd het zendverbod van de Somali Broadcasting Company in Bosasso, dat deze zender een jaar geleden door de regering van president Yusuf kreeg opgelegd, in mei 2003 opgeheven42. De heractivering van de zender, die toebehoort aan de Darod/Majerteen/Osman Mahamud clan van generaal Ade, zou volgens ingewijden onderdeel zijn van de verzoening tussen hem en president Yusuf.
In januari 2004 werd in Somaliland een prominent lid van de Issaq/Habar Ja'lo subclan gearresteerd omdat hij de hereniging van Somaliland met de rest van Somalië steunt. Hij zou contacten hebben met de autoriteiten in Puntland.

3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
In het dagelijks leven wordt de vrijheid van vereniging en vergadering in het algemeen weinig in de weg gelegd. Te denken valt hierbij aan de vele `qat'-café's, waar mannen zich dagelijks verzamelen om de meest uiteenlopende onderwerpen te bespreken, waaronder zeker ook politieke kwesties. Vele clans en facties hielden bijeenkomsten in de loop van het jaar, zij het in de conflict- en overgangsgebieden gewoonlijk onder strikte veiligheidsmaatregelen om zo zichzelf te beschermen. In formele zin (bijvoorbeeld met betrekking tot partijvorming) bestaan wel een aantal beperkingen van de zijde van de (lokale) autoriteiten. Zo vereisen politieke bijeenkomsten doorgaans instemming van de dominante clan in het desbetreffende gebied. In Somaliland kan publiekelijk oppositie worden gevoerd. In juni 2000 stemde het parlement in met een wet die de vorming van politieke partijen toestaat. De nieuwe grondwet bevestigt de vrijheid van vereniging. Ook de islamitische organisatie Al-Ittihad is niet verboden. Deze is sterk vertegenwoordigd in de provincie Sool en is vooral actief in het onderwijs. 41 IRIN persbericht van 5 maart 2003 42 IRIN persbericht van 12 mei 2003 29

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Inmiddels zijn negen politieke partijen geregistreerd en hebben verkiezingen voor de gemeenteraden en voor de president in respectievelijk december 2002 en in april 2003 plaatsgevonden. Hoewel de regeringspartij UDUB domineert, kan niet gesteld worden dat de oppositie stelselmatig gedwarsboomd wordt. Tijdens de campagne voor de presidentsverkiezing waren demonstraties echter verboden. Op de dag na de verkiezing werd een demonstratie van aanhangers van de verliezende KULMIYE door de politie uiteengejaagd. Hierbij liep een aantal demonstranten verwondingen op en werden tien arrestaties verricht. Betrokkenen werden na enkele uren weer vrijgelaten43. In Puntland zijn politieke partijen nog altijd niet toegestaan. Mensen mogen wel bij elkaar komen en over politiek praten. De islamitisch-fundamentalistische beweging Al-Ittihad is verboden. Leden die zich profileren lopen grote kans te worden gearresteerd. In de verslagperiode werd geen melding van arrestaties ontvangen. Evenmin is bekend op welke wijze mogelijke arrestanten worden berecht.
In de `grondwet' van de overgangsregering, het Transitional National Charter, wordt niet gesproken over de vrijheid van vereniging en vergadering. Zoals reeds gesteld is de TNA langs clanlijnen samengesteld. In theorie bestaat er in Mogadishu een verbod op demonstraties. In de praktijk vinden demonstraties wel plaats, zoals onder meer in mei 2003 toen de Somali Medical Association een staking organiseerde om tegen het voortdurende geweld en de staat van anarchie in Mogadishu te protesteren. Dit initiatief werd door 14 organisaties en scholen gevolgd. Bij deze actie werden geen arrestaties verricht44. Eind juni 2003 gingen in Mogadishu duizenden mensen de straat op om opnieuw tegen het geweld en de ontvoeringen te demonstreren45.
De slechte veiligheidssituatie in Mogadishu vormt de voornaamste beperking van de vrijheid van vergadering.
3.3.3 Vrijheid van godsdienst
De overgrote meerderheid van de Somaliërs is soennitisch moslim. Er is een sterke sociale druk om de islamitische tradities na te leven. In Somaliland vormt de shari'a de basis van de Grondwet. In verschillende gebieden van Somalië zijn shari'ahoven invloedrijk. In delen van Somalië komt, over regio- en clangrenzen heen, de islamitisch-fundamentalistische beweging Al-Ittihad 46voor, met name in 43 The Rebublican, 24 mei 2003 44 IRIN, 22 mei 2003
45 IRIN, persbericht 30 juni 2003 46 Al-Ittihad, beweging die sinds 1984 in Somalië actief en is geinspireerd door diverse islamitische broederschappen in de regio, wil westerse invloeden uitbannen en politieke heerschappij volgens de fundamentalische islam. 30

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Luuq in de provincie Gedo, in Galgadud en Puntland. In 3.3.2 werd reeds gemeld dat deze beweging eveneens in de provincie Sool actief is. Mede als gevolg van Al-Ittihad is onder de bevolking een opleving van de islamitisch- fundamentalistische interpretatie van de islam waarneembaar, met als gevolg een toegenomen druk in de samenleving om zich te conformeren aan islamitisch- fundamentalistische gedragsregels. In de verslagperiode heeft de aanwezigheid van Al-Ittihad geen merkbare effecten gehad op de veiligheidssituatie. Er is een kleine, onopvallende christelijke gemeenschap. Mensen die openlijk verklaren geen moslim te zijn, kunnen worden lastig gevallen. De lokale traditie verbiedt zending onder moslims; dit wordt dan ook niet getolereerd. Internationale christelijke hulporganisaties kunnen in Somalië in het algemeen wel ongestoord werken.47
3.3.4 Bewegingsvrijheid
Somaliërs kunnen vrij het land in en uit reizen. De staatsgrenzen worden nauwelijks gecontroleerd. Dit is overigens in lijn met een eeuwenoude nomadische traditie. De zuidgrens met Kenia is geheel open, dat wil zeggen zonder bewaking48. De 1600 kilometer lange grens met Ethiopië in het westen is eveneens open. Er is een aantal officiële grensovergangen zoals bijvoorbeeld bij de plaatsen Menelik, Tarara, Shilabo en El Berde. Grenscontrole is niet aanwezig. De grens bij Ferfer in Zuid-West Somalië wordt bewaakt door Ethiopische militairen, aan Somalische zijde is bewaking afwezig. Het meeste (handels) verkeer tussen beide landen vindt plaats buiten de grensposten om49. De buurlanden kunnen ook eenvoudig bereikt worden door de lucht of over zee. Om deze buurlanden binnen te komen is in dit geval een paspoort met een bewijs van toestemming voor de toegang tot het betreffende land (visum) vereist. Over inreis in Somalië wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Binnen Somalië wordt de bewegingsvrijheid niet ingeperkt door regelgeving. In de praktijk legt de veiligheidssituatie echter beperkingen op. Zo kunnen in het 'relatief veilige deel van Somalië' (zie 2.3) Somaliërs in het algemeen vrij en veilig reizen. Er is tamelijk vrij verkeer tussen de noordoostelijke en noordwestelijke regio's, en tussen de noordoostelijke regio's en de aangrenzende regio's in het zuiden. Zo nodig zullen Somaliërs daarbij wel hun voorzorgen nemen (bepaalde plaatsen en tijden vermijden, in groepen reizen, etc.). Banditisme is niet uit te sluiten; dit treft ook vaak buitenlandse, vooral westerse reizigers en hulpverleners, die dan ook gewoonlijk onder gewapende escorte reizen. 47 US Department of State, Country Report on Human Rights Practices 2003 en Country Report on Religious Freedom 2003, 25 februari 2004 48 UNDP, Somalia desk Nairobi, 9 december 2003 49 Rapport VN-onderzoekscommissie over naleving wapenembargo, 27 oktober 2003 31

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

In het overgangsgebied van Somalië en in de conflictgebieden zijn de risico's van reizen groter, met name in de buurt van steden of andere locaties waar strijd wordt geleverd. Buiten deze locaties is reizen veiliger, maar vormen banditisme, illegale wegversperringen en incidenten risico's. 3.3.5 Rechtsgang
In Somalië bestaat geen uniform rechtssysteem dat het recht op een eerlijk proces overeenkomstig internationale normen kan garanderen. Met de desintegratie van de staat stortten ook het oude wettelijk kader, de rechtsspraak en het sanctiesysteem in. Verschillende gemeenschappen in Somalië passen thans verschillende regels toe. Deze regels berusten op traditioneel clanrecht, gewoonterecht, de shari'a, de wetgeving uit de periode van onafhankelijkheid vóór Siad Barre of die uit de periode Barre, of een combinatie van deze systemen. Over het algemeen is in die gebieden waar het bestuur verder is ontwikkeld, de rechtsgang formeler geïnstitutionaliseerd. Dit laat onverlet dat zelfs in Somaliland de kwaliteit van de rechtsgang volgens de onafhankelijke deskundige van de VN voor Somalië, dr. Ghanim Alnajjar, zwak is. De eerste Somalische wetten na de onafhankelijkheid werden opgesteld met behulp van VN-deskundigen uit verschillende landen (Egypte, Pakistan, India en Italië), met als resultaat dat het Somalische recht een mengsel vormde van verschillende systemen. Er waren in die tijd (1960) geen shari'agerechtshoven, en de rechterlijke macht was grotendeels onafhankelijk. Vóór en in de eerste jaren na de onafhankelijkheid nam de invloed van het traditionele clansysteem van conflictoplossing (materiële compensatie voor misdaden, het betalen van de zogenaamde diya50, tussen de betrokken clangroepen) af. In de latere jaren van Barre werd, met de afname van het vertrouwen in het moderne juridische systeem en de opkomst van het clandenken, het traditionele systeem weer in toenemende mate toegepast als een meer doelmatige manier van conflictoplossing. Ook de toepassing van shari'arecht kwam op. Als gevolg van deze complexe historie hebben vele Somaliërs weinig vertrouwen in moderne rechtsspraak. De naleving van de wetten wordt in de meeste gebieden afgedwongen door de clanoudsten, de clanmilities, en/of de shari'amilities.
50 Traditioneel werden conflicten waarbij bloed vloeide (moord, verwonding) of bezittingen werden geschaad in de Somali samenleving beslecht door betaling van compensatie, in het Arabisch diya (in het Somalisch: mag) geheten (veelal in de vorm van kamelen) door de groep van de dader aan de groep van het slachtoffer. Dit komt tot op de dag van vandaag voor. De wederzijdse verplichtingen tot betaling van compensatie worden vastgelegd in `contracten' tussen groepen. Diya-groepen bestaan traditioneel uit een aantal mannelijke clangenoten en hun families. 32

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

In 2.1.3 is reeds ingegaan op het geldende rechtsstelsel in de diverse regio's van Somalië. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat in gebieden waar traditioneel gewoonterecht, shari'arecht of een combinatie van beide wordt gebruikt, geen recht op beroep bestaat, noch het recht zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat.51 In het algemeen kan voorts worden gesteld dat de rechtsgang in alle regio's van het land in de praktijk wordt gehinderd door gebrekkige infrastructuur, onvoldoende getrainde (en betaalde) rechters en rechtbankpersoneel, corruptie en beïnvloeding, en andere beperkingen. Eenduidige interpretatie van de rechtsregels wordt hierdoor bemoeilijkt. Bovendien hebben uitspraken van een shari'ahof slechts rechtskracht in een beperkte geografische straal. Het is dus mogelijk dat een veroordeelde zich aan bestraffing door een specifiek shari'ahof onttrekt door zich elders te vestigen.
3.3.6 Arrestaties en detenties
Aanhouding en gijzeling komen in de conflict- en overgangsgebieden van Somalië nog steeds regelmatig voor, zonder dat hierover bijzonderheden naar buiten komen. Bij gebrek aan geldende wetgeving met bijbehorende waarborgen zijn `arrestaties' overigens per definitie willekeurig. In de verslagperiode werden geen berichten ontvangen van politiek gemotiveerde arrestaties in het relatief veilige gebied. Dit wil echter niet zeggen dat willekeurige arrestaties niet meer voorkomen. In Puntland werden in het verleden aanhangers van Ali Jama gearresteerd, getuige de vrijlating begin februari 2003 in Garowe van 141 van zijn aanhangers.
3.3.7 Mishandeling en foltering
Er zijn geen berichten bekend van foltering, bijvoorbeeld door factieleiders of milities in het relatief veilige gebied, noch in het overgangs- of conflictgebied. Niet uitgesloten kan worden dat voorvallen niet naar buiten zijn gekomen. Wel maakte in deze gebieden geweld in de diverse gewapende conflicten honderden willekeurige slachtoffers, zowel doden als gewonden. Vooral burgers en in het bijzonder kinderen, vrouwen, ouderen en leden van minderheidsgroepen (zie 4.2) werden getroffen. Ook banditisme maakte, met name in het overgangs- en conflictgebied, slachtoffers. Sommige straffen opgelegd door de shari'ahoven zijn in strijd met internationaal aanvaarde mensenrechten (amputatie van ledematen, steniging). Overigens zijn in de verslagperiode geen gevallen van amputatie of steniging bekend geworden.
51 US Department of State: Somalia Country Report on Human Rights Practices, 2002, pagina 6
---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Het in Somalië wijdverbreide gebruik van vrouwenbesnijdenis (genitale verminking bij vrouwen) wordt behandeld in 3.4.4. De omstandigheden in de gevangenissen variëren per regio, maar zijn over het algemeen slecht52. In Somaliland kwalificeerde de onafhankelijke deskundige van de VN voor Somalië deze omstandigheden als sub-standard, derhalve beneden internationale maatstaven. Deze omstandigheden zijn in de verslagperiode niet verbeterd.
3.3.8 Verdwijningen en ontvoeringen
Er zijn dezerzijds geen berichten bekend van politieke verdwijningen. Alsook bij arrestaties geldt hier dat in de overgangs- en conflictgebieden dergelijke verdwijningen gemakkelijk voor de buitenwacht (media, non-gouvernementele organisaties) verborgen kunnen blijven. Daarentegen zouden in het relatief veilige gebied dergelijke verdwijningen naar verwachting niet ongemerkt kunnen plaatsvinden.
Ontvoeringen bleven ook in de verslagperiode voorkomen, met name in Mogadishu. Op 29 januari 2004 werd in de nabijheid van Kismayo, in de provincie Lower Juba, een Duits staflid van de Verenigde Naties ontvoerd. Op 10 februari werd hij door zijn ontvoeders vrijgelaten. Over het motief van zijn ontvoering is vooralsnog niets bekend geworden. 3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden Bij de verschillende gewapende conflicten zijn in het afgelopen jaar honderden slachtoffers gevallen, in meerderheid burgers. Voor de duidelijkheid: het betreft hier naast buitengerechtelijke executies met name willekeurige slachtoffers van geweld tussen diverse facties en milities. Het onderscheid is echter, bij gebrek aan exact feitenmateriaal, moeilijk aan te geven. Er bestaan in de verslagperiode geen berichten van politiek gemotiveerde moorden. Omtrent het motief van de moord op het Italiaanse hoofd van een ziekenhuis in Borama (juni 2003) en op het Engelse onderwijzersechtpaar in Sheikh (in oktober 2003) in Somaliland, is op het tijdstip van uitgifte van dit ambtsbericht nog niets bekend.
52 UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, januari 2002 34

