Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6319 Zaaknr: 13/037820-03


Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 26-03-2004
Datum publicatie: 26-03-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer:

Datum uitspraak: 26 maart 2004

op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, extra meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen:

geboren te op , ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op
het te en aldaar feitelijk verblijvende.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 maart 2004 en 12 maart 2004.


1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting van 11 maart 2004 gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.

-2- Parketnummer: D.

2. Voorvragen

De aard van de telastelegging en de geldigheid van de dagvaarding.

De raadsman van medeverdachte heeft betoogd dat de dagvaarding (in de zaak van ) nietig is, dan wel in elk geval partieel nietig moet worden verklaard om de volgende redenen:

a. De dagvaarding, zoals die in zijn gewijzigde vorm is komen te luiden, bevat een aantal strafrechtelijke verwijten die via de zogenaamde 'en/of-constructie' cumulatief, dan wel alternatief aan verdachte ten laste zijn gelegd naar aanleiding van een en dezelfde feitelijke gebeurtenis. De stelling van het OM dat het hier louter een alternatieve telastelegging betreft is, ook na toelichting bij repliek, onbegrijpelijk, zodat niet langer inzichtelijk is wat verdachte nu precies wordt verweten.
b. De wijze waarop het OM in de gewijzigde dagvaarding feitelijk invulling heeft gegeven aan de rol die verdachte zou hebben gespeeld bij de aan hem (onder meer) verweten openlijke geweldpleging is op onderdelen onbegrijpelijk. Zo valt niet in te zien hoe iemand in zijn eentje een ander kan 'omsingelen' of 'insluiten'. Verder is zonder nadere omschrijving in de telastelegging van eventuele specifieke omstandigheden niet inzichtelijk waarom het enkele 'niet verhinderen of temperen of beëindigen of het zich niet distantiëren van gewelddadige handelingen' op zichzelf strafrechtelijk relevant zou zijn en derhalve zou kunnen bijdragen aan het verwijt van openlijke geweldpleging.

Aangezien de beantwoording van deze vragen ook relevantie heeft voor de interpretatie van de telastelegging en de geldigheid van de dagvaarding in deze zaak, ziet de rechtbank aanleiding om daarover ambtshalve het volgende te overwegen.

Ad a.
Anders dan het OM is de rechtbank van oordeel dat een zogenaamde "en/of-telastelegging", zoals die wordt gebezigd in de onderhavige (gewijzigde) dagvaarding, primair het karakter heeft van een cumulatieve telastelegging. Dat wil zeggen dat het OM daarmee te kennen geeft in beginsel aan te sturen op een veroordeling voor meerdere feiten, ook als dat, zoals in deze zaak, strafrechtelijke varianten zijn van hetzelfde feitelijke verwijt. Dit volgt eenvoudig uit het verbindingswoord "en". Het eveneens toegevoegde verbindingswoord "of" kan daar niet aan afdoen. Ten hoogste wordt met dat laatste bij voorbaat een zekere berusting van het OM uitgedrukt, voor het geval de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van alle telastegelegde varianten mocht komen. Dat maakt nog niet, zoals het OM ter zitting heeft gesteld, dat het de rechtbank vrij staat om naar believen een keuze te maken uit die verschillende strafrechtelijke verwijten. Het is immers exclusief aan het OM om de omvang van de rechtsstrijd te bepalen door het verwijt of de verwijten te formuleren waarvoor verdachte zich moet verantwoorden en waarover de rechtbank vervolgens moet oordelen. Dat betekent dat de rechtbank ten aanzien van elk van de als "en/of" telastegelegde varianten zal moeten bezien of zich daarvoor wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt en op grond daarvan ofwel tot een bewezenverklaring ofwel tot een vrijspraak moeten besluiten.

-3- Parketnummer: D.

In zijn algemeenheid kan dit al snel leiden tot een meervoudige strafrechtelijke duiding van een en dezelfde gebeurtenis die onnodig ingewikkeld aandoet en doorgaans weinig tot geen praktische waarde heeft.

Dat neemt niet weg dat de wet wel degelijk de ruimte biedt om dagvaardingen op deze manier vorm te geven. En in onderling verband met het dossier bezien kan in alle redelijkheid niet worden gesteld dat uit de dagvaarding in het geheel niet valt te begrijpen wat verdachte, cumulatief dan wel alternatief, wordt verweten. Ondanks de door het OM geschapen verwarring over de aard van de telastelegging is de raadsman van verdachte dan ook zeer wel in staat gebleken een adequate verdediging te voeren. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de dagvaarding nietig te verklaren.

Ad b.
Ook de overige bezwaren tegen de dagvaarding zijn op zichzelf terecht naar voren gebracht, maar leiden niet tot partiële nietigheid van de dagvaarding.
Zo maakt het feit dat de dagvaarding taalkundige ongerijmdheden bevat nog niet dat verdachte niet kan begrijpen wat hem wordt verweten. Wel kan dit consequenties hebben voor de vraag wat er in deze zaak precies bewezen kan worden.
Hetzelfde geldt voor het bezwaar dat daar waar het OM de rol van verdachte bij de openlijke geweldpleging feitelijk heeft willen omschrijven, het daarin onvoldoende specifiek is geweest. Wat dat laatste betreft merkt de rechtbank nog op dat een telastelegging van openlijke geweldpleging uit wettelijk oogpunt reeds voldoende is verfeitelijkt, indien daarin, zoals in de onderhavige dagvaarding, is omschreven uit welke feitelijke handelingen het gepleegde geweld bestond.

3. Waardering van het bewijs

3.1. Algemeen:

De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.

Op 6 oktober 2003 rond 20.32 uur loopt in de passage tussen het Marie Heinekenplein en de 1e Van der Helststraat te Amsterdam. In de passage zijn onder meer, tegenover elkaar, de supermarkt van Dirk van den Broek en de slijterij Dirk III gevestigd. gaat bij Dirk III naar binnen, pakt een blikje bier en betaalt dit. Ze krijgt geen kassabon noch wisselgeld. Ze verlaat de winkel van Dirk III en loopt richting de 1e Van der Helststraat. passeert in de passage , een medewerker van Dirk van den Broek. is op dat moment niet in dienst en niet gekleed in een Dirk van den Broek uniform. staat met zijn rug naar Dirk III. komt voor van rechts en passeert hem voorlangs. loopt naar de uitgang van de passage aan de 1e Van der Helststraat.
, die uit Dirk III ziet komen en haar ziet lopen met een blikje bier, controleert niet bij Dirk III of dit heeft afgerekend.

-4- Parketnummer: D.

loopt naar kassa 15 van de Dirk van den Broek supermarkt en waarschuwt een of meer in dienst zijnde medewerkers van Dirk van den Broek, waarop in elk geval en even later , beiden gekleed in het Dirk van den Broek uniform -bestaande uit in elk geval een zwarte broek, zwarte schoenen en een meerkleurig vestje- naar hem toekomen.
meldt hen:"dat was zij van de vorige keer".

De rechtbank begrijpt dat hiermee refereert aan het incident op 5 juli 2003 waarbij en achter een winkeldief zijn aangerend en bij de aanhouding van die winkeldief werden uitgescholden door . Dit wordt bevestigd door , die bij de politie verklaart dat op 7 oktober 2003 in een telefoongesprek het volgende tegen hem zei:
"Ja, in de zomer hadden wij een aanhouding van een dief. Er was toen een vrouw bij die ons uitschold voor kutbuitenlanders, kutmarokkanen en woorden van gelijke strekking. Gisteren was de vrouw na een tijdje weer terug bij Dirk. We hadden gezien dat de vrouw wat had gestolen en wij wilden haar graag aanhouden. Wij wilden haar terugpakken voor wat zij eerder tegen ons had gezegd."

en verlaten de passage en rennen achter aan, gevolgd door . Deze laatste wordt gevolgd door , , , , en . Deze laatste groep jongens was op dat moment aanwezig in of bij de passage.
Met uitzondering van kan worden gesteld dat ieder van deze jongens achter , en aan renden.