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

3.3.10 Doodstraf
De doodstraf wordt door plaatselijke autoriteiten in de conflict- en overgangsgebieden regelmatig uitgesproken en in een beperkt aantal gevallen ook uitgevoerd. Zo werd bijvoorbeeld in juli 2001 een militielid door de RRA- autoriteiten geëxecuteerd wegens moord. Het traditionele recht kent de doodstraf voor moord als de familie of de clan van het slachtoffer niet tot overeenstemming komt met de familie of de clan van de dader over de compensatieregeling (diya). Ook de shari'ahoven kennen de doodstraf (bijvoorbeeld steniging in geval van overspel) maar in de verslagperiode zijn geen gevallen van steniging bekend geworden.
In Beled Weyne in het centrale deel van Somalië is begin februari 2003 een man doodgeschoten. De dader (van de Hawiye/Hawadle clan) werd gearresteerd. Zijn familie weigerde compensatie te betalen aan de familie van het slachtoffer. De rechter heeft derhalve de dader ter dood veroordeeld. De wet in Somaliland kent de doodstraf voor moord. De voltrekking ervan wordt evenwel doorgaans afgewend door betaling van compensatie (diya). In de verslagperiode zijn geen gevallen van tenuitvoerlegging bekend geworden. Ook in Puntland bestaat de mogelijkheid van de doodstraf, uitsluitend voor bewezen moord. Op 21 juli 2003 werden voor dit vergrijp in Bosasso drie personen ter dood gebracht.
3.4 Positie van specifieke groepen
In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de positie van een aantal specifieke groepen, te weten: minderheden; bepaalde, aan clans gerelateerde groepen; vrouwen; en minderjarigen. Tot slot volgen enkele opmerkingen over gedwongen rekrutering.
3.4.1 Minderheden
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de positie van de niet-Somali minderheden in het algemeen.53 Daar wordt in het bijzonder ingegaan op de belangrijkste groepen, te weten de Bantu, Benadiri, Bajuni, de beroepskasten (Midgan, Tumal en Yibir ofwel tezamen Gaboye), en Eyle. 53 Grotendeels gebaseerd op: Report on Minority Groups in Somalia, door de Joint British, Danish and Dutch factfinding mission, uitgave september 2000 35

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Hoewel de Somalische cultuur veelal als homogeen wordt beschouwd, geldt dit in feite alleen voor de dominante Somali cultuur van de nomadische Darod-, Hawiye-, Issaq en Dir-clanfamilies.
Onder de vermeende homogeniteit schuilt een aanzienlijke bevolking van landbouwende Somali clanfamilies en van niet-Somali minderheden. De van de landbouw levende Somali clanfamilies Rahanweyn en Digil worden door de nomadische Somali clanfamilies als minder 'nobel' beschouwd. Nog lager is de status van de niet-Somali minderheden, die naar schatting 2 tot 15% van de Somalische bevolking uitmaken.54 De niet-Somali minderheden kennen geen clanstructuur dan wel een clanstructuur die veel minder uitgesproken is dan die van de nomadische Somali clanfamilies. Om die reden worden de minderheden ook wel 'clanlozen' genoemd. Traditioneel vielen deze minderheden buiten de Somali (clan)wet, waardoor zij geen bescherming genoten, tenzij een Somali clan had geaccepteerd hen te beschermen. Verschillende vormen van affiliatie en integratie van minderheden met Somali clans kwamen voor, en konden leiden tot bescherming van de minderheid door de clan. Huwelijken van Somali met leden van minderheidsgroepen zijn traditioneel niet toegestaan (ofschoon in de praktijk er wel voorbeelden van bekend zijn). In het algemeen hadden de minderheden zwaar te lijden onder de gewapende conflicten, daar zij ongewapend waren en door hun beroepen veelal over enige financiële middelen beschikten. Zij waren gemakkelijke slachtoffers van roof, plundering en moord door milities. Vele leden van de minderheidsgroepen in het zuiden zijn in de loop van de burgeroorlog gevlucht, met name naar Kenia en westerse landen, maar ook naar Somaliland en Puntland. Het voortbestaan van een aantal minderheden in Zuid- Somalië als groep met hun specifieke cultuur zou op het spel staan. Volgens sommigen heeft zich in de jaren `90 de laatste fase afgespeeld van een proces van verdrijving van minderheden van hun grondgebied door de Somali clans, dat al veel eerder was begonnen.
In het conflictgebied is de positie van minderheden nog als slecht te kenmerken. Voor de leden van de minderheden geldt in dit gebied nog steeds dat zij, eerder dan de Somali, slachtoffer kunnen worden van intimidatie en misbruik door gewapende leden van de milities. Niettegenstaande deze onveiligheid is het niet zo dat alle personen die tot een bepaalde minderheidsgroep behoren voor (op de persoon gerichte) vervolging hebben te vrezen wegens het behoren tot die minderheid. Zoals uit het onderstaande mag blijken, is voorts de situatie niet voor alle minderheden dezelfde.
Voor wat betreft de positie van minderheden in het relatief veilige deel van Somalië, wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
54 De CIA, in zijn World Factbook 1999, schat 15%; de Library of Congress (US) schat minder dan 2%.
36

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Het is niet exact bekend hoeveel en welke minderheden in Somalië bestaan. Hieronder volgt voor een aantal belangrijke minderheden - de Bantu, Benadiri (of Reer Hamar), Bajuni, de beroepskasten (Midgan, Tumal en Yiber ofwel tezamen Gaboye), en de Eyle - een korte beschrijving van hun kenmerken en van hun huidige woonplaatsen in Somalië.
Bantu
De Bantu55 bevolkingsgroepen stammen af van de oorspronkelijke bevolking van Zuid-Somalië en van bevrijde Bantu slaven uit latere perioden. De meeste Bantu zijn geassimileerd in lokale Somali clans (met name Rahanweyn) of hebben zich als beschermelingen bij hen aangesloten.56 Huwelijken met Somali zijn echter zeldzaam. Zij wonen langs de oevers van de twee rivieren (Juba en Shabelle), het gebied tussen de rivieren en langs de kust. Afhankelijk van hun woonplaats spreken zij het (Somali) dialect van de Rahanweyn of het (Somali) dialect van de Benadiri, naast wellicht een Bantu-taal. Zij zijn veelal landbouwers, maar ook zijn er verstedelijkte groepen met een veelheid aan beroepen (bouw, kleinbedrijf). De Bantu (evenals de Rahanweyn en de Digil) hebben geleden onder het bewind Barre door de nationalisatie van hun landbouwgronden en door plunderingen ten tijde van de verdrijving van Barre. Vele Bantu zijn gevlucht, veelal binnenlands. Nadat eerder Tanzania en Mozambique hun uitnodiging moesten intrekken wegens interne problemen, heeft UNHCR bij de Amerikaanse regering een groep van 11.800 Bantu vluchtelingen in aanmerking gebracht voor hervestiging in de VS. In mei 2003 zijn de eerste Bantu uit deze groep in Amerika aangekomen57. In Zuid-Somalië maken de Bantu een groot deel uit van de bevolking van dit gebied. Hun economische rol wordt niet erkend. Segregatie wordt nog sterk doorgevoerd door etnische Somali. Deze discriminatie is meer feitelijk dan formeel: er zijn geen wetten die de Bantu verbieden bepaalde beroepen uit te oefenen, markten te bezoeken, scholen te bezoeken, etc., maar deze handelingen worden sociaal onaanvaardbaar geacht.
Een aantal Bantu (naar schatting enkele duizenden) is gevlucht naar Somaliland en Puntland. Een beschrijving van hun positie in deze relatief veilige gebieden is opgenomen in hoofdstuk 4.2.
55 Andere benamingen zijn: jar(e)er, habash, shanqila, adoon, gosha, mushunguli, dalgolet, molema, mlima, watoro, oji; zie: Report on Minority Groups, september 2000 pagina 31, 32 56 UNDOS, Lower Shabelle Region, Study on Governance (Nairobi, November 1997), pagina 3, 14 e.v.; en Minority Rights Group International, Minority children of Somalia, september 2000
57 Arada persbericht, 21 mei 2003
37

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Benadiri
Sinds de negende eeuw vestigden zich in de steden Mogadishu, Merka en Brava aan de kust mensen van onder andere Perzische, Indiase, Arabische en later Portugese afkomst. Zij mengden zich in verschillende mate met de oorspronkelijke bevolking en met latere nieuwkomers. Tegenwoordig worden ze gewoonlijk aangeduid als Benadiri. Deze term is afgeleid van Benadir, de naam van de administratieve eenheid Groot-Mogadishu en is dus oorspronkelijk een geografische aanduiding en geen etnische. De term Benadiri werd niet als zodanig gebruikt vóór de burgeroorlog en correspondeert niet met enige goed gedefinieerde sociologische of etnische realiteit. Ook de term Reer Hamar is oorspronkelijk een geografische aanduiding, namelijk van de bevolking van Hamar (de naam van een wijk in Mogadishu, ook wel gebruikt voor heel Mogadishu). De term Reer Hamar wordt tegenwoordig zowel in enge als in brede zin gebruikt. In enge zin doelt de term op de Benadiri die in Mogadishu wonen of uit Mogadishu afkomstig zijn. In brede zin wordt de term Reer Hamar gebruikt als synoniem voor de Benadiri. In dit ambtsbericht wordt Reer Hamar in brede zin gebruikt; uit oogpunt van consistentie wordt echter bij voorkeur de term `Benadiri' gebruikt. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat de situatie van de Reer Hamar (in enge zin gebruikt) op het gebied van mensenrechten of veiligheid afwijkt van de situatie van andere Benadiri. De term Reer Brava is oorspronkelijk eveneens een geografische aanduiding, namelijk van de bevolking van Brava. De term Reer Brava wordt tegenwoordig gebruikt om de Benadiri die in Brava wonen of uit Brava afkomstig zijn aan te duiden.
De Benadiri hechten in het algemeen minder belang aan hun genealogische afstamming dan de Somali clans; desondanks is het leven van deze gemeenschappen op afkomst gebaseerd. Elke Benadiri-groep kan zijn afkomst herleiden tot één voorvader. Benadiri noemen die afstammingsgroepen veelal clans. Niet alle Benadiri kennen alle clans van de Benadiri. Zelfs de kennis van de oudsten op dit punt lijkt beperkt en vooral betrekking te hebben op de eigen woonplaats. Zo maakte een groep Benadiri-oudsten, afkomstig uit Mogadishu en Merka de volgende onderverdeling binnen de Benadiri:
1. Hamar, bestaande uit Qalmashube, Dhabar Weyn, Shanshiya, Morshe (Moorshe), Bandhahwaw (Bandabow, Bandhowow), Reer Faqi;
2. Shangani, bestaande uit Amudi, Baa Fadal, Reer Sheich, Abakarow;
3. Twaalf kleinere clans in de plaats Merka: Shukereere, Ahmed Nur, Ali'iyo Mohammed, Duruqbe, Gameedle, en anderen;

4. Ashraf, bestaande uit twee groepen, volgens de overlevering nakomelingen van de twee kleinzonen van de Profeet Mohammed, Hassan en Hussein: a. Hussein: Reesharif Magbul, Sharif Ahmed, Sharif Balaaw, en anderen; 38

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

b. Hassan: Mohammed Sharif, Sharif Ali, Sharif Ahmed, Ashraf Sarman, en anderen.
Ook deze indeling lijkt deels geografisch te zijn (Hamar, Shangani en Dhabar Weyn zijn wijken van Mogadishu, Merka is een kustplaats), deels genealogisch (waarin de subgroepen vernoemd zijn naar de stamvader). Ashraf is het meervoud van de arabische term Sharif, de eretitel die de profeet Mohammed volgens de traditie aan de zonen van zijn dochter Fatima en haar echtgenoot Ali verleende. Ashraf (Asheraf, Asharaf) worden ook wel aangeduid als Sharifians. Leden van deze groep voeren `Sharif' in hun naam. Al deze groepen claimen een gemeenschappelijke afkomst. Zij hebben hun woongebied in Zuid- en Centraal Somalië, met name in stedelijke gebieden zoals Bardere, Kismayo, Baidoa, Hoddur, Merka, Brava en Mogadishu. Daarnaast wonen in de Ogaden-regio in Ethiopië ook Ashraf-gemeenschappen. Traditioneel houden zij zich bezig met religieuze taken. Niet zeker is of de Ashraf-groepen die niet in het kustgebied maar verder in het binnenland wonen ook tot de Benadiri worden gerekend (`Benadiri' is immers een geografische aanduiding); wel worden alle Ashraf-groepen beschouwd als één etnische groep die tot de minderheden behoort. In deze indeling zijn de Benadiri clans uit Brava niet genoemd. Een groep oudsten uit deze plaats deelde hun gemeenschap in in twee subgroepen: Reer Brava (Brawa, Bravanese) en Tunni.
Beide subgroepen komen uit de plaats Brava, kennen grotendeels dezelfde cultuur en trouwen onderling. Verschil is echter dat de Reer Brava zichzelf tot de Benadiri rekenen, terwijl de Tunni zich tot de Digil-clanfamilie rekenen. In voorkomende gevallen rekenen Tunni zich echter ook tot de Reer Brava58. Een overzicht: a. Reer Brava, onderverdeeld in: Bida, Hatimi, Ashraf; b. Tunni, onderverdeeld in Tunni Torre en vijf subgroepen (gamas genaamd): Da'afarad, Goygal, Daqtiro, Hayo, Werile.
Vanwege hun doorgaans lichtere huid worden sommige Benadiri ook wel 'gibil adde' (witte, of gele huiden59) genoemd. Andere Benadiri met een meer donkere huid worden `gibil madow' genoemd. Huwelijken vinden plaats tussen Benadiri onderling, maar naar verluidt niet tussen de lichtere en de donkere Benadiri. De Benadiri spreken een Somalisch dialect dat afwijkt van dat van de nomadische Somali clans. Binnen dit dialect doen zich weer onderlinge verschillen voor, bijvoorbeeld tussen Mogadishu (Af-Reer Hamar) en Merka (Af-Merka). De taal in 58 Situation of human rights in Somalia, UN/ECOSOC, 1999, pagina 44 59 Ook wel geschreven als 'gibil cad'
39