Op de hoek van de 1e Van der Helststraat en het Gerard Douplein wordt aangesproken door en . wordt aangesproken voor café 't Paardje op het Gerard Douplein ter hoogte van de lantaarnpaal (zie de foto op pagina 789 van het dossier). Tijdens het aanspreken sluit zich bij hen aan, alsmede in ieder geval , en . In elk geval deze groep van zes jongens staat op dat moment bij .

loopt vervolgens een stukje weg van de groep in de richting van de Albert Cuypstraat. Daarbij roept zij in ieder geval naar de groep: "kutmarokkanen" en "jullie krijgen mij niet klein" of woorden van gelijke aard en/of strekking.
Daarop wordt vanuit de zojuist omschreven groep van zes jongens door iemand geroepen: "wat kutmarokkanen"en door iemand anders:"hou je bek en doorlopen". Door een of meer anderen is vervolgens onder andere "trut" geroepen.

Hierop pakt een terrasstoel en gooit deze in de richting van . De stoel raakt haar niet. pakte deze stoel op, loopt daarmee in de richting van de groep en gooit die naar de groep.
Op dat moment sluit zich bij de hiervoor omschreven groep van zes jongens aan. ziet de stoel in zijn richting komen en pakt een andere terrasstoel. Hij weert hiermee de gegooide stoel af. Daarop laat zich weer iets terugzakken. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat daarna niet meer op het Gerard Douplein is waargenomen.
Evenmin blijkt dat op enig moment op het Gerard Douplein te zijn waargenomen.

-5- Parketnummer: D.

Vanuit de groep wordt dan door meerdere jongens gescholden, waarbij onder andere de woorden "junkie" en "fuck you" zijn gebruikt. Na het gooien van de stoel lopen de eerder genoemde zes jongens als groep naar voren, richting . Vooraan in die groep bevinden zich in elk geval en .
trapt dan tegen haar lichaam, waardoor zij komt te vallen.
Als zij op de grond ligt stapt naar voren en schopt tenminste twee keer tegen het bovenlichaam. Ook tijdens het schoppen door wordt er van uit de groep geschreeuwd, gescholden, gelachen en gejoeld.

Nadat de groep is teruggekeerd in de richting van Dirk van den Broek wordt door twee voorbijgangers op het Gerard Douplein gevonden. Zij wordt op een stoel geholpen. Kort nadat de politie arriveert verliest het bewustzijn. Zij wordt met spoed overgebracht naar het OLVG-ziekenhuis, waar zij korte tijd later overlijdt.
Uit het sectierapport blijkt later dat de doodsoorzaak is gelegen in een verbloeding ten gevolge van een gescheurde milt.

Uit het vorenstaande volgt dat , , , , en zich in elk geval schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen , waarbij het aandeel van en met name heeft bestaan uit de feitelijke geweldshandelingen, terwijl de significante bijdrage van , , en heeft bestaan uit het getalsmatig versterken van de groep, het zich niet distantiëren van de groep en het zich als een groep naar voren bewegen richting , nadat zij de terrasstoel had teruggegooid. Daarnaast bestond die significante bijdrage aan het openlijke geweld ook uit het schreeuwen, schelden, joelen en lachen van de groep. De ervaring leert dat dit moet hebben bijgedragen aan de sfeer van ontremming waarin en tot hun gewelddaden zijn gekomen. Weliswaar kan van de vier genoemde jongens, , , en , niet ieder afzonderlijk worden vastgesteld of zij zich hieraan persoonlijk schuldig hebben gemaakt, maar voor de rechtbank staat vast dat zij ieder deel hebben uitgemaakt van de groep van waaruit bij voortduring door meerdere jongens is geschreeuwd, gescholden, gejoeld en gelachen, zodat dit onder de gegeven, specifieke omstandigheden van deze zaak, zoals hiervoor geschetst, aan ieder van hen kan worden toegerekend.


-6- Parketnummer: D.

3.2. Bewezenverklaring van de overige "en/of"-varianten?

Niet is gebleken dat verdachte zelf enige geweldshandeling heeft verricht. Mede gelet daarop kan niet worden gezegd dat hij zich naast deelname aan een openlijke geweldpleging ook nog eens schuldig zou hebben gemaakt aan mishandeling of zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Dat zou slechts anders zijn, indien vast zou komen te staan dat verdachte voldoende bewust en nauw heeft samengewerkt met de daadwerkelijke geweldplegers, een eis die verder gaat dan de hiervoor genoemde significante bijdrage aan een openlijke geweldpleging. Het bewijs voor die samenwerking ontbreekt, terwijl evenmin kan worden bewezen dat ook deze verdachte de opzet heeft gehad op de daadwerkelijke mishandeling van .

Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een aanval op , welke aanval haar dood tot gevolg heeft gehad (art. 306 Wetboek van Strafrecht (Sr)). Dit volgt eigenlijk min of meer automatisch uit enerzijds de bewezenverklaring van zijn deelname aan de openlijke geweldpleging tegen , die even goed als een aanval kan worden omschreven, en anderzijds het gegeven dat als gevolg daarvan uiteindelijk is komen te overlijden.

Uit de wetsgeschiedenis en de summiere jurisprudentie met betrekking tot deze delictsomschrijving kan namelijk worden afgeleid dat het bewijs voor deelname aan een aanval eerder aanwezig kan worden geacht dan het bewijs voor deelname aan een openlijke geweldpleging. Artikel 306 Sr is dan ook juist in het leven geroepen voor die gevallen waarin de persoonlijke betrokkenheid van ieder van de deelnemers aan een aanval nauwelijks valt te bepalen, maar waarbij wel iemand zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, dan wel de dood vindt. Blijkens de parlementaire geschiedenis achtte de wetgever het noodzakelijk in die situatie alle deelnemers voor dat gevolg verantwoordelijk te kunnen houden.
De ratio van deze strafbaarstelling is niet gelegen in de bescherming van de openbare orde, zoals bij openlijke geweldpleging, maar juist in de bescherming van het menselijk leven. Overigens hoeft niet bewezen te worden dat de deelnemers aan de aanval ook opzet hebben gehad op het ernstige gevolg.
Tegenwoordig wordt art. 306 Sr door het OM met name gebruikt als een zogenoemde vangnetbepaling op de dagvaarding, waarbij dit delict alleen (uiterst) subsidiair ten laste wordt gelegd, voor het geval de rechtbank op grond van dezelfde feiten en omstandigheden niet tot bewezenverklaring van een openlijke geweldpleging komt. Nu in deze zaak echter is gekozen voor het cumulatief telasteleggen via een "en/of"-constructie (zie hiervoor onder 2) moet de rechtbank vaststellen dat in het bewijs voor de openlijke geweldpleging in dit geval tevens het bewijs voor de deelname aan een aanval, de dood ten gevolge hebbend, besloten ligt.


-7- Parketnummer: D.

3.3. Bewezenverklaring

Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

op 6 oktober 2003 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, het Gerard Douplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen , welk geweld bestond uit het gooien van een stoel in de richting van die en het onderuit schoppen van die en het schoppen tegen het lichaam van die en
op 6 oktober 2003 te Amsterdam opzettelijk heeft deelgenomen aan een aanval waarin onderscheiden personen, te weten verdachte en en en en en , zijn gewikkeld, bestaande die aanval uit het gooien van een stoel in de richting van en het onderuit schoppen van die en het schoppen tegen het lichaam van die , welke aanval de dood van die ten gevolge heeft gehad.

Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.


-8- Parketnummer: D.