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Brava (Chimini) wijkt sterk af en is een dialect van het Swahili. De Ashraf die wonen in de provincie Bay spreken het Rahanweyn dialect. De meeste Benadiri spreken en begrijpen het `normale' Somali wel.
De Benadiri staan niet in een bijzondere relatie tot een of meer van de Somali clanfamilies en kunnen derhalve niet rekenen op clanbescherming. Huwelijken met leden van de clanfamilies zijn een zeldzaamheid en worden over het algemeen (door beide kanten) niet geaccepteerd. Tijdens de burgeroorlog van 1991-92 werden de Benadiri vanwege deze relatief geïsoleerde sociale positie en hun vermeende rijkdom eerder het slachtoffer van beroving en plundering. Ook is melding gemaakt van verkrachtingen en gedwongen huwelijken (afgedwongen door individuen uit Somali clans, doch niet geaccepteerd door de eigen clan noch door de Benadiri). Als gevolg van deze problemen is een groot deel van de Benadiri naar het buitenland gevlucht. Diegenen die gebleven zijn, hebben veelal hun eigendommen geheel of gedeeltelijk verloren. Hoewel de schaal van het geweld thans sterk is afgenomen, bevinden zij zich in de conflict- en overgangsgebieden nog immer in een kwetsbare positie. De Amarani zouden deel uitmaken van de Benadiri. Het betreft een groep van hooguit duizend mensen, die naar verluidt nakomelingen zijn van een Israelitische groep die met de komst van de islam uit het Arabisch schiereiland zou zijn verjaagd. Zij spreken een dialect genaamd Chimbelazi (ook wel Chimini), dat beïnvloed is door het Portugees, Swahili, Arabisch en Somalisch.60 Bajuni
De Bajuni vormen een kleine gemeenschap langs de kust van Somalië vanaf (en inclusief) Kismayo naar het zuiden (dorpen Nchoni, Istanbul, Burkavo, Raskamboni) en op de bewoonbare eilanden voor de zuidkust (Koyoma, Kudai, Ngumi, Chovaye, Chula, Fuma Iyu Na Tini, Ndoa). Andere bekende benamingen voor de Bajuni zijn `tiku' en `jazira' (= eilandbewoners). Zij spreken een eigen taal, het Kibajuni, een dialect van het Swahili61. De meeste Bajuni spreken eveneens Somali.
De meeste Bajuni vonden hun bestaan in de visserij. De gevangen vis, afkomstig uit de wateren rond de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië werd door de Bajuni-vrouwen verkocht in Kismayo en in andere plaatsen langs de kust tot aan Mogadishu. In het visseizoen kwam het voor dat Bajuni vissers een bepaalde periode van het jaar in een kamp op de kleine onbewoonde eilanden verbleven om de gevangen vis te laten drogen alvorens deze te kunnen verkopen. 60 M.A. Perouse de Montclos: Minorities and Discrimination, Exodus and Reconstruction of Identities: the case of Somali refugees in Mombasa, 1997 61 L. Cassanelli, Victims and Vulnerable Groups in Southern Somalia, 1995 40

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Omdat zij na de val van Siad Barre in 1991 door de Darod/Ogaden clan en door troepen van generaal Aideed van de eilanden werden verdreven, zijn vele Bajuni in de burgeroorlog gevlucht naar Kenia, vooral naar de kust bij Mombasa. Eind 1998 kondigde de Keniaanse regering aan het vluchtelingenkamp Jomvu aan de kust te sluiten, waar veel Bajuni zich bevonden. De vluchtelingen konden kiezen voor hervestiging in het kamp Kakuma (in het noordwesten van Kenia) of voor gefaciliteerde terugkeer. De helft koos voor het laatste en keerde per boot terug. Nadat Kismayo in juni 1999 in handen viel van de SNA/SNF, hebben de milities zich schuldig gemaakt aan plunderingen van Bajuni eigendommen op de eilanden. Niettemin maken de eilanden voor de kust van Zuid Somalië sinds 2001 een rustiger periode door. Sinds ruim een jaar hebben leden van de Darod/Marehan clan de controle over de eilanden. Volgens ingewijden leven de Bajuni er thans op een vreedzame wijze samen met de Marehan. Zij zijn wederom werkzaam in de visserij waarbij hun werkgevers in de meeste gevallen Marehan clanleden zijn. Beroepskasten: Midgan, Tumal en Yibir (Gaboye)
De traditionele Somalische maatschappij kent een aantal `beroepskasten', minderheden die, in een cliënt-relatie tot de nomadische Somali clans, werkzaam zijn in bepaalde specifieke beroepen. De terminologie is, zoals vaker in de Somalische context, niet eenduidig. De noordelijke62 Somali nomadische maatschappij kent drie beroepskasten: de Midgan (ook wel Madhiban), Tumal (Tum Tum, Tomal, Tumaal) en Yibir (Yibro, Hebrew), tezamen ook wel Gaboye63 of Baidari genoemd. Overigens zijn beide laatste termen denigrerend.

Volgens een andere indeling kunnen de Midgan worden onderverdeeld in de sub- groepen Madhiban, Musa Dheryo, Tumal, Yaher, Yibir en Jaji64. In dit ambtsbericht wordt uitgegaan van de als meest gezaghebbend beschouwde indeling, te weten de indeling in Midgan, Tumal en Yibir, waarbij Midgan is onderverdeeld in twee subgroepen, Madhiban en Musa Dheryo (Musa Dheere). De Midgan zijn doorgaans leerbewerkers of kappers, die overigens ook besnijdenissen uitvoeren; de Tumal zijn smeden en de Yibir, de kleinste groep, van oorsprong professionele magiërs. Families van deze minderheden waren traditioneel als beschermelingen/cliënten verbonden aan families binnen de Somali clans, voor wie zij werkten. Zij wonen dan ook verspreid binnen de gebieden van de Somali clans en hebben geen eigen, aaneengesloten woongebied. Naar de Somali clan waarmee de cliënt-patroon relatie bestaat, kunnen deze minderheden worden onderscheiden in bijvoorbeeld Hawiye-Midgan, Darod-Midgan en Issaq- Midgan. De Hawiye-Midgan worden ook wel aangeduid als zuidelijke Midgan. 62 Met `noordelijke' wordt bedoeld: ten noorden van de Shabelle rivier 63 Elders wordt de term Gaboye gelijkgesteld aan Midgan (bijvoorbeeld in G. Ambroso, Somalis in the Horn of Africa)
64 Over de Jaji (ook wel geschreven als Jaje) zie ook 3.4.2. Hierbij wordt aangetekend dat bij nader onderzoek ter plaatse geen groepen Jaji in Puntland bekend zijn geworden. 41

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Voor de positie van de zuidelijke Midgan in het noorden wordt verwezen naar hoofdstuk 4.2.
Ook in het zuiden wonen beroepskasten verspreid onder de clans, met eigen namen en als verzamelnaam 'boon', 'gum' of `sab'. Over deze beroepskasten bestaat geen nadere informatie.
Eyle
Er is in het huidige Somalië nog een kleine Eyle gemeenschap, verspreid over Zuid-en Centraal Somalië, met name woonachtig in Bulo Burte in de provincie Hiiran en Bur Hakaba in de provincie Bay. Zij leefden traditioneel in het gebied tussen de twee grote rivieren in Somalië, geminacht door andere, Somali, bewoners van dat gebied, de Hawiye en Digil/Mirifle. Hun aantal is sinds 1960 gestaag teruggelopen als gevolg van assimilatie met de Rahanweyn- en Bantu- gemeenschappen en door migratie naar de steden65. Vandaag de dag bevinden zij zich nog altijd in een kwetsbare positie, daar zij ongewapend zijn en de bescherming missen van een nomadische Somali clan. Dit wil overigens niet zeggen dat zij specifiek doelwit zijn van bepaalde clans. 3.4.2 Specifieke clans
Over een aantal specifieke groepen bleek in het verleden onduidelijkheid te bestaan, onder meer in die zin dat niet duidelijk was of zij tot de minderheden dan wel tot de Somali clan(familie)s moesten worden gerekend, en, in dat laatste geval, tot welke clan(familie). Hieronder wordt een aantal van deze `twijfelgevallen' besproken, achtereenvolgens de Galgale, Shekhal, Ajuraan, Galadi en Jaji. Hun situatie is niet (wezenlijk) veranderd. De onderstaande tekst wijkt dan ook niet af van de tekst in het algemeen ambtsbericht van 28 februari 2003. Galgale
De meerderheid van de Galgale (niet te verwarren met de Galjaal, zie 2.4) worden thans gerekend tot de Darod/ Majerteen, subclan Saleban. De Majerteen hebben deze Galgale geaccepteerd als behorend tot hun clan, ofschoon ze in hun ogen minderwaardig blijven. Deze Galgale zijn met de Majerteen meegetrokken naar Puntland. Een minderheid van de Galgale rekent zich tot de Hawiye/Abgal, hoewel deze clan hen niet als zodanig accepteert. Systematische vervolging van Galgale door Abgal komt niet meer voor. Wel kunnen Galgale die zich temidden van Abgal profileren daarvan hinder ondervinden. 65 Mohamed Diriye Abdullahi: Minorities of Somalia: Victims forgotten ammid war and chaos, 1998
42

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Shekhal
De Shekhal worden door sommigen beschouwd als een minderheid en door anderen als een clan dan wel als een hieraan gerelateerde groep. Het meest gezaghebbend lijkt de zienswijze om de Shekhal (ook wel: Sheikhal, Sheikal, Shekal of Shekhash; met als subgroepen Shekhal Lobogi en Shekhal Gendershe) als een aan de Hawiye clanfamilie gerelateerde clan te beschouwen. Deze zienswijze wordt onder meer ondersteund door het feit dat de Shekhal drie van de 49 Hawiye zetels in de TNA kregen toebedeeld.
De Shekhal hebben geen specifiek woongebied en wonen verspreid over verschillende gebieden, onder meer in Mogadishu, Beled Weyn, Johwar, in de provincies Middle en Lower Juba en Gedo. De Shekhal wonen als families tussen andere clans, met name Hawiye clans Habar Gedir en Abgal. Traditioneel waren zij de religieuze leiders en rechters (sheikhs respectievelijk qadis), maar vandaag de dag hebben vele Shekhal seculiere beroepen. Zij zijn ongewapend maar genieten een zekere mate van bescherming van andere Hawiye clans en kunnen zich vrij bewegen door het land66.
Ajuraan
Over de precieze afstamming van de Ajuraan bestaan verschillende lezingen. Sommige bronnen zien de Ajuraan als een Hawiye- dan wel een aan de Hawiye gelieerde subclan67. Een andere bron associeert de Ajuraan met de Rahanweyn, maar geeft aan dat de Ajuraan een duidelijke voorkeur hebben om zich als (zelfstandige) Ajuraan en niet als Rahanweyn aan te duiden68. In de TNA ten slotte, worden zij gerekend tot de minderheden. Zij zijn traditioneel woonachtig in de provincies Middle Juba en Gedo en in Mogadishu (alsook in Ethiopië en Kenia). In Mogadishu worden ze gerekend tot de Morshe, een groep behorend tot de Benadiri. Ajuraan hebben zich hervestigd in het noorden van Somalië (zie verder in 4.2).
Galadi
Op de vraag tot welke bevolkingsgroep de Galadi (Geledi) behoren worden verschillende antwoorden gegeven. Lewis beschrijft de Galadi als de belangrijkste clan van de Rahanweyn clanfamilie, wonend aan de rivier de Shabelle tot aan de steden Lugh en Brava. Cassanelli rekende de Galadi in 1995 tot de Digil clanfamilie, woonachtig in de Lower Shabelle en Juba valleien, en later tot de Rahanweyn. In een UNHCR-overzicht, waarvan UNHCR aangeeft dat het geen definitief document is, maar slechts bedoeld ter oriëntatie, worden de Galadi tot de Digil clanfamilie gerekend, met als woongebied Lower Shabelle. Volgens een andere bron kunnen sommige Galadi met een lichtere huidskleur tot de Benadiri gerekend worden.
66 Report on Minority Groups in Somalia, p. 63 67 Onder meer I.M. Lewis: Peoples of the Horn of Africa, p. 30; G. Ambroso: Somalis in the Horn of Africa, Fig. 9
68 Khalid Medani: Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, p. 2 43

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

De Galadi wonen in het district Afgoye, regio Lower Shabelle, en ook verspreid in de Lower Shabelle regio, in Merka en Qorioley. In deze laatste plaatsen, die worden gedomineerd door Hawiye/Habr Gedir, vormen zij echter getalsmatig een minderheid. Voorzover bekend verblijven er slechts zelden Galadi in de relatief veilige gebieden in Somalië en hebben zij er traditioneel ook nooit gewoond. Jaji
Traditioneel wordt de naam Jaji gebruikt als verzamelnaam voor etnische Somali die als vissers aan de kust in hun levensonderhoud voorzien en afstammen van verschillende Somalische clans. De naam Jaji duidt dus slechts ten dele op genealogische afstamming, en met name op het gemeenschappelijke beroep. De Jaji stammen voornamelijk af van de Darod/Majerteen- en de Hawiye/Abgal- clans, maar er zijn ook Jaji die van andere Hawiye-clans of van Dir-clans afstammen.
Binnen de Jaji zijn verschillende groepen te onderscheiden, naar afstamming en naar woonplaats. Naar afstamming wordt een onderscheid gemaakt in Jaji van de Majerteen en Jaji van de Abgal. In en rond Mogadishu leefde traditioneel een Jaji- groep in het Hawiye/Abgal-gebied en nog steeds wonen hier Jaji. De Jaji-groepen die behoorden tot de Darod/Majerteen-clan zijn, evenals een groot deel van de Darod/Majerteen zelf, gevlucht naar Bosasso, terwijl de Jaji-groepen van de Abgal achterbleven in Mogadishu. Na de burgeroorlog in 1991-1992 gingen vele Jaji, die oorspronkelijk van de Darod clanfamilie afstamden, terug naar hun traditionele (Darod-)woongebieden en beriepen zich, met succes, opnieuw op hun identiteit als lid van de diverse (Darod-)subclans. Dit zou verklaren waarom er in Puntland thans geen groepen Jaji meer te indentificeren zijn. De positie van de Jaji in Somalië is bijzonder, aangezien zij niet geheel tot de minderheidsgroepen horen, maar ook niet tot de Somalische clans. De Somali zijn zich ervan bewust dat de Jaji afstammen van `pure' Somali zoals zijzelf, maar zij kijken neer op het beroep van visser. In het algemeen worden Jaji groepen beschouwd als zijnde van dezelfde `boon', ofwel (inferieure) klasse, als de Midgan. Leden van de Jaji trouwen niet met Somali (tenzij in uitzonderlijke gevallen waarin de Jaji-man het vissersberoep had opgegeven). Zij beschikken niet over een eigen grondgebied of over eigen milities. 3.4.3 Vrouwen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de positie van de vrouw in de Somalische maatschappij in het algemeen, alsmede de positie van alleenstaande vrouwen en vrouwen die buiten de eigen clan gehuwd zijn. Ook wordt ingegaan op het wijdverbreide gebruik van genitale verminking van vrouwen (Female Genital Mutilation).

---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

In de Somalische cultuur wordt de afstamming langs de vaderlijke lijn bepaald en gaat de vrouw na het huwelijk bij de familie van de man wonen. Conform de islam mag de Somalische man met vier vrouwen gehuwd zijn. In de Somali clanfamilies werden huwelijken traditioneel gearrangeerd door oudere verwanten van de betrokkenen, maar 'samen vluchten' (ten minste de afstand die een kameel in drie dagen kan afleggen) is altijd veel voorgekomen. In de steden kiezen individuen tegenwoordig meer en meer hun eigen partner. De vrouw blijft na het huwelijk behoren tot de clan van haar vader, terwijl haar kinderen behoren tot de clan van haar man (hun vader). Na haar huwelijk staat de vrouw onder de zorg en bescherming van haar man en zijn clan, maar de banden met de eigen clan (en vooral de broer) blijven voor haar en haar kinderen belangrijk. In het geval de man overlijdt, wordt de vrouw gezamenlijk beschermd door haar broer en het nieuwe hoofd van de familie waartoe zij door huwelijk behoort. Traditioneel is het de plicht van de naaste mannelijke verwant van de overledene de vrouw te huwen (dumaal is de term voor een dergelijk huwelijk) en de verantwoordelijkheid voor de kinderen over te nemen. Huwelijken zijn in het algemeen instabiel en scheidingen komen veel voor. Gescheiden vrouwen hertrouwen veelal. Somali vrouwen hebben van oudsher een ondergeschikte positie. Traditiegetrouw werden zij uitgehuwelijkt teneinde bondgenootschappen te sluiten met andere groepen binnen of buiten de clan. Enerzijds kon een vrouw in een gemengd clanhuwelijk met loyaliteitsproblemen te maken krijgen op het moment dat de clans met elkaar in oorlog raakten. Anderzijds fungeerden `gemengd gehuwde' vrouwen, soms ook tijdens ernstige clanconflicten, als een communicatiekanaal tussen de strijdende clans. In het noorden bestaat voorkeur voor een huwelijk met een persoon van een andere clan69. Ook huwelijken tussen leden van verschillende clanfamilies kwamen geregeld voor, al zou dit na het uitbreken van de burgeroorlog van 1991-92 een teruglopende tendens zijn. Bij de Rahanweyn en Digil kwamen huwelijken tussen neef en nicht veel voor70. Vrouwen hebben in de veehouderij een rol in het hoeden van kleinvee, maar worden buiten de waardevolle kamelenfok gehouden. Evenmin hebben ze formeel aandeel in de besluitvorming binnen de familie of de clan.
Somali vrouwen genieten de reputatie krachtdadig te zijn en hun mond open te doen. Zij hebben grote vrijheid van beweging en grote onafhankelijkheid71. De maatschappelijke status van een vrouw neemt enigszins toe wanneer zij trouwt, zeker als zij de eerste vrouw van de betrokken man is. Ook neemt haar status toe naarmate zij meer kinderen en dan vooral zonen krijgt en naarmate zij ouder 69 B. Helander, The Somali Family, in: Conference Report I, Life and Peace Institute, z.j. (ca. 1993). Voorzover uit de tekst kan worden opgemaakt wordt 'clan' hier gebruikt in dezelfde betekenis als in dit ambtsbericht.
70 ibidem; en: I.M. Lewis, Understanding Somalia, 1981, 1993 71 Olivia Bennett, Jo Bexley en Kitty Warnock, Vrouwen in Oorlog, NOVIB, 1995 45

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

wordt. Ten slotte is de maatschappelijke status van de vrouw groter naarmate haar eigen clan sterker is. Voor het goede begrip: deze verschillen in status zijn relatief in de context van de lage sociale status van de vrouw. Bovengenoemde tradities zijn in het huidige Somalië aan verandering onderhevig door de verstedelijking en modernisering van de laatste decennia, maar ook door het wegvallen van de staat en door de oorlogen. Onder het bewind van Barre werd de wetgeving met betrekking tot de rechten van vrouwen gemoderniseerd (familie- en arbeidswetgeving, politieke rechten). Tot uitvoering kwam het nauwelijks, mede door de oorlogen die volgden. Waar clans met elkaar in conflict kwamen, werden de regels ten aanzien van de gemengde huwelijken tussen deze clans niet langer nageleefd. Verkrachting werd een oorlogswapen voor de milities en bandieten, onder meer in kampen voor ontheemden en vluchtelingen. Aan de andere kant zijn vrouwen na de ineenstorting van de staat gedwongen een grotere economische rol op zich te nemen. Volgens een schatting uit 1998 is 80% van de Somalische huishoudens geheel afhankelijk van het inkomen verdiend door de vrouwen72. Ook het toegenomen gebruik van qat door mannen, bijvoorbeeld in Somaliland, drijft vrouwen de arbeidsmarkt op.
Vrouwen zijn ook actief in de oprichting van NGO's op het gebied van vrouwenrechten en vredesbevordering. Aan de tweede fase van het vredesproces in Mbagathi hebben 35 vrouwen deelgenomen. In het Transitional Federal Parliament73 is 12% van de 275 zetels voor vrouwen bestemd. In vele delen van Somalië is de laatste jaren een opleving van islamitisch fundamentalisme waarneembaar, met als gevolg een toenemende druk op vrouwen om een meer teruggetrokken rol te spelen. Volgens ingewijden is het niet deze deze ontwikkeling die door kritische Somalische vrouwen als verontrustend wordt beschouwd. De elementaire rechten van de vrouw zijn immers benoemd in de Koran en tevens vastgelegd in shari'a wetgeving. Wat door deze vrouwen wel als onderdrukkend wordt ervaren, is de uitleg van de betekenis van deze rechten door mannelijke schriftgeleerden en rechters. Bij deze gezagsdragers heerst nog steeds de traditionele interpretatie, waardoor in de praktijk de rechten van de vrouw onderbelicht blijven.
Somalië kent een groot aantal alleenstaande vrouwen, ofwel omdat de vrouw is gescheiden (of verlaten), ofwel omdat de man is omgekomen of elders werk heeft gezocht. Een Somali weduwe kan in het algemeen terugvallen op zowel de familie van de overleden echtgenoot als op haar eigen familie. De familie van de overleden echtgenoot heeft de eerste verantwoordelijkheid en veelal zal de vrouw bij de clan van de overleden echtgenoot blijven wonen in een zwagerhuwelijk (dumaal). Het is echter niet ongewoon dat overleg plaatsvindt 72 UNDP, Human Development Report Somalia 1998 73 Door Somali leiders tijdens het vredesproces in Mbagathi overeengekomen op 29 januari 2004
46

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

tussen de vader van de weduwe en de zwager, waarbij ook de vrouw haar voorkeur kan duidelijk maken. Zou de vrouw bijvoorbeeld behoren tot een clan die in het gebied geen woongebied heeft, dan zou zij in een sociaal isolement kunnen raken door te blijven na het wegvallen van de echtgenoot. In dat geval kan ervoor worden gekozen dat zij teruggaat naar haar eigen clan. Leeftijd en geslacht van de kinderen spelen bij de beslissing waar de vrouw heen gaat een ondergeschikte rol, al zullen vooral oudere jongens liever bij de familie van de vader blijven. Een weduwe en haar kinderen zullen zelden zonder bescherming achterblijven.
Een Somali gescheiden vrouw kan in het algemeen niet op bescherming rekenen van de clan van haar ex-echtgenoot. Wel kan zij gewoonlijk terugvallen op haar eigen clan en clanfamilie. Kinderen, die zoals vermeld behoren tot de clan van de vader, blijven na een scheiding veelal bij de moeder als ze jong zijn. Als ze ouder worden, kunnen ze zelf kiezen. Het is moeilijk om algemene uitspraken te doen over de positie van een gescheiden vrouw en haar kinderen in het geval het huwelijk (vóór de scheiding) gemengd was en er ernstige conflicten zijn, of in het recente verleden waren, tussen de desbetreffende clans (zie voor de clans die betrokken zijn bij ernstige recente conflicten 2.3 en 4.2). Het is mogelijk dat de vrouw en met name haar kinderen in zo'n situatie minder welkom zijn bij de eigen clan. De vrouw of de kinderen kunnen te maken krijgen met pesterijen en vooral met het weigeren van steun bij het opbouwen van een nieuw bestaan en het verwerven van inkomen. Ook de status van de vrouw (zie hierboven) speelt een rol. Is haar status hoger, dan is de kans op problemen kleiner. In het geval van een gemengd huwelijk zal de clan van de vrouw in het algemeen bescherming bieden aan haar en haar gezin, wanneer deze zich vestigen in het clangebied van de vrouw. Maar in het geval van ernstige recente conflicten tussen de clans van de echtgenoten, kunnen de echtgenoten en met name de man, bij vestiging in het clangebied van de vrouw, te maken krijgen met moeilijkheden van de kant van de clan van de vrouw. Indien de echtgenoot zich in het verleden politiek of militair geprofileerd heeft in een conflict met de clan van de vrouw, kan hij zeker problemen verwachten bij vestiging in het clangebied van de vrouw. Indien een vrouw vanwege een huwelijk met een man uit een minderheidsgroep is verstoten door haar clan, kan zij niet op deze clan terugvallen bij het overlijden van haar man. Ook eventuele kinderen uit dit huwelijk worden door de clan van de vrouw niet geaccepteerd.
Over de positie van (alleenstaande) vrouwen behorend tot minderheidsgroepen is weinig specifieke informatie beschikbaar. Het is niet bekend in hoeverre de hierboven gegeven informatie over de positie van Somali alleenstaande vrouwen en over gemengde huwelijken ook van toepassing is op vrouwen uit de diverse minderheden. In het algemeen kan gesteld worden dat de positie van deze vrouwen een kwetsbare is.
47

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Het is mogelijk dat alleenstaande vrouwen die niet kunnen terugvallen op een sociaal vangnet van de kant van leden van dezelfde minderheid en/of niet zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien (onvoldoende inkomen), in een kwetsbare of zelfs in een persoonlijk onveilige situatie komen te verkeren. Zelfs verkrachting en/of moord kan niet worden uitgesloten. Dit geldt met name voor binnenlands ontheemde alleenstaande vrouwen behorend tot minderheidsgroepen (zie 4.2).
Ook in het uitzonderlijke geval van een huwelijk tussen een Somali man en een vrouw uit een minderheidsgroep kan de vrouw in het algemeen niet rekenen op bescherming door de clan van haar man na scheiding of na het overlijden van de man.
Genitale verminking bij vrouwen (Vrouwenbesnijdenis) Naar schatting 98% van de Somalische meisjes ondergaat genitale verminking. Van deze `besnijdenissen' vindt ruim 70% plaats in de vorm van infibulatie en de overige in een minder ingrijpende vorm, die ook wel Sunna wordt genoemd. De ingreep vindt plaats bij de leeftijd tussen 6 en 13 jaar. In de Somalische samenleving wordt vrouwenbesnijdenis beschouwd als deel van de identiteit van de vrouw. In Somalië is het voor de ouders vrijwel onmogelijk om hun dochter te onttrekken aan besnijdenis, althans, het gebeurt zeer zelden dat men de druk van de omgeving om aan de traditie te voldoen kan of wil weerstaan. Voor zover zij nog niet zijn besneden, ontkomen ook meisjes die met familie uit de diaspora terugkeren naar Somalië niet aan besnijdenis. Dit kan in theorie eveneens voor meisjes van ouder dan dertien jaar gelden.74 Ingewijden wijzen er echter op dat de ingreep bij deze meisjes in de praktijk in principe niet zal plaatsvinden. Als reden wordt door hen aangevoerd dat bij een meisje ouder dan 13 jaar het genezingsproces langzamer verloopt en de ingreep meer riskant is. Medewerking aan de uitvoering van de besnijdenis (veelal door Midgan vrouwen) zal om deze reden worden geweigerd.
In de Somalische samenleving wordt een niet-besneden vrouw nog steeds niet als een huwbare partner gezien en zij zal moeite hebben haar bestaan veilig te stellen. Slechts in de steden en bij hoger opgeleide families is op dit punt ruimte voor discussie en lijkt de bereidheid te ontstaan voor minder ingrijpende vormen van genitale verminking.
Door enkele lokale koepel-NGO's (Cogwa in Mogadishu, Nagaad in Somaliland en NPA in Galkayo) zijn campagnes opgezet die genitale verminking bij vrouwen ter discussie stellen. Deze campagnes zijn er op gericht om bij de bevolking 74 In het vorige algemeen ambtsbericht Somalië van februari 2003 stond als leeftijdsgrens 12 jaar vermeld. Nader onderzoek bij betrouwbare en terzake kundige bronnen heeft echter uitgewezen dat de leeftijdsgrens bij 13 jaar ligt (deze leeftijdsgrens van 13 jaar geldt dus ook voor de periode die in het algemeen ambtsbericht Somalië van 28 februari 2003 wordt beschreven).
48

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

bewustwording te bewerkstelligen. In de voorlichting wordt uitgelegd dat besnijdenis niets van doen heeft met religie, zoals de heersende opvatting wil, maar alles met traditie. Ook worden Midgan vrouwen, die de ingreep veelal uitvoeren, in de campagnes betrokken. Zij kunnen bijvoorbeeld financiële steun van de NGO's ontvangen wanneer zij zich op ander werk richten. Volgens ingewijden begint onder invloed van deze campganes een verschuiving plaats te vinden van de meest ingrijpende vorm van FGM (Female Genital Mutilation) naar de lichtere vorm van besnijdenis, de sunna. Deze sunna (een snee in de clitoris) zou volgens de overlevering door de profeet Mohammed toegestaan zijn. Concrete resultaten van de voorlichtingscampagnes zijn nog niet voorhanden omdat meetbare gegevens ontbreken.
In de grondwet van Somaliland is een verbod op FGM inbegrepen in het verbod op schadelijke traditionele praktijken, terwijl in Puntland een expliciet wettelijk verbod op FGM is opgenomen in de wetgeving. Dezerzijds zijn geen gevallen bekend waarbij rechtszaken werden aangespannen wegens FGM. Het ligt evenwel voor de hand dat ingesleten culturele patronen als FGM niet gemakkelijk uit te bannen zijn. Van strafrechtelijke vervolging van uitvoerders van FGM is geen sprake.
De voormalige minister voor Gezinsontwikkeling en Sociale Zaken in Somaliland, mevrouw Edna Aden, thans minister van Buitenlandse Zaken, is een prominent bestrijder van FGM.
3.4.4 Minderjarigen
In heel Somalië komt kinderarbeid veel voor. Vele van de door kinderen uitgevoerde werkzaamheden (zoals vee hoeden, helpen in de huishouding) worden in Somalië beschouwd als onderdeel van de opvoeding. Onderwijs
Het onderwijssysteem is, bij gebrek aan een goed functionerende overheid, nog altijd in een slechte staat. Tot het einde van het bewind van Siad Barre in 1991 bestond in geheel Somalië de leerplicht. Na het uiteenvallen van de Somalische staat raakte het onderwijs door de burgeroorlog in verval. Leerkrachten en leerlingen vluchtten en zochten in het gebied van hun clan bescherming. Ruim 90% van de schoolgebouwen raakte voor onderwijsdoeleinden in ongerede en diende veelal als onderkomen voor vluchtelingen. Tijdens de vredesconferentie in Arta in 2000 werd in de grondwet van de overgangsregering de leerplicht (tot de leeftijd van 14 jaar75) opnieuw opgenomen. 75 World Education Services, 8 januari 2003 49

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Door weinig gezag, voortdurende onveiligheid en gebrek aan financiële middelen en capaciteit heeft de TNG aan deze bepaling vrijwel geen uitvoering kunnen geven. Ook lokale besturen zijn hierin niet geslaagd. Omdat de overheid in Somalië niet of nauwelijks in openbare onderwijsfaciliteiten kon voorzien, kregen lokale (privé) initiatieven gelegenheid om met steun van internationale76 en non-gouvernementele organisaties onderwijsprojecten op te zetten. Aldus is in Somalië een variëteit aan privé-scholen ontstaan die voorziet in lager- en middelbaar onderwijs. De scholen bevinden zich vooral in bevolkingscentra en/of de directe omgeving ervan. Door gebrek aan gekwalificeerde leerkrachten, uniforme leerplannen en leermiddelen is de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen, naar Europese maatstaven, van onvoldoende niveau77. Dit geldt zonder uitzondering voor alle regio's van Somalië. In Somaliland heeft de overheid een onderwijsstructuur ingevoerd, gebaseerd op het systeem van vóór 1991. Hoewel nog rudimentair, bestaat thans een leerlingregistratiesysteem en is er toezicht op het onderwijs. Op de openbare en privé-scholen is het Somali de eerste en de instructietaal. Daarnaast wordt het Arabisch onderwezen en op de middelbare scholen tevens de Engelse taal. Op islamitische scholen wordt in de Arabische taal onderwezen waarbij het leerplan parallellen kent met dat van de scholen in Saoedi-Arabië, Egypte en Koeweit.
Het tertiaire onderwijs is in Somalië nog nauwelijks tot ontwikkeling gekomen. Sinds 1998 zijn universiteiten opgericht in Hargeisa, Boroma, Bosasso en Mogadishu met vooralsnog een beperkt aantal studierichtingen. Deze instellingen zijn afhankelijk van fondsen die door Somaliërs uit de diaspora worden verstrekt. Uit cijfers van UNICEF over 2002-2003 blijkt dat er inmiddels 1.192 lagere scholen zijn in Somalië. Van dit aantal bevinden zich 37 islamitische scholen in Centraal-Somalië en één in Puntland78.
Alleenstaande kinderen
Mede als gevolg van de oorlog kent Somalië relatief veel alleenstaande kinderen. Ouders kunnen zijn gedood, of het gezin kan uiteengerukt zijn. Alleenstaande jongeren worden in beginsel opgevangen door de familie, hetzij van vaders-, hetzij van moederskant. In het licht van de ontberingen die het leven in Somalië traditioneel met zich brengt, is het niet ongebruikelijk dat kinderen worden 76 Door UNICEF werd het Non-Formal Education Project in Somalië verspreid: een onderwijsprogramma dat is gericht op lezen, schrijven, rekenen en levensonderhoud. Ook werden voor de uitvoering van dit programma in 2002 510 leraren opgeleid. 77 IOM-rapport van maart 2003: Prepared Return, Somalia 78 Unicef: Survey of Primary Schools in Somalia 2002/2003, september 2003 50

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

grootgebracht door anderen dan de ouders79. Het feit dat er niettemin veel kinderen op straat leven of zijn opgenomen in weeshuizen, duidt erop dat de flexibiliteit van de extended family niet onbeperkt is. De burgeroorlog heeft in een aantal gevallen het traditionele familienetwerk onder druk gezet, zo niet ontwricht. In Somalië bestaat een aantal weeshuizen, maar de kwaliteit en de capaciteit ervan laten ­ ook gemeten naar lokale maatstaven ­ dikwijls te wensen over80. Over het Hargeisa Orphanage Centre (Somaliland) is de volgende informatie bekend: het zorgt voor onderdak, basisgezondheidszorg en voedsel voor 327 wezen in de leeftijd van 1 maand tot 18 jaar. Het gaat om 252 jongens en 75 meisjes; de meesten van hen zijn vondeling (velen behorend tot minderheidsgroepen) of hun ouders zijn bij gewelddadigheden omgekomen. Er verblijven geen kinderen uit de diaspora. Naast het volgen van basisonderwijs bestaat bij dit weeshuis de mogelijkheid voor de kinderen om een vak te leren. Het weeshuis wordt gesteund door enkele NGO's uit Zweden en Duitsland. De overheid van Somaliland draagt USD 2000 per maand bij, de gemeente Hargeisa voorziet het weeshuis van medicijnen. Naar lokale maatstaven kunnen de omstandigheden in het weeshuis als goed worden gekwalificeerd. Volgens de onafhankelijke deskundige voor Somalië van de VN worden kinderen in een aantal delen van het land (Mogadishu, Baidoa) gerekruteerd in milities. In zijn rapport wordt met name gewezen naar het RRA81. Volgens UNICEF zijn daarentegen weinig aanwijzingen dat er grote aantallen kindsoldaten in Somalië zijn82. Ingewijden menen dat actieve recrutering van kindsoldaten in Somalië niet voor komt, en dwang hierbij al helemaal niet. Het initiatief om zich bij milities aan te sluiten gaat uit van de opgroeiende en op straat levende jongeren zelf. Zij willen overleven en zijn op deze wijze tenminste verzekerd van voeding. Overigens kent Somalië geen traditie van gedwongen rekrutering bij de verschillende clanmilities. In dit verband moet in acht worden genomen dat Somaliërs traditioneel als volwassen worden beschouwd op de leeftijd van 15 jaar. Volgens het Burgerlijk Wetboek (1973) is de leeftijd van meerderjarigheid 18 jaar; in de Wet op de Somalische nationaliteit van 1962 is deze 15 jaar. 79 B. Helander, The Somali Family
80 Zie bijv. UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, 2002, p. 16, waarin een beschrijving van de weeshuizen in Baidoa wordt gegeven. 81 UN/Ecosoc, Report of the Independent Expert, 2002, pagina 16 82 Unicef: Childhood denied,2000, pagina 40 51

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


4 Migratie
4.1 Motieven
In de verslagperiode is geen aanleiding geweest voor een plotselinge toe- of afname van de vluchtelingenstroom uit Somalië. Dit wordt weerspiegeld in een gestage daling (overigens al sinds 1995) van het aantal Somalische vluchtelingen in de regio en voortgaande bevordering van repatriëring door de UNHCR. In Europa steeg het aantal asielaanvragen van Somaliërs in 2003 met ongeveer 15% ten opzichte van 2002. Eind december 2003 bedroeg het aantal aanvragen 10.96683.
Er is sprake van economisch gemotiveerde (arbeids)migratie, zowel binnenlands als buitenlands. Het gebrek aan werkgelegenheid in bepaalde gebieden speelt hier een grote rol. Andere push-factoren zijn onder meer de onveiligheid als gevolg van de gewapende conflicten en het banditisme, de voedselsituatie als gevolg van droogte en overstromingen, epidemieën, armoede en het gebrek aan voorzieningen. Van sommige gezinnen verblijven de vrouwen en kinderen in de vluchtelingenkampen (in buurlanden Kenia, Ethiopië), waar de behoeften aan voedsel, water, onderwijs en gezondheidszorg gedekt zijn, terwijl de mannen terugkeren naar Somalië. Somaliërs met voldoende middelen zijn zelden bereid een gezin groot te brengen in Somalië, waar gezondheidszorg en onderwijs uiterst beperkt zijn. Gebrek aan onderwijs is een belangrijke reden om kinderen naar het buitenland te sturen. Volwassen Somaliërs trekken van oudsher naar het buitenland (bijvoorbeeld de Golfstaten) om met hun verdiensten de familie bij te staan. De aanwezigheid van Somalische gemeenschappen in een bepaald land vormt een belangrijke aantrekkingskracht voor vertrekkende Somaliërs84. 4.2 Feitelijke vestigingsgebieden
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de vraag in hoeverre de verschillende Somali clans en Somalische minderheidsgroepen zich kunnen vestigen85 in het relatief veilige gebied in Somalië.
In principe heeft elke Somali het eigen clangebied waar hij veilig voor geweld van andere (sub)clans kan verblijven. Wel is het zo dat, ten tijde van een gewapend conflict tussen twee (sub)clans, leden van deze (sub)clans een risico lopen te worden gegijzeld, mishandeld of gedood indien zij in handen vallen van de andere 83 IGC Data Summary, december 2003 84 UNDP, Human Development Report Somalia, 2001, p.59-60 85 Tenzij anders aangegeven wordt met de term `vestigen' in dit hoofdstuk bedoeld: wonen, verblijven, zich verplaatsen en in zijn levensonderhoud voorzien. 52

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

(sub)clan. In het eigen gebied is de (sub)clan in staat tegen dergelijke daden bescherming te bieden. Indien het eigen clangebied is gelegen in het crisis- of overgangsgebied kan hij/zij echter wel te vrezen hebben voor algehele onveiligheid als gevolg van conflicten met andere clans of banditisme. In het overgangs- en conflictgebied is de veiligheid vooralsnog onvoldoende gegarandeerd.
In het `relatief veilige gebied' van Somalië zijn de lokale en regionale besturen in het algemeen in staat de openbare orde te handhaven. Leden van de Darod, Hawiye, Issaq en Dir clanfamilies (de nomadische clanfamilies) kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in het gehele woongebied van de eigen clanfamilie in het relatief veilige deel van het land, tenzij sprake is van ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië) in het heden of recente verleden binnen de clanfamilie. Ook kunnen zij zich in het algemeen veilig vestigen in gebieden waar andere clanfamilies de meerderheid uitmaken of politiek overheersen, tenzij sprake is van ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië) in het heden of verleden tussen betrokken clanfamilies.86 Bescherming door de eigen clan(familie) is dus niet in alle gevallen noodzakelijk. Als Somali zich vestigen in een gebied waar de eigen clan niet overheerst, wordt wel van hen verwacht dat zij zich aanpassen aan de bestaande machtsverhoudingen en dat zij zich niet politiek of economisch profileren.
De positie van een Somali die zich vestigt in het woongebied van een andere clan of clanfamilie is sterker indien hij/zij bijvoorbeeld via moeder of echtgeno(o)t(e) een relatie heeft met de overheersende clan. Somali die zich in het verleden politiek of militair hebben geprofileerd in conflicten tegen een bepaalde clan, kunnen problemen ondervinden bij vestiging in het woongebied van die clan. Terugkeer
Somaliërs die terugkeren naar Somalië ondervinden geen problemen bij inreis of vestiging. Er bestaan diverse mogelijkheden om naar Somalië te reizen. Als vermeld in 3.3.4 kan men Somalië over land zonder controle binnen reizen. De zuidgrens met Kenia is geheel open. De 1600 kilometer lange westgrens met Ethiopië wordt slechts bij de grensplaats Ferfer door Ethiopische militairen bewaakt.
Vanuit de omliggende landen en vanuit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) zijn een aantal bestemmingen in Somalië meerdere keren per week per vliegtuig te bereiken. Vanuit Dubai voeren Juba Airlines, Damal Airlines en Daallo Airlines, 86 Daarbij moet aangetekend worden dat de overheid van Somaliland zijn beleid richt op de opvang van terugkerende Somalilanders, al zijn de grenzen tussen Somaliland en Puntland open. Vestiging van Somaliërs uit het zuiden vindt dan ook met name in Puntland rond Bosasso plaats.
53

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

via Djibouti dan wel via Berbera (Somaliland) of via Asmara, lijnvluchten uit naar Hargeisa, Galkayo, Bosasso, Burao en Mogadishu (vliegveld K-50). Daallo Airlines en Star African Airlines vliegen vanuit Nairobi regelmatig op de steden Hargeisa, Galkayo, Berbera en Mogadishu (vliegveld K-50). Vanuit Addis Abeba vliegt Ethiopean Airlines dagelijks, behalve op dinsdag, op Hargeisa87.
Vanwege de korte en in slechte staat verkerende landingsbanen op de vliegvelden in Somalië worden de vluchten uitgevoerd met kleine vliegtuigen die maximaal 50 passagiers kunnen vervoeren. Naar verluidt geniet de reisroute via Nairobi, vanwege de vluchtfrequentie en de bestemmingen in Somalië, de voorkeur van de Somalische reizigers. Hargeisa is het drukste vliegveld binnen Somalië. Per maand ontvangt het circa 8.000 passagiers en 350 ton vracht. Naast het lijnvliegverkeer is tevens sprake van chartervervoer van zowel passagiers als van vracht (qat). Bluebird Aviation en Knight Aviation verzorgen deze vluchten vanaf Wilson Airport in Nairobi en Dalad Air vliegt vanuit Sharjah in de VAE.

De Somali Civil Aviation Caretaker Authority is belast met het beheer van het luchtruim en de vliegvelden in Somalië. Functionarissen van deze dienst zijn slechts op vijf vliegvelden in het noorden van Somalië aanwezig, te weten in Hargeisa, Berbera, Burao, Galkayo en Bosasso. Controle van documenten en vracht op deze vliegvelden geschiedt door de lokale luchthavenstaf. In de praktijk is echter nauwelijks sprake van controle. Vaak wordt er bij inreis een geldbedrag aan de passagiers gevraagd. Voor de landing en vluchtafhandeling dient de vliegtuigmaatschappij afzonderlijk te betalen.
De overige vliegvelden in Somalië opereren op gezag van de lokale krijgsheren die deze als privé-ondernemingen beheren. Zo is, vanwege de sluiting van de internationale luchthaven van Mogadishu in 1995, de TNG uitgeweken naar het voormalige militaire vliegveld Balidogle. Krijgsheer Mohammed Qanyare Afrah beheert de Daynile landingsbaan bij Mogadishu (veel qat vluchten en tevens een bestemming van VN vluchten) en Ahmed Duale beheert vliegveld K-50 (kilometerpaal 50) langs de weg naar Merka. Het vliegveld in Baidoa is in handen van de RRA. Ook op deze vliegvelden moet voor de landing en afhandeling van een vlucht een bedrag door de vliegtuigmaatschappijen worden betaald dat varieert van USD 200 tot USD 300. Op geen van deze vliegvelden worden passagiers naar hun reisdocumenten gevraagd88.
87 Volgens verzamelde dienstregelingen van desbetreffende luchtvaartmaatschappijen 88 Informatie o.a. afkomstig uit het rapport van Experts over de schendingen van het wapenembargo tegen Somalië, 4 november 2003, S 2003/1035 54

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Door het wegvallen van een centrale overheid in 1991 is er geen officiële, internationaal erkende instantie meer die Somalische paspoorten uitgeeft of de geldigheidsduur ervan verlengt. Somalische paspoorten zijn in Somalië en in de buurlanden op de markten te koop. Somalische paspoorten kunnen voorts in principe worden afgegeven door Somalische missies die reeds bestonden voor het uiteenvallen van de Somalische staat in 1991. Daarvan zijn Genève, Caïro, Rome, Dubai, Damascus, Djibouti, Sana'a, Jeddah en Koeweit als afgifteplaatsen bekend. In Dar es Salaam bestaat een afgiftebureau van Somalische reisdocumenten binnen de Italiaanse ambassade. Het komt geregeld voor dat Somaliërs reisdocumenten weten te verwerven van de buurlanden Kenia, Ethiopië, Jemen en Djibouti door zich uit te geven voor staatsburgers van die landen. Dit is vaak mogelijk omdat aldaar geen mechanismen aanwezig zijn om Somaliërs uit Somalië te onderscheiden van etnisch Somaliërs die van oudsher in die landen wonen.
Officieel worden Somalische paspoorten internationaal niet erkend. Echter bij gebrek aan een alternatief reisdocument waarmee Somaliërs kunnen reizen, worden de paspoorten in de praktijk wel als reisdocument geaccepteerd89. Het Somalische paspoort wordt evenmin als bewijs van identiteit erkend. Ook de Nederlandse overheid accepteert het paspoort als reisdocument, doch niet als bewijs van identiteit.

Omdat Somaliland internationaal niet wordt erkend, worden de paspoorten afgegeven door de autoriteiten van dat land evenmin erkend en ook niet als reisdocument geaccepteerd. De meeste Somalilanders reizen dan ook met een Somalisch paspoort. President Riyale Kahin heeft aangegeven met deze praktijk in te stemmen90.
Vanuit Nederland zijn in 2003 acht Somaliërs vrijwillig teruggekeerd met de hulp van het IOM. Twee van hen wensten naar Mogadishu terug te keren, één naar Burao (Somaliland), drie naar Hargeisa (Somaliland) en twee naar Bosasso (Puntland)91. Vijf van deze Somaliërs waren in het bezit van een Somalisch reisdocument, de andere drie maakten de terugreis met een EU-staat. UNHCR heeft in de afgelopen jaren tienduizenden Somaliërs helpen terugkeren naar Somalië, vooral naar het noorden en gaat hiermee voort. In mei 2003 bracht deze organisatie vanuit Kenia een luchtbrug tot stand voor 2.880 vluchtelingen met bestemming Galkayo en Bosasso (Puntland).
89 Somalische paspoorten worden als reisdocument geaccepteerd door de landen van de Europese Unie, de buurlanden van Somalië en de Golfstaten 90 BBC persbericht, 24 oktober 2003
91 Aantallen en bestemmingen volgens opgave IOM NL, 3 februari 2004
---

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Hervestiging
De beperkingen en mogelijkheden met betrekking tot hervestiging in Somalië voor specifieke clan(familie)s, zoals die op dit moment gelden, worden hieronder genoemd. Ook wordt ingegaan op de vestigingsgebieden van minderheden. Hawiye
Alle Hawiye-clans92 hebben (een deel van) hun traditionele woongebied in de provincies Hiiran, Mudug of Galgadud93. In Hiiran, Mudug en Galgadud kunnen zij veilig verblijven. In het noord-westelijk deel van Galgadud is verblijf vanwege de voortgaande confrontaties tussen de Dir en de Darod/Marehan minder veilig. Over het algemeen zal men bij hervestiging van elders naar de stad in het desbetreffende clangebied trekken, vanwege de grotere mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien. Voor de Hawiye/Hawadle is dit Beled Weyn; voor de Hawiye/Murusade is dat El-Bur; voor de Hawiye/Habar Gedir/ Sa'ad de plaats Galkayo; de Hawiye/Habar Gedir/Ayr hebben Dusa Mareb. Het is niet zeker dat elke Hawiye zich veilig zou kunnen vestigen in het Darod/Majerteen woongebied in Puntland. Reden hiervoor is de zo nu en dan oplaaiende strijd in Kismayo tussen pro TNG-Hawiye krijgsheren en SRRC- milities verbonden met (en gesteund door) Puntland. Binnen de Hawiye clanfamilie stonden ook in deze verslagperiode in en rond Mogadishu weer clan- en subclanmilities tegenover elkaar (zie 2.2). In het algemeen zijn de effecten van deze conflicten op het woongebied van de Hawiye in Centraal Somalië beperkt. Voor het goede begrip wordt overigens vermeld dat de meeste Hawiye sinds het uitbreken van de burgeroorlog in 1991 steeds in Mogadishu zijn gebleven; Mogadishu wordt gedomineerd door Hawiye-clans. Darod
Ten aanzien van de Darod/Marehan clan moet een onderscheid worden gemaakt. Enerzijds gaat het om Marehan-subclans wier (voor)ouders oorspronkelijk afkomstig zijn uit de provincie Galgadud (district Abu Dwaq). Deze betreffen de subclans Reer Dini, Wagardha, Siad Hussein en Elle. Zij kunnen zich vestigen in het veilige deel van de provincie Galgadud. Het is echter niet zeker dat deze Marehan-subclans zich veilig kunnen vestigen in Puntland. Marehan-subclans wier (voor)ouders afkomstig zijn uit Gedo, anderzijds, kunnen zich echter wel veilig vestigen in Puntland.
92 Op dit moment worden onderscheiden: Habr Gedir, Mudulod/Abgal, Hawadle, Murusade, Duduble, Faqishimi, Galjaal, Sheikhal, Badi-Adde, Jejele, Silcis, Haskul en Gugundabe, vergelijk de zeteltoedeling in het TNA. 93 In bijlage II is een kaart opgenomen met de huidige woongebieden van de belangrijkste clans in Somalië. Deze kaart geeft slechts een indicatie. De informatie op de kaart is niet onomstreden. Vaststelling van het woongebied van clans is in het algemeen mogelijk via het ministerie van Buitenlandse Zaken. 56

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

De Darod/Ogadeni hebben als clan geen ernstig conflict met andere Darod-clans in het Noorden. Wel blijft er sprake van spanning aan de zuidgrens van Somalië tussen bepaalde Ogaden-subclans en bepaalde Marehan-subclans. Dit laat evenwel onverlet dat Ogadeni zich in het algemeen veilig kunnen vestigen in Puntland, zolang het niet om duizenden gaat.94 Er zijn in de verslagperiode geen berichten ontvangen dat hiervan sprake zou zijn.
Van de Galgale kan de meerderheid van deze groep die tot de Darod clanfamilie wordt gerekend, zich desgewenst hervestigen in de woongebieden van de Darod/Majerteen in Puntland. De minderheid die zichzelf rekent tot de Hawiye/Abgal kan zich veilig vestigen in de Abgal-woongebieden in onder meer Mudug en Galgadud.
Rahanweyn en Digil
De Rahanweyn en Digil zijn tijdens de gewelddadigheden in de jaren `90 herhaaldelijk het slachtoffer geworden van moord, plundering en andere mensenrechtenschendingen. Vanaf juni 1999 verbeterde de veiligheidssituatie in hun traditionele woongebieden, met de verovering van de provincies Bay en Bakool door het RRA. Kort na de oprichting van het regionale bestuur van de State of Southwestern Somalia op 1 april 2002 is de situatie echter weer verslechterd (zie 2.3). Gezien de gewelddadige uitbarstingen blijkt het RRA niet in alle gevallen in staat de orde en veiligheid in Bay en Bakool te handhaven. In het noorden van Somalië verblijven duizenden Rahanweyn en Digil, waarvan de meesten in Puntland (aldaar dikwijls Eelay genoemd, naar één van de Rahanweyn-clans). Zij verblijven in Puntland (naar lokale maatstaven) onder povere omstandigheden (veelal in de ontheemdenkampen) doch zijn in staat in hun levensonderhoud te voorzien.
Veel vrouwen van deze clanfamilie hebben werk gevonden als huishoudster. Anderen doen ongeschoold werk of bedelen. Er zijn geen aanwijzingen van systematische bedreiging van deze groepen. Nieuwkomers kunnen zonodig een beroep doen op verwanten die reeds in het noorden verblijven. Hun positie is (iets) sterker dan die van andere ontheemden uit het zuiden, omdat ze althans gedeeltelijk onder de clanwetten vallen, zij het als minder `nobel'. Minderheden
Ook minderheidsgroepen hebben zich in Somaliland en Puntland gevestigd, zij het in verschillende aantallen. Het gaat hier om de Bantu, de Benadiri en drie beroepskasten verzameld onder de naam Gaboye (Midgan, Tumal en Yibir) en 94 Brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie van 12 november 1999, kenmerk DPC/AM-666490, met betrekking tot de Ogadenclan. 57

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Eyle. Of en zo ja, in hoeverre, zij zich ook in de overige gebieden van het relatief veilige deel van Somalië gevestigd hebben, is onbekend.

Bajuni
De Bajuni verblijven, voor zover dezerzijds bekend, niet in Puntland of Somaliland. Zij wonen voornamelijk op de eilanden voor de zuidkust van Somalië en zijn werkzaam in de visserij (zie 2.3).
Eyle
Van de Eyle is niet bekend of en zo ja, in welke getale zij in het noorden van Somalië leven.
Bantu
Naar schatting hebben enkele duizenden Bantu zich gevestigd in Somaliland en Puntland. Hier hebben zij vooral in de bouw werk gevonden95 en zijn zij relatief beter af dan andere ontheemden uit minderheidsgroepen. Nieuwkomers kunnen een beroep doen op verwanten die er reeds verblijven. Er zijn zelfs gevallen van huwelijken met (arme) leden van de Somali clans96. Benadiri
Volgens ingewijden verblijven Benadiri slechts in kleine aantallen (enkele tientallen) in Puntland, Somaliland of de overige relatief veilige gebieden. De aantallen zijn te klein om algemene uitspraken over te doen. In de periode 1992- 1996 passeerden veel Benadiri Noord-Somalië, op doorreis naar (onder meer) Jemen. Slechts enkelen zijn gebleven, bijvoorbeeld na een huwelijk met een inwoner van dit gebied.
Gaboye (beroepskasten Midgan, Tumal en Yibir)
Ten aanzien van de beroepskasten dient een onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds diegenen die van oudsher in Noord-Somalië wonen en traditioneel een cliënt-relatie hebben met de Darod- of Issaq clanfamilie en anderzijds diegenen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal Somalië en traditioneel een cliënt-relatie hebben met de Hawiye clanfamilie.
In Puntland worden de leden van beroepskasten die van oudsher in het gebied wonen en een cliënt-relatie hebben met de Darod/Majerteen, de `Majerteen Midgan'97, als autochtoon geaccepteerd.
95 Report on Minority Groups, p. 39
96 Ibidem, p. 37
97 In het Report on Minority Groups in Somalia (Joint British, Danisch and Dutch factfinding mission, september 2000) kent de Midgan twee sub-groepen, t.w. de Madhiban en de Musa Dheere.
58

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

In Somaliland is het herstel, na de oorlog tussen SNM en Barre van eind jaren tachtig, voor Midgan afkomstig uit deze regio extra moeilijk gebleken, doordat destijds leden van deze groepen dienst hadden genomen in het leger van Barre, alsmede hun achtergestelde economische positie. Er zijn in Somaliland echter tekenen van een veranderende houding onder de Somalilanders. Terugkerende Gaboye vluchtelingen hebben een groot deel van hun vooroorlogse bezittingen herkregen.98 In 1998 zijn tenminste 2000 Gaboye teruggekeerd grotendeels uit Ethiopië, vooral naar Hargeisa. Er is één zetel in de Senaat voor de Gaboye. Hun beroepsmogelijkheden zijn nog steeds grotendeels beperkt tot de traditionele beroepen zoals kapper en schoenmaker.99
Voor de leden van beroepskasten die van oudsher in Zuid- en Centraal Somalië woonden en traditioneel een cliënt-relatie hadden met de Hawiye, de `Hawiye Midgan', is integratie in Puntland of Somaliland lastiger. Ingewijden achten het zeer onwaarschijnlijk dat deze zuidelijke Midgan in Somaliland of Puntland wonen omdat zij hier geen bescherming zouden ontvangen van de heersende clan. Indien zij er wel zijn dan gaat het om een verwaarloosbaar aantal. Zij zullen doorgaans in de ontheemdenkampen leven en kunnen geen beroep doen op de noordelijke Gaboye. Mogelijk kunnen de Hawiye-Midgan aansluiting vinden bij Hawiye clans in het relatief veilige gebied in Centraal Somalië. Voor de goede orde zij herhaald dat de Gaboye - naar de aard van deze groep - geen eigen traditioneel woongebied hebben.
De in Somaliland en Puntland aanwezige minderheidsgroepen worden niet vervolgd en in het algemeen is hun veiligheid niet in gevaar. Wel is hun sociaal- economische situatie vaak hachelijk, dit wil zeggen dat zij vaak onvoldoende inkomen kunnen verwerven om in hun voedselbehoefte te voorzien, en worden zij gediscrimineerd, onder meer op het vlak van werk en toegang tot voorzieningen. Zij slagen er evenwel in het algemeen in om in hun levensonderhoud te voorzien door flexibel in te spelen op de lokale arbeidsmarkt en door allerlei soorten werk aan te pakken. Een aantal van hen is in staat relatief zelfstandig met hun vak een inkomen te verwerven100. Nieuwkomers vinden veelal aansluiting bij leden van de desbetreffende minderheid indien die in enige getale aanwezig zijn. Alleenstaande vrouwen van minderheden kunnen zich veilig vestigen in het relatief veilige deel van Somalië indien deze vrouwen terug kunnen vallen op leden van de eigen minderheidsgroep of indien zij zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Is dit niet het geval dan zou haar situatie, ook in het veilige gebied, als gevaarlijk moeten worden beoordeeld. Omdat zij geen bescherming zou ontvangen, zou zij het risico lopen gemakkelijk slachtoffer te 98 Rebuilding from the ruins: A Self-Portrait of Somaliland, Somaliland Centre for Peace and Development/War-torn Societies Project (WSP) 99 Onder meer: Plan of Action for Repatriation, Rehabilitation and Reintegration, Initiative of the Administration of Somaliland with the support of UNDP and UNHCR, juli 1999. 100 Khalid Medani: Report on Internal Migration and Remittance Inflows, 2000, annex 1 59

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

worden van ernstige schending van mensenrechten als verkrachting, mishandeling en uitsluiting. Overigens zijn geen gevallen bekend van alleenstaande vrouwen uit minderheidsgroepen die zich gevestigd hebben in Somaliland of Puntland zonder dat zij kunnen terugvallen op leden van hun eigen minderheidsgroep en/of zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Shekhal
Als aangegeven in 3.4.2 wonen de Shekhal als families tussen andere clans, met name de Hawiye clans Habar Gedir en Abgal. De Shekhal zijn ongewapend en genieten bescherming van de Hawiye clans. Mits zij zich niet profileren kunnen zij zich vrij door het land bewegen. Bij hervestiging zullen de Shekhal zich richten op het traditionele woongebied van de Hawiye clans, te weten de provincies Hiiran, Mudug of het veilige deel van Galgadud. Het is niet bekend of Shekhal in Somaliland of Puntland woonachtig zijn.

Ajuraan
De Ajuraan (zie 3.3.2) hebben zich hervestigd in het noorden van Somalië, met name in Galkayo en Bosasso (Puntland) en in Las Anod, Berbera, Burao en Hargeisa (Somaliland). Het gaat hierbij zeker om enkele tienduizenden personen101. De meeste Ajuraan zijn in 1994 uit Bay en Bakool gevlucht. 6000 van hen wonen in ontheemdenkampen.
Galadi
Voorzover bekend verblijven er slechts zelden leden van de Galadi in de relatief veilige gebieden in Somalië en hebben zij er traditioneel ook nooit gewoond. Jaji
De Jaji beschikken niet over een eigen grondgebied. Er is een groep van de Jaji bekend (van onbekende omvang), genaamd Qulle, die afstamt van de Darod/Majerteen en voornamelijk voorkomt in en rond het Hobyo district in de provincie Mudug. Volgens verschillende bronnen zijn er geen leden van de Jaji bekend in Bosasso. Een mogelijke verklaring voor deze afwezigheid zou kunnen zijn dat de Jaji in Puntland inmiddels weer als leden van diverse (Darod-) subclans worden beschouwd (zie ook 3.3.2).
4.3 (Landen van) eerste ontvangst
Het grootste deel van de Somalische vluchtelingen is gevlucht naar de buurlanden (Kenia, Ethiopië, Djibouti, Jemen) en zijn daar in grote getalen opgenomen in UNHCR-kampen. Zij leven echter ook als illegale vreemdelingen in de grote steden, onder meer in Nairobi. UNHCR classificeert deze landen niet zonder meer als veilige landen van eerste ontvangst of veilige derde landen waarheen 101 Ibidem
60

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

afgewezen asielzoekers zouden kunnen terugkeren. Deze landen hebben zelf te maken met veiligheidsproblemen en economische moeilijkheden, mede als gevolg van de grote aantallen vluchtelingen. Ook doen zich in en rondom de kampen veiligheidsproblemen voor, vooral voor de vrouwen (banditisme, verkrachtingen). Over de situatie van Somalische vluchtelingen in een aantal landen van eerste ontvangst wordt verwezen naar het ambtsbericht `Somaliërs in derde landen' van 28 februari 2002.
De Verenigde Staten hebben zich in februari 2003 bereid verklaard om 11.800 Bantu vluchtelingen uit Kenia op te nemen. De eerste 70 leden van deze groep arriveerden op 21 mei 2003 in Salt Lake City102. In Tanzania kregen 3.000 Somalische vluchtelingen van Bantu-origine van de regring toestemming zich in Chogo (noordoostelijke regio Tanga) te hervestigen. Zij ontvingen tevens de Tanzaniaanse nationaliteit103. 4.4 Beleid van andere Europese landen
Hieronder wordt het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische asielzoekers van een aantal Europese landen beschreven. Tenzij anders vermeld hebben de cijfers betrekking op de periode 1 juni tot en met 31 december 2003. Gegevens over het toelatings- en terugkeerbeleid van Somalische asielzoekers in deze Europese landen zijn beperkt tot die van België, Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.
België
De verzoeken van Somalische asielzoekers worden volgens de gangbare procedure behandeld, dat wil zeggen elk verzoek wordt individueel op de asielvoorwaarden getoetst. Er is geen sprake van subsidiaire bescherming van bepaalde categorieën asielzoekers uit Somalië. Wel bestaat bijzondere aandacht voor de aanvragen van leden van Somalische minderheidsgroepen en van Somalische vrouwen. In de verslagperiode zijn wegens technische redenen geen Somaliërs gedwongen teruggekeerd. Wel zijn in 2003 twee Somaliërs vanuit België naar Kenia uitgezet nadat kon worden aangetoond dat zij in Kenia verblijf hadden. Denemarken
Denemarken maakt een onderscheid tussen asielzoekers uit Somaliland, Centraal Somalië (Mogadishu) en Zuid-Somalië.
Op grond van een nieuwe vreemdelingenwet die op 1 juli 2002 in werking is getreden worden in het toelatingsbeleid geen categorieën vreemdelingen onderscheiden. Alle asielverzoeken worden individueel behandeld. 102 Arada-persbericht, 21 mei 2003 103 IRIN persbericht, 14 november 2003 61

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Met de de facto regering van Somaliland heeft Denemarken in juli1997 een terugname-overeenkomst gesloten. Eind 2003 is deze overeenkomst zonder wijzigingen verlengd. Vrijwel alle asielzoekers afkomstig uit dit gebied worden afgewezen en teruggestuurd. Volgens mededeling van de Deense autoriteiten zijn in totaal tien Somalilanders op grond van de terugname-overeenkomst naar hun land teruggekeerd.
Na 1 juli 2002 krijgen asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Somalië niet meer automatisch de vluchtelingenstatus. Asielverzoeken worden afgewezen indien de aanvragers in hun woongebied bescherming kunnen genieten. Uitzettingen naar Mogadishu en Zuid-Somalië hebben nog niet plaatsgevonden. Hieraan ligt geen beleidsmatige reden ten grondslag.

Duitsland
Het Duitse toelatings- en terugkeerbeleid is sinds november 2002 niet gewijzigd. Verreweg de meeste asielverzoeken van Somaliërs worden door de Duitse autoriteiten afgewezen. De meerderheid van de Somaliërs geeft aan afkomstig te zijn uit Centraal en Zuid-Somalië. Omdat in die gebieden geen functionerend overheidsgezag bestaat worden hun asielverzoeken afgewezen. `Vervolging door derden' levert volgens Duitse jurisprudentie geen grond voor asiel. Als er geen sprake is van vervolging, doet zich ook de vraag niet voor naar een vluchtalternatief.
In Somaliland en Puntland is volgens Duitsland sprake van semi-statelijke structuren, zodat er sprake kan zijn van vervolging. Die zou betrekking kunnen hebben op deelnemers aan de Arta-conferentie, aanhangers van de TNG, kritische journalisten en voor wat betreft Somaliland, ook op vooraanstaande persoonlijkheden van de Darod in het oosten van Somaliland. Afgewezen Somalische asielzoekers kunnen in principe gedwongen worden teruggestuurd op voorwaarde dat een directe terugkeer in het eigen clan-gebied mogelijk is, aldaar geen gewapend conflict heerst en de lokale autoriteiten met de terugkeer instemmen. Aan deze voorwaarden wordt in de praktijk echter vrijwel nooit voldaan. De Duitse rechters hebben in het verleden voor het merendeel geoordeeld dat uitzetting naar Somalië achterwege moet blijven, wegens een gevaar voor lijf, leden of vrijheid. Betrokkenen werden in het bezit gesteld van een Duldung (gedoogstatus) die inhoudt dat men vooralsnog niet wordt verwijderd. In de periode juni ­ december 2003 vonden dan ook geen gedwongen verwijderingen plaats.
Verenigd Koninkrijk
Het onderscheid dat het VK sinds 2001 maakte tussen Somaliërs afkomstig uit Somaliland en Puntland enerzijds en uit de rest van het land anderzijds, werd in oktober 2002 opgeheven. Somalische asielzoekers kunnen zich per die datum evenmin kwalificeren voor subsidiaire bescherming (exceptional leave to remain). 62

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Niettemin kan in individuele gevallen deze bescherming alsnog worden gegeven indien terugkeer van deze personen naar het land van herkomst in strijd zou zijn met art. 3 EVRM.
Sinds augustus 2003 heeft het VK met de de facto regering van Somaliland een terugkeerovereenkomst afgesloten. Volgens opgave van de VK/IND heeft in de periode juni ­ december 2003 echter geen gedwongen terugkeer van Somaliërs plaatsgevonden.
Zwitserland
Aanvragen van mannelijke meerderjarige asielzoekers uit Somaliland en Puntland, of met clanbanden in dat gebied, worden in het algemeen afgewezen. Voor de overige gebieden speelt het binnenlands vluchtalternatief wel een rol. Hierbij wordt nagegaan of het behoren tot een bepaalde clan beperkingen voor verblijf in een bepaald gebied betekent. Indien die beperkingen niet aanwezig zijn, wordt de asielaanvraag afgewezen.
Om technische redenen vond geen gedwongen terugkeer plaats. 4.5 Activiteiten van internationale organisaties In Somalië is een groot aantal NGO's, VN- en andere internationale organisaties actief en vertegenwoordigd, met aanwezigheid van lokale zowel als - in mindere mate - internationale staf. Vanwege de veiligheidssituatie worden de activiteiten evenwel beheerd vanuit Nairobi, Kenia. Het reizen in en naar Somalië, met name door internationale staf, is omkleed met veiligheidsmaatregelen, waarbij steeds wordt gedifferentieerd naar tijd en plaats. Lokale staf kan er over het algemeen makkelijker opereren. Van ICRC is alle internationale staf in Nairobi gestationeerd, terwijl in Somalië alleen lokale staf werkt. Wel bezoeken internationale stafleden Somalië regelmatig. De internationale aanwezigheid in Somalië is met name gericht op humanitaire hulp en rehabilitatiehulp. Om een indicatie te geven van de schaal van de activiteiten: het voor 2003 door de VN aan de internationale gemeenschap gevraagde bedrag voor hulp aan Somalië (het Consolidated Appeal) bedraagt USD 71 miljoen. In de praktijk wordt hiervan overigens nog geen 50% gehaald. UNHCR ondersteunt programma's voor georganiseerde vrijwillige terugkeer van groepen Somaliërs uit Ethiopië, Kenia, Djibouti, Jemen en Egypte naar Somaliland en Puntland. UNHCR beschouwt deze gebieden als voldoende veilig 63

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

voor terugkeer van Somaliërs104.Vanuit Kenia werd een groep van 2.880 vluchtelingen door de UNHCR naar Galkayo in Puntland overgebracht105. UNHCR faciliteert ook de terugkeer van individuele Somaliërs uit de landen in de regio indien deze zelf daartoe de wens aangeven. Repatriëring naar Zuid- en Centraal-Somalië wordt alleen dan gefaciliteerd indien hierop door betrokkene wordt aangedrongen. De UNHCR-steun behelst dan alleen het vervoer, niet de materiële steun die men normaliter ontvangt bij georganiseerde terugkeer. Het vredesproces is voor UNHCR vooralsnog geen aanleiding geweest om over te gaan tot groepsgewijze gefaciliteerde terugkeer naar het Zuid- en Centraal Somalië.
De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) faciliteert eveneens de terugreis van Somaliërs die vrijwillig naar Somalië willen terugkeren (zie ook hoofdstuk 4.2 subparagraaf Terugkeer).
Om veiligheidsredenen gebood Djibouti in juli 2003 alle vreemdelingen zonder verblijfstitel, op straffe van uitzetting, het land per september 2003 te verlaten. (Djibouti biedt, in het kader van de anti-terrorisme campagne in de regio, onderdak aan 1500 Amerikaanse-, 2700 Franse-, 800 Duitse- en 50 Spaanse troepen). Het ging om naar schatting 100.000 vluchtelingen uit Ethiopië, Eritrea en Somalië (21.000106). In de loop van augustus hadden 60.000 vluchtelingen zich reeds naar buurlanden begeven. Eind augustus meldden 10.000 vluchtelingen zich alsnog voor een asielaanvraag bij het UNHCR opvangcentrum in Aour Aoussa in Djibouti. Ruim 1100 gezinnen die aantoonbaar afkomstig zijn uit de conflictgebieden in Zuid Somalië ontvangen een prima facie vluchtelingenstatus en mogen in Djibouti blijven107.
104 UNHCR Position on the return of rejected asylum-seekers to Somalia, januari 2004 105 AFP persbericht, 13 mei 2003
106 UNHCR Nairobi, 15 juli 2003
107 UNHCR persbericht, 12 september 2003 64

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


5 Samenvatting
De verdeeldheid en fragmentatie die Somalië sinds 1991 kenmerken duurden in de verslagperiode voort. Het gezag van de Transitional National Government (TNG) als regering van nationale eenheid mag geen naam hebben: het beperkt zich tot een klein deel van Mogadishu. De oppositie, met name de Somali Restoration and Reconciliation Council (SRRC), bleef verdeeld en kon op geen enkele positieve wijze bijdragen aan de ontwikkelingen in Somalië. Bij buurlanden blijft Somalië om tegengestelde redenen in de belangstelling staan. Libië, Saoedi-Arabië en Djibouti steunen de TNG om Somalië als islamitische eenheidsstaat te behouden. Ethiopië daarentegen heeft belang bij een verdeeld Somalië. Internationaal bestaat eveneens aandacht voor Somalië, bevreesd als men is dat het verdeelde en stuurloze land een (veilige) haven zal zijn voor terroristen. Bij het vredesproces in Mbagathi (Kenia) veroorzaakte de uitkomst van de tweede overlegfase (grondwet en bestuursvorm) onder de deelnemers ernstige verdeeldheid. Deze leidde tot vertraging in het vredesproces. Onder druk van de IGAD-voorzitter en de president van Kenia werd een doorstart van het vredesproces bewerkstelligd, die eind januari 2004 een akkoord opleverde over de grondwet en het overgangsparlement. De VS en de EU zijn het vredesproces blijven steunen, dat als laatste kans wordt gezien om stabiliteit en ontwikkeling in Somalië tot stand te brengen.
De gewapende conflicten duurden in diverse delen van Zuid- en Centraal-Somalië onverminderd voort. De conflicten waren deels van puur lokale aard, deels het gevolg van verdeeldheid binnen clanfamilies, alsook van genoemde tegenstelling tussen TNG en SRRC. Veel gewapende conflicten speelden in en rond Mogadishu. In de omgeving van Kismayo zag de JVA een ontwapeningsinitiatief eindigen in gevechten met ongeleide milities die weggebruikers geld afhandig maakten. Na een kortstondige voorzichtige toenadering tussen twee leiders van het RRA, te weten Shatiguduud en Madobe, barstte de machtsstrijd weer in volle hevigheid uit, en werd de omgeving van Baidoa opnieuw door veel geweld geteisterd. Om deze reden kunnen de provincies Bay en Bakool tezamen met de eerdergenoemde steden Mogadishu en Kismayo als conflictgebied worden aangemerkt. Hoewel in de verslagperiode geen meldingen van gevechten werden ontvangen, komen intra- en interclangevechten in de provincies Lower- en Middle Juba, Lower en Middle Shabelle regelmatig voor, zij het met lagere intensiteit en frequentie dan in het conflictgebied. In Merka in de provincie Gedo vielen slachtoffers bij intra-subclan gevechten van de Hawiye/Habr Gedir. Van gewelddadige omvang waren ook de gevechten tussen clans van de Dir en de Darod clanfamilies in het noord-westelijke deel van de provincie Galgadud rond 65

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

de stad Abudwak. Deze gebieden kunnen wat veiligheid voor de burger betreft tot het overgangsgebied worden gerekend.
Nadat de succesvol verlopen presidentsverkiezing het gezag van de regering in Somaliland een stevig fundament had gegeven, werd de veiligheid van het land in de verslagperiode door een drietal moorden op de proef gesteld. Hoewel hiervan door de oppositie beschuldigd, heeft de regering de controle over het land niet verloren doch de incidenten toonden aan dat de stabiliteit van de samenleving nog altijd fragil is.
In Puntland heeft de overeenkomst tussen president Yusuf en generaal Ade van de PSC stand gehouden. Ook gedurende deze verslagperiode hebben vrijwel geen gewapende incidenten hebben plaats gevonden.
Het grote twistpunt tussen Somaliland en Puntland, te weten het gezag over de provincies Sanaag en Sool, diende zich in januari 2004 opnieuw aan. Puntland zond troepen naar Las Anod nadat het parlement in Hargeisa zich op definitieve vaststelling van de grenzen van Somaliland richtte. De status quo bleef desondanks gehandhaafd.
Aan het eind van deze verslagperiode kunnen als relatief veilig gebied worden beschouwd: Somaliland, Puntland, de centrale provincies Hiiran en Galgaduud (met uitzondering van het noord-westelijk deel) en het zuiden van Mudug, alsook de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië.
Een stabiele veiligheidssituatie wil echter niet zeggen dat in het relatief veilige gebied geen mensenrechtenschendingen zouden voorkomen. In Somaliland werd een prominente clanouder aangehouden omdat hij zich als voorstander van een eenheidsstaat Somalië heeft uitgelaten. In Puntland zijn politieke partijen nog altijd niet toegestaan. Afgezien van deze gevoeligheden bestaat in het relatief veilige gebied en in Mogadishu een redelijke mate van vrijheid van meningsuiting. Ook bijeenkomsten kunnen plaatsvinden. Christenen kunnen zich in de moslimgemeenschap handhaven mits zij zich niet als zodanig profileren. Wat de bewegingsvrijheid betreft geldt dat Somaliërs onbelemmerd het land in en uit kunnen reizen. De kwaliteit van de rechtsgang is in het beste geval (Somaliland) zwak te noemen. Gevangenisomstandigheden zijn in de verslagperiode niet verbeterd en dus blijven deze beneden internationale normen. In Somalië vindt ondanks wettelijke verboden (ook in Somaliland en Puntland) op grote schaal vrouwenbesnijdenis plaats. Voorlichtingscampagnes van diverse NGO's proberen een kentering op dit gebied tot stand te brengen.
In Somalië bestaan geen formele waarborgen tegen schending van mensenrechten. Bij afwezigheid van een effectieve centrale overheid blijft de naleving van de mensenrechten afhankelijk van de relatie tussen lokaal bestuur en bevolking. Door gebrek aan geldende wetten en bijbehorende waarborgen zijn aanhoudingen willekeurig. De rechtsgang is beperkt. Shari'arecht mist een eenduidige 66

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

interpretatie door de rechters. De positie van vrouwen en minderheden blijft een ondergeschikte.
Zoals blijkt uit vigerende migratiepatronen is hervestiging in het relatief veilige deel van Somalië zonder dat men clanbanden heeft met het desbetreffende gebied in veel gevallen mogelijk. Personen van een andere clan dan de in dat gebied dominante clan wordt doorgaans weinig in de weg gelegd. Dit is echter niet het geval indien sprake is (geweest) van ernstige, gewapende conflicten in het heden of recente verleden tussen de clan waartoe men behoort en de clan die het beoogde hervestigingsgebied domineert. Met name Somali die zich in het verleden politiek of militair hebben geprofileerd in conflicten met een bepaalde clan, kunnen problemen ondervinden bij vestiging in het woongebied van die clan. De marginale positie van binnenlandse ontheemden in hervestigingsgebieden maakt deze groep kwestbaar voor uitbuiting.
Ook bepaalde minderheden hebben zich gevestigd in het relatief veilige gebied. Hoewel hun sociaal-economische positie over het algemeen marginaal is, worden zij niet vervolgd en is hun veiligheid niet in gevaar. Somaliërs die terugkeren naar het relatief veilige deel van Somalië ondervinden geen problemen bij inreis of vestiging van de kant van de lokale autoriteiten. UNHCR beschouwt Somaliland en Puntland als voldoende veilig voor terugkeer en bevordert dan ook alleen naar die gebieden georganiseerde terugkeer voor personen die uit die gebieden afkomstig zijn.

67

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


Bijlage I LANDKAART (ADMINISTRATIEF)

68

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


Bijlage II LANDKAART (CLANS)

69

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


Bijlage III LIJST VAN AFKORTINGEN (met uitzondering van namen van facties, zie hiervoor Bijlage IV) AI Amnesty International
AU Afrikaanse Unie
EU Europese Unie
EIU Economic Intelligence Unit
ICRC International Committee of the Red Cross IGAD Intergovernmental Authority on Development IOM Internationale Organisatie voor Migratie NGO Niet-gouvernementele organisatie OLF Oromo Liberation Front
UNCU United Nations Coordination Unit UNDOS United Nations Development Office for Somalia UNDP United Nations Development Programma UNHCR United Nations High Commissioner for Refugees UNITAF Unified Task Force
UNOSOM United Nations Operation in Somalia UNPOS United Nations Political Office for Somalia UNSC United Nations Security Council USD United States Dollar
VN Verenigde Naties
VS Verenigde Staten

70

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


Bijlage IV LIJST VAN FACTIES
JVA Juba Valley Alliance Coalitie tussen Habar Gedir/Ayr en SNF/Marehan,
die een gedeelte van Lower Juba beheersen. Gelieerd aan de TNG. PSC Puntland Salvation Council Beweging van tegenstanders van president Yusuf, opgericht door Jama Ali Jama in oktober 2001
RRA Rahanweyn Resistance Army Politiek-militaire groep gevormd door de Rahanweyn in 1995, geleid door Hassan Mohamed Nur "Shanti Gadood" (alias "Shatiguduud" of "Shargadud"). Belangrijk deel van de SRRC. SNA Somali National Alliance Politieke factie van de Hawiye/Habar Gedir; maakt deel uit van het USC; is verdeeld in een factie onder leiding van Hussein Aidid en een factie onder leiding van Osman "Ato". Maken deel uit van SRRC. SNSC Somali National Salvation Council Alliantie van krijgsheren o.l.v. Muse Sudi Yalahow, ook wel `Balad Group' genoemd. SNF Somali National Front Factie van de Darod/Marehan in Gedo; wordt geleid door generaal Omar Haji Masaleh. Sinds april 1999 is een subfactie, bestaande uit Marehan oorspronkelijk afkomstig uit Galgadud, afgescheiden onder leiding van Ali Nur (die werd gedood in april 1999) en vervolgens door Ahmed Sheikh Burale. SNM Somali National Movement Beweging van de Issaq uit het noordwesten, opgericht in 1980. SPA Somali Peace Alliance Politieke en militaire coalitie, gevormd op 16 augustus 1999 in Garowe, de hoofdstad van Puntland; bestaande uit het RRA, het SPM/Morgan, de SNF-subfactie van Ahmed Sheikh Burale, de Somali Consultative 71

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Conference van kolonel Omar Hashi Aden en het leger van Puntland. SPM Somali Patriotic Movement Beweging die in 1989 werd opgericht door de Darod/Ogadenclan en in 1990 tegen de troepen van Barre (Darod/Marehan) vocht. In 1991 gesplitst in aantal facties waaronder een factie onder leiding van de Darod/Majerteen generaal Morgan (SPM/Morgan). Daar de andere facties
nauwelijks nog bestaan wordt met SPM ook wel de factie Morgan aangeduid. Sinds 1997 bestaat de achterban van de SPM/ Morgan uit de Darod/Harticlans (d.w.z. Majerteen, Dulbahante en Warsangeli clans). SRRC Somali Reconstructionand Recociliation Council
Coalitie van tegenstanders van de TNG, bestaande uit de RRA, SPM/Morgan, en de Hawiye-krijgsheren Aidid, Ato en Musa Sudi, opgericht in maart 2001. SSNM- BIREM Southern Somali National Movement-Bimal Resistance Movement Politieke beweging van de Bimal, onder leiding van Abdullahi Sheikh Ismael. Maakt deel uit van de SRRC. TNA Transitional National Assembly. Het tijdens de vredesconferentie van Arta gekozen nationale parlement. TNG Transitional National Government De nationale overgangsregering die is benoemd als uitvloeisel van de vredesconferentie van Arta en de vorming van de TNA (hierboven). USC United Somali Congress Hawiye groep, gevormd in 1989, die in 1991 het bewind Barre in Mogadishu omverwierp. Is sinds die tijd verdeeld geraakt in een aantal subfacties, waaronder USC/SNA, USC/SSA en USC/PM.
72

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004


Bijlage V LITERATUUR
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht is gebruik gemaakt van de volgende openbare bronnen:
Abdullahi, Mohamed Diriye, Minorities of Somalia: Victims forgotten amid War and Chaos (1998), http://www.antro.uu.se/bh/nomadnet/diriye.html Administration of Somaliland with the support of UNDP and UNHCR, Plan of Action for Repatriation, Rehabilitation and Reintegration (Hargeisa, juli 1999) Ambroso, G. Somalis in the Horn of Africa (UNHCR, z.j.) Amnesty International, Comments on the Action Plan for Somalia adopted by the High Level Working Group on Asylum and Migration (Brussel, 1 december 1999) Amnesty International, afdeling Vluchtelingen, brieven aan Vluchtelingenwerk d.d. 13 juli 2001 en aan A.J.J. Fraanje d.d. 3 oktober 2001 Bennett, Olivia, Jo Bexley en Kitty Warnock, Vrouwen in Oorlog, NOVIB (Den Haag, 1995)
Bryden, Matt: New Hope for Somalia? The Building Blocks Approach. In: Review of African Political Economy Vol.26 nr.79 (maart 1999) Bryden, Matt: Reviving the Somali Peace Process: Perspectives and Prospects in the Post-Arta Period (paper presented to the 8th congress of the Somali studies international association, juli 2001
Cassanelli, L. Victims and Vulnerable Groups in Southern Somalia (Ottawa, Canada, mei 1995)
Danish Immigration Service/Swedish Immigration Service, Report on the Nordic fact-finding mission to the Gedo Region of Somalia, 15 to 30 October 1998 (Copenhagen, november, 1998)
Danish Immigration Service/Swedish Immigration Board, Report on Nordic fact- finding mission to Nairobi and the Middle Shabelle region of Somalia 21 February
- 6 March 1999 (Copenhagen, 1999)
Danish Immigration Service, Fact finding mission tot Somalia 2002. Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Somalia, Recent History (Londen, 1999)
73

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

EIU, Country Report Somalia, maart 2003 (Londen)
Helander, B. The Somali Family, in: Conference Report I, Life and Peace Institute, z.j. (ca. 1993)
Herbold Green, R. Khatt and the realities of Somalis: Historic, Social, Household, Political & Economic, Review of African Political Economy No. 79:33-49, Jrg. 26, maart 1999
Immigration and Nationality Directorate, UK Home Office: Country Assessment Somalia, oktober 2000
ICRC, Country Report Somalia, ICRC worldwide consultation on the rules of war, Report by Greenberg Research, Inc. (Geneva, oktober 1999) ICRC: the ICRC in Somalia (5 maart 2002)
Joint British, Danish, and Dutch Fact-finding Mission to Nairobi, Kenya: Report on Minority Groups in Somalia (november 2000)
Luling, Virginia, Minority Groups in Traditional Somali Society (1983) Lewis, I.M. Understanding Somalia (Londen, 1981, 1993) Lewis, I.M. Peoples in the Horn of Africa (Londen, 1994) Minority Rights Group International, Minority children of Somalia, in: War: The Impact on Minority and Indigenous Children (1997)
Medani, Khalid: Report on Internal Migration and Remittance Inflows in NW and NE Somalia (Nairobi, 2000)
Menkhaus, Ken: Somalia: a Situation Analysis, november 2000 Perouse de Montclos, M.A.: Minorities and Discrimination, Exodus and Reconstruction of Identities: the case of Somali refugees in Mombasa, 1997 Raad van de Europese Unie, Actieplan voor Somalië (Brussel, 1999) Somaliland Centre for Peace and Development/War-torn Societies Project (WSP), DRAFT Rebuilding from the ruins: A Self-Portrait of Somaliland (Hargeysa, oktober 1999)
74

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

Samatar, Ahmed I., ed. The Somali Challenge, from catastrophe to renewal? (London, 1994)
Simons, Anna, Networks of dissolution, Somalia undone (Colorado, 1995) UNCU, Discussion Paper: Talking Seriously about Somalia (Genève, 7 februari 2002)
UNDOS, Lower Shabelle Region, Study on Governance (Nairobi, november 1997)
UNDOS, Studies on Governance: Awdal Region (Nairobi, december 1997) UNDOS, DRAFT for Review: The Puntland State of Somalia (Nairobi, juni 1999) UNDOS, South Mudug and Galgadud, Draft Preliminary Assessment Report (Nairobi, juli 1999)
UNDOS, Assessment of the Judiciary System of Somaliland (Nairobi, november 1999)
UNDP, Human Development Report Somalia 2001 (Nairobi, 2001) UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Independent Expert, Ms. Mona Rishmawi, 26 januari 2000 (New York, 2000) UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Note by the Secretariat, 13 maart 2001 (New York, 2001)
UN/ECOSOC, Situation of Human Rights in Somalia, Report of the Independent Expert, Dr. Ghanim Alnajjar (14 januari 2002)
UNHCR, 2000 Global Report ­ Somalia
UNHCR, Background Paper on Somalia for the European Union High Level Working Group on Asylum and Migration (Genève, maart 1999) UNHCR, The impact of the current situation on repatriation to Somalia (Nairobi, mei 2000)
UNHCR, Position on the return of rejected asylum-seekers to Somalia (januari 2004)
75

Algemeen ambtsbericht Somalië | maart 2004

UNICEF, Survey of Primary Schools in Somalia 2000/2001, vol. 1 (september 2001)
UNICEF, Childhood denied: Assessment of children in need of special protection measures in Somalia (draft)(januari 2000)
UN Interagency Returnee Settlement Area Assessment: Draft Informational Report, Hargeisa, mei 2002
UNOHCHR, SCCP Rule of Law Component, UNDP Somalia Civil Protection Programme (2001)
UNOCHA, Consolidated Appeal 2002: Somalia (Nairobi, november 2001) UNSC, Report of the Secretary-General on the Situation in Somalia (New York, augustus 1999, december 2000, oktober 2001 en februari 2002) UNSC, Statement by the President of the Security Council, (New York, 11 januari 2001, 31 oktober 2001)
US Department of State, Somalia Country Report on Human Rights Practices for 2001 (Washington, febr. 2002)
US Department of State, International Religious Freedom Report, (Washington, okt. 2001)
Waal, A. de, Land Tenure and the Roots of Conflict in Somalia, Research Seminars, Rural Development Studies, Institute of Social Studies (Den Haag, 1993/94)
Waal, A. de, Land tenure, the creation of famine and prospects for peace in Somalia, paper presented at Uppsala forum (januari 1994) War Torn Societies Somali Programme, Rebuilding Somalia: issues and possibilities for Puntland (Londen, 2001)
Diverse nieuwsdiensten (AFP, Reuters, IRIN, e.a.)
76


---- --