7. Motivering van de straf

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Geweld op straat tegen personen veroorzaakt maatschappelijke onrust en draagt er aan bij dat mensen zich minder veilig voelen op straat. Het slachtoffer wordt in zijn of haar persoonlijke integriteit aangetast en al dan niet ernstig verwond of soms zelfs gedood. Geweld op straat maakt voorts niet alleen een diepe indruk op de personen die getuige zijn geweest van het geweld en personen die persoonlijk betrokken zijn bij het slachtoffer, maar ook op anderen die via de media kennis nemen van het voorval.
Geweld op straat veroorzaakt zo op velerlei wijze leed aan vele -vaak anonieme- personen.

is overleden door het tegen haar toegepaste geweld, waarvoor de aanleiding gezocht moet worden in het schelden van eerder dat jaar, zoals zij ook heeft gescholden op de haar fatale avond, de verschillende verdachten in deze zaak daarmee kwetsend. was blijkens verklaringen in het dossier geen gemakkelijk persoon.
Zij gebruikte verdovende middelen, was mogelijk verslaafd en was besmet met het HIV-virus. Dat maakte haar leven echter niet minder waardevol. Ook was een uniek persoon. Een persoon met recht op leven. Een leven dat haar door een groep jongens is afgenomen, waarvoor dezen niet of nauwelijks verantwoording willen nemen. Integendeel, door verscheidene verdachten is bewust de publiciteit gezocht om zichzelf als slachtoffer van justitie te poneren en om als minderwaardig af te schilderen. De rechtbank verwijst daarvoor met name naar het artikel in de Volkskrant van 11 maart 2004 met als kop
"Die vrouw had aids en zo".

De rechtbank heeft ook tijdens de behandeling op de terechtzitting van het merendeel van de verdachten niet de indruk gekregen dat zij zich op enigerlei wijze bewust zijn van hun eigen, medebepalende rol in het overlijden van .

Verdachte heeft zich niet gedistantieerd van de groep die belaagde. Hiermee heeft hij bijgedragen aan het getalsmatig versterken van die groep. Door personen in die groep werd geschreeuwd, gescholden, gelachen en gejoeld, hetgeen een ontremmend effect had op het gedrag van de groepsleden, met name de twee groepsleden die hebben geschopt.
Verdachte heeft, naar het oordeel van de rechtbank, door deel uit te maken van de groep, die bij stond, en door met die groep naar voren, richting te stappen nadat zij een terrasstoel heeft teruggegooid een significante bijdrage geleverd aan het geweld dat door twee leden van de groep ten opzichte van werd gepleegd.

-9- Parketnummer: D.

Daarenboven is verdachte de initiator van de achtervolging van geweest. Verdachte merkte immers aan als winkeldief, terwijl daar op dat moment objectief gezien geen aanwijzingen voor waren. Verdachte ging niet bij de slijterij, waaruit hij zag komen, controleren of zij daadwerkelijk iets had gestolen, maar greep zijn kans om haar terug te pakken voor een incident in de zomer van 2003, waarbij hem had uitgescholden. Het optreden van verdachte in de passage op 6 oktober 2003 was het begin. Het uiteindelijke gevolg was het overlijden van . Verdachte geeft op geen enkele wijze blijk inzicht te hebben in de ernst van zijn rol. Verdachtes bijzondere rol in deze heeft weliswaar niet geleid tot een andere bewezenverklaring dan bij zijn mededaders, maar maakt zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk strafwaardiger.

De rechtbank betreurt het dat verdachte meer oog lijkt te hebben voor zijn zelf gekozen slachtofferrol, dan voor het overlijden van , zijn rol daarbij, het onherstelbare leed dat de nabestaanden en vrienden van haar is aangedaan en de maatschappelijke onrust die het heeft veroorzaakt.

De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld.

De rechtbank heeft tenslotte kennis genomen van de inhoud van het betreffende verdachte opgemaakt voorlichtingsrapport van bij Reclassering Nederland, ressort Amsterdam, van 12 januari 2004.

8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 141 lid 1, 306 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht.


-10- Parketnummer: D.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en
opzettelijk deelnemen aan een aanval waarin onderscheiden personen zijn gewikkeld, terwijl de aanval iemands dood ten gevolge heeft.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.


-11- Parketnummer: D.

Dit vonnis is gewezen door
mr. N.A. Schimmel, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en R. de Ruijter, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2004